Hoofdstuk 1:
Op een concrete markt komen vragers en aanbieders op bepaalde tijden met elkaar direct in contact.
Denk aan een weekmarkt, rommelmarkt of veiling. Bij een abstracte markt is er geen sprake van een
plaats waar vragers en aanbieders elkaar ontmoeten. Hierbij kun je denken aan de oliemarkt,
computermarkt en automarkt.
Economen onderscheiden verschillende soorten markten:
Vragers: Aanbieders: Prijs die tot stand komt:
Goederen/dienstenmarkt: - - -
Arbeidsmarkt: Beroepsbevolking Werkgevers Loon
Vermogensmarkt: Overheid, bedrijven, Banken, individuele Rente
individuele personen personen,
(mensen die geld pensioen fondsen
willen lenen)
Valutamarkt: Bedrijven, banken, Banken Wisselkoers
individuele personen
(mensen die valuta
willen hebben)
Voorbeelden van dienstenmarkten zijn supermarkten, verzekeringsmarkten, oliemarkten en markt van
telecommunicatie.
- De afzet is het aantal verkochte eenheden van een product in een bepaalde periode.
- De omzet is de totale F die een bedrijf binnenkrijgt door het verkopen van producten in een bepaalde
periode.
Hoofdstuk 2:
- Betalingsbereidheid: het maximale bedrag dat een koper wilt betalen voor een product.
Hoe lager de prijs, hoe groter de gevraagde hoeveelheid.
- Het verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid kan worden weergegeven met een
vergelijking, de vraagfunctie.
- Overige factoren die invloed hebben op de gevraagde hoeveelheid van een product:
1. Inkomen van consumenten
2. Prijs van substitutiegoederen
3. Complementaire goederen: goederen die niet zonder elkaar te gebruiken zijn
4. Voorkeur van consumenten
- Ceteris Paribus: als je naar de oorzaak en gevolg van twee variabelen kijkt, dan mag je er geen
andere variabelen bij trekken.
Voorbeeld: als je de invloed van inkomen op consumptie wilt weten, kijk je alleen naar deze twee
variabelen, je let niet op wat er in de mode is bijvoorbeeld
- Vraaglijn: geeft bij elke prijs de vraag aan
- Verschuiving over of langs de vraaglijn: verandering langs de vraaglijn die wordt veroorzaakt door
een prijsverandering van het product zelf (vraaglijn ‘beweegt’ niet maar het punt op de lijn wel).
- Verschuiving van de vraaglijn: verandering van de vraaglijn naar links of rechts die wordt veroorzaakt
door overige vraagfactoren (behalve prijsverandering).
- Collectieve vraaglijn: geeft het verband weer tussen de prijs van een product en de totale vraag naar
deze product, die we vinden door de individuele vraaglijnen van alle vragers samen te voegen
- De prijselasticiteit van de vraag (Ev) geeft aan hoe sterk de vraag reageert op een prijsverandering:
, Ev = procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid : procentuele verandering van de prijs
- Ev berekenen:
1. Bereken de procentuele verandering van de prijs (nieuw-oud : oud x 100)
2. Vul beide prijzen in de formule en bereken de procentuele verandering van de hoeveelheid (n-o:o)
3. Bereken de prijselasticiteit
- Omdat het verband tussen prijs en hoeveelheid negatief is -dus als de prijs stijgt, daalt de hoeveelheid
en als de hoeveelheid stijgt, daalt de prijs-, is de prijselasticiteit van de vraag ook altijd negatief.
- Volkomen inelastische vraag: 0 (geen reactie)
- Inelastische vraag: tussen 0 en -1 (reactie op de prijsverandering is zwak)
- Elastische vraag: 1 of hoger (reactie op de prijsverandering is groot)
- Goederen die niet gemist kunnen worden, zijn primaire goederen. Denk aan kleding en eten.
- Luxe goederen zijn niet belangrijk voor ons levensonderhoud.
- De kruislingse prijselasticiteit van de vraag geeft weer hoe sterk de vraag naar het ene goed
reageert op een prijsverandering van een ander goed. Dus bijvoorbeeld; in hoeverre heeft de stijging
van de prijs van cola invloed op de gevraagde hoeveelheid van fanta?
Ek = procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid van een product :
procentuele verandering van de prijs van een ander product
- Bij subsitutiegoederen, goederen die elkaar kunnen vervangen (als cola duurder wordt, wordt meer
fanta verkocht), is de kruislingse prijselasticiteit positief.
- Bij complementaire goederen, producten die elkaar aanvullen (als er veel spijkerbroeken worden
verkocht, worden ook veel riemen verkocht), is de kruislingse prijselasticiteit negatief.
- De inkomenselasticiteit van de vraag is de mate waarin een relatieve inkomensverandering zorgt
voor een relatieve vraagverandering.
Ey = procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid :
procentuele verandering van het besteedbaar inkomen
- Bij inferieure goederen daalt de vraag als het inkomen stijgt. De inkomenselasticiteit is negatief.
- Bij primaire goederen gebeurt er vrijwel niets met de vraag als het inkomen stijgt
(inkomensinelastisch). Vanaf een bepaald punt is er verzadiging, je hebt er wel genoeg van. Ey =
tussen 0 en 1.
- Bij luxe goederen stijgt de vraag als het inkomen stijgt (inkomenselastisch). Luxe goederen kunnen
pas gekocht worden bij een bepaald inkomen (drempelinkomen). Ey = hoger dan 1.
- Bij de meeste goederen is er sprake van een verzadigingsinkomen. Vanaf een bepaald inkomen leidt
een inkomensstijging niet tot een verdere toename van de gevraagde hoeveelheid.
Hoofdstuk 3:
- Bedrijfskolom: de schakels die nodig zijn bij productie van een goed.
- Specialisatie: als een kledingbedrijf alleen kinderkleding gaat verkopen.
- Parallellisatie: bedrijf in verschillende bedrijfskolommen actief (HEMA’s kleding, broeken etc.), of als
een dameskledingzaak ook herenkleding gaat verkopen.
- Verticale integratie: als bedrijven meerdere schakels uit eigen bedrijfskolom omvatten.
- Differentiatie: een productiefase afgestoten (eerst stoffen maken, maar later inkopen).
- Reden: om te integreren en wegnemen van onzekerheid (vervoer van stoffen bijvoorbeeld veiliger
willen maken).
- Transactiekosten: kosten om ruil tot stand te brengen.
- Verzonken kosten: kosten die niet meer kunnen worden terugverdiend als productie stopt.
- Berovingsprobleem: na het afsluiten van contract, veranderen de machtsverhoudingen (contract
onvolledig).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller abiallas. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for £2.56. You're not tied to anything after your purchase.