Samenvatting en aantekeningen onderzoekspracticum 1
34 views 1 purchase
Module
Onderzoekspracticum 1
Institution
Universiteit Leiden (UL)
Book
Craig, B: Introduction to the Practice of Statistics
Samenvatting en aantekeningen college 1 t/m 9. Er is gebruik gemaakt van de boeken: Introduction to Research Methods in the Social and Behavioral Sciences (second edition) en Introduction to the Practice of Statistics (ninth edition).
Extensive summary Craig, B: Introduction to the Practice of Statistics - Statistics
Summary Lectures and Readings: Statistics 1 - Introduction (FSWPE1-032)
Detailed Summary: Lectures and Readings STATISTICS 2.2 FSWPE2-022
All for this textbook (11)
Written for
Universiteit Leiden (UL)
Pedagogische Wetenschappen
Onderzoekspracticum 1
All documents for this subject (64)
Seller
Follow
pascallevandenberge
Reviews received
Content preview
College 1
Kenmerken wetenschappelijke kennis:
• Vastomlijnde methode: het is ’n vast systeem waar je je aan houdt
• Drie criteria
- Systematisch empirisme: het waarnemen van iets. Naar de wereld kijken door actief te waarnemen & te ervaren
- Publieke verificatie: alles opstellen; je moet zo werken dat andere mensen ’t begrijpen en kunnen controleren (wat jij claimt te
hebben waargenomen). Zo voorkom je onzin onderzoek en als 't fout is, kan 't gecorrigeerd worden (door andere onderzoekers)
- Oplosbare problemen: iets wat je ook echt kan onderzoeken, je moet ’t wetenschappelijk kunnen toetsen en beantwoorden.
Empirisme = verwijst naar de praktijk om op observatie te vertrouwen om conclusies over de wereld te trekken
Je hebt 2 soorten onderzoek:
Fundamenteel onderzoek/basic research: Toegepast onderzoek/applied research: Evaluation research/program evulation:
Geen letterlijke vraag uit de praktijk, maar Is meer een praktische vraag. Is om oplossingen het gebruik van gedragsonderzoeksmethoden om toegang te krijgen tot
draagt bij met kennis. Vergroot het te vinden voor bepaalde problemen in plaats de effecten van sociale of institutionele programma's op gedrag. Bij de
kennisbestand. Er wordt onderzoek gedaan om van algemene kennis over psychologische implementatie van nieuwe programma's wordt soms aan programma-
psychologische processen te begrijpen, processen te vergroten. Vragen over bijv. evaluatoren gevraagd om te bepalen of het nieuwe programma effectief
ongeacht of de kennis al dan niet onmiddellijk motivatie van werknemers, teenage pregnancy is in het bereiken van het beoogde doel. Dan probeert de evaluator vaak
toepasbaar is/het probleem oplossen. etc. te achterhalen waarom het programma precies werkt
Dit verschil is niet zwart-wit, er is overlap
Doelen onderzoek (Leary):
• Beschrijven van gedrag/emoties/theorieën: bijv. de attachment theory
• Voorspellen: hangt de sensitiviteit vd ouder samen met 1 vd classificatiesystemen. Er zijn test die bepaald gedrag
kunnen voorspellen. Bijv. als mensen 2 of meerdere factoren hebben, is er een grote kans dat zij bijv. prison in gaan
• Verklaren: gebeurt vaak met ’n experiment. Dit is eigenlijk het belangrijkste onderdeel
In deze volgorde moet je ’t onderzoek ook doen. Als er al veel onderzoek naar ’n theorie is gedaan, hoef jij ’t niet meer
te gaan beschrijven.
4 voordelen als je iets weet van research:
1. Kennis over onderzoeksmethoden stelt mensen in staat onderzoek te begrijpen dat relevant is voor hun beroep. Bijv.
artsen moeten goed op de hoogte zijn vd laatste ontwikkelingen. Een achtergrond in onderzoek geeft je kennis en
vaardigheden die nuttig kunnen zijn in het professionele leven.
2. Kennis van onderzoeksmethodologie maakt iemand een intelligentere en effectievere onderzoeksconsument in het
dagelijks leven.
3. Je ontwikkelt kritisch denken.
4. Een vierde voordeel van het leren over en betrokken raken bij onderzoek is dat het iemand helpt een autoriteit te
worden, niet alleen op het gebied van onderzoeksmethodologie maar ook over bepaalde onderwerpen.
- Pseudoscience = verwijst naar beweringen van bewijs die zich voordoen als wetenschap, maar in feite in strijd zijn met
de basiscriteria van wetenschappelijk onderzoek die we zojuist hebben besproken
- Theorieën = een stelsel van uitspraken dat de relaties tussen concepten beschrijft en verklaard (bijv. attachment
theorie en sensitiviteit, SES etc.)
- Hypothese = een als voorlopige waarheid aangenomen, maar nog te bewijzen uitspraak die getoetst wordt.
- Vooraf voorspellen (a priori), niet achteraf (post hoc)
- Een hypothese moet onderbouwd zijn.
Hoe kom je tot ’n hypothese?
Deductief = je haalt uit ’n hele theorie een klein stukje. Propositie die logisch volgt uit de theorie (dit wordt het meest
gebruikt).
Inductief = propositie die waarschijnlijk volgt uit geobserveerde feiten/eerde reasearch findings.
Empirical generalizations = hypothesen die zijn gebaseerd op eerder waargenomen patronen van resultaten
Eis: het moet falsificeer zijn. Een hypothese is falsifieerbaar, als ze in een methodologisch correct opgezet onderzoek
kan worden verworpen. Falsificatie houdt in dat er situatie aantoont dat een theorie niet klopt. Volgens Popper is een
theorie alleen wetenschappelijk als het in principe mogelijk is te weerleggen.
- Conceptual definitions: een conceptuele definitie lijkt min of meer op de definitie die we in een woordenboek kunnen
vinden. ze zijn zelden specifiek genoeg voor onderzoeksdoeleinden. Honger = having a desire for food.
- Operational definition: een concept door precies te specificeren hoe het concept wordt gemeten of geïnduceerd in
een bepaald onderzoek. Honger = 12 uur lang niks gegeten hebben.
- Null findings: je zou kunnen denken dat resultaten die aantonen dat bepaalde variabelen geen verband houden met
gedrag.
- File-drawer problem = er worden eigenlijk alleen maar positieve onderzoeken gepubliceerd, onderzoeken die niks
uitwijzen worden niet uitgegeven, nadeel is dat andere onderzoekers hetzelfde werk gaan onderzoeken (ze weten niet
dat het al onderzocht is). Significante effecten makkelijker te publiceren, 'nieuwe bevindingen' in 'betere' tijdschriften.
Beter voor je carrière als je iets vind wat wel significant is en wat je kan publiceren in een top tijdschrift
Soorten onderzoek (Leary):
• Beschrijvend: beschrijf een fenomeen. Beschrijft gedrag, gedachtes, gevoelens van groepen/individuen. Het meest
voorkomende is public opinion polls, which describe the attitudes/political preferences of a particular groep of people.
In psychologie beschrijven ze bepaald gedrag wat hoort bij 'n bepaalde leeftijd. Dit kunnen ze doen door te
observeren/vragenlijsten te maken.
• (Cor)relationeel: kijkt naar relaties tussen variabelen. Je onderzoekt op 2 variabelen met elkaar samenhangen.
Onderzoekt de relaties tussen verschillende psychologische variabelen. Variabelen = iets waar je variaties in kan
hebben. Doel: voorspellen. Op basis van 1 vd variabele, kan je iets zeggen over de andere variabele. Maar het kan ons
niet vertellen of de ene variabele de andere daadwerkelijk veroorzaakt.
• Experimenteel: wanneer onderzoekers geïnteresseerd zijn in het bepalen of bepaalde variabelen veranderingen in
gedrag, gedachten of emotie veroorzaken, wenden ze zich tot experimenteel onderzoek. Groepen aselect toewijzen en
dan causale uitspraken doen; het 1 heeft op… Doel: onderzoeken. 1 vd variabele kan je manipuleren. Je kijkt of er een
3e factor van invloed kan zijn
Nieuwe sectie 1 Pagina 1
,• Experimenteel: wanneer onderzoekers geïnteresseerd zijn in het bepalen of bepaalde variabelen veranderingen in
gedrag, gedachten of emotie veroorzaken, wenden ze zich tot experimenteel onderzoek. Groepen aselect toewijzen en
dan causale uitspraken doen; het 1 heeft op… Doel: onderzoeken. 1 vd variabele kan je manipuleren. Je kijkt of er een
3e factor van invloed kan zijn
• Quasi-experiment: wil graag verklaren, maar lukt net niet. In een quasi-experimenteel onderzoek wordt niet
gerandomiseerd en het onderzoek wordt niet dubbelblind uitgevoerd. Er wordt hier niet gemanipuleerd.
Wel wordt een groep deelnemers die een specifieke interventie ondergaat, vergeleken met een controlegroep zonder
interventie. De toewijzing van deelnemers aan de groepen is dus niet willekeurig. Het is niet aselect, dus je kan het niet
generaliseren, dus het is lastig om conclusies te trekken/een voorspelling doen. Mensen met een natuurlijke afwijking
vergelijken. Soms kan je een groep niet manipuleren, dat is ethisch niet verantwoord.
Staat er in de vraag effect/invloed, dan is het een experiment. Stel je het voor dat er ’n experiment echt gebeurt, 2
groepen etc.
Als je hypothese waar is, hoeft de hele theorie niet waar te zijn.
Bijv. je wilt een moord oplossen, je zegt Jake is de dader (theorie). Je hypothse is: als Jake de dader is, dan moet hij wel
op het feestje zijn (if- then). Ja hij is op het feestje, maar is niet de dader.
Wanneer is er voldoende bewijs?
- meerdere studies: meta-analyse
- methodologisch pluralisme = meerdere methodes & designs, zelfde uitkomst.
Dieren zijn heel handig om te gebruiken in onderzoek. Dingen die bij mensen niet zijn toegestaan (ethisch), kan daar
wel.
Nieuwe sectie 1 Pagina 2
, College 2
H4 + H 10
Operationaliseren: het concreet/meetbaar maken. Dus van een definitie, naar hoe je dat precies gaat doen in je onderzoeken/meten.
Maak dan bijv. een meetinstrument.
Er zijn 4 psychologische meetinstrumenten
1. observatie: het gedrag wordt geobserveerd en opgenomen
2. fysiologische maten: meet de activiteit in het lichaam
3. zelfrapportage: de participanten rapporteren op hun eigen gedrag
4. archief data
Alle vormen van onderzoek, kan je overal toepassen. Observeren, vragenlijst etc.
Elke meting kan gebruikt worden in elke type onderzoek. De onderzoeker bepaald meest geschikte meting/combinatie van metingen .
1. Observatie
Als onderzoekers gaan observeren maken ze 3 beslissingen over hoe ze willen observeren:
1. Setting: naturalistisch of vooropgezet (contrived) bijv. in een laboratorium.
Naturalistic observations gebeuren tijdens 'normale' activiteiten, de 'natuurlijke omgeving', bijv. als een moeder en een kind thuis aan
het spelen zijn. Participant observation is een onderdeel van natuurlijke observatie. De onderzoeker doet zich dan voor als iemand
anders bijv. een getint persoon en observeert wat er dan gebeurt. Lastig: je kan het gedrag namelijk beïnvloeden vd participa nt.
Contrived/vooropgezet observation: de observaties gebeuren in speciale ruimtes, bijv. een laboratorium. De onderzoekers staan dan
achter getint glas of observeren via camera's.
Dit zijn 2 totale verschillende situaties. Beide settings hebben zowel voordelen als nadelen. Natuurlijke is realistisch, maa r is lastig om
bepaalde factoren te controleren. Vooropgezet, is meer gecontroleerd, je kan bepaald gedrag ook makkelijker gedrag uitlokken.
Er is een tussenvorm: veldexperiment. Natuurlijke omgeving + manipulatie. Realistischer dan laboratorium onderzoek. Toch
zekere mate van controle. Bijv. in de trein, of mensen spelen die pijn hebben.
Voorbeeld van Mind*ck, doen als een 'normaal' persoon die pijn heeft, of een zwerver.
2. Onderzoeker: verborgen (disguised observation) of openlijk (undisguised observation) observeren. Wie gaan de mensen eerder helpen?
Weten mensen wie je bent, dat je hen bestudeerd en wat je doet. Belangrijk nadeel van openlijk: mensen gedragen zich anders als er ’n
onderzoeker aanwezig is: Reactiviteit. Veldexperiment
Belangrijk nadeel verborgen: de ethiek. Mensen weten niet dat je hen observeert.
Tussenoplossingen:
- niet alles vertellen, dus je zegt je wordt geobserveerd maar waarvoor dat zeggen we niet
- informanten gebruiken (knowledgeable informants): mensen die hun heel goed kennen observe and rate their behavior
- indirect meten (unobtrusive measures): bijv. in het vuilnis kijken of er bierflesjes liggen
Een oplossing om ethische vraagstukken te vermijden is: dyadic interction paradigm. De onderzoeker laat 2 mensen even alleen en zegt
dat hij even iets moet pakken. Dan wordt te persoon geobserveerd dmv camera's, na een paar minuten wordt het aan de persoon z elf
verteld. De participant mag dan toestemming geven of de onderzoeker de beelden mag zien.
3. Wat voor soort observatiemethode/hoe wil je het coderen?
• Narratieven/specimen records: exacte registratie van gedrag en/of verbale uitingen. Verslag over alle details, heel gedetailleerd
en allesomvattend. Nadeel: intensief, tijdrovend, onoverzichtelijk: lastig te coderen. Maar als iemand anders observeert, codeert
hij misschien iets anders. Field notes = een samenvatting van het gedrag; registreert niet elke detail. Narrative worden geclassificeerd als unstructured observation methods
• Checklists: registreert of bepaald gedrag aanwezigheid/niet aanwezig. Makkelijk, overzichtelijk en makkelijk te analyseren. Nadeel
Checklist = gestructureerd
je moet je definities heel goed operationeren. Hij doet aardig: ja/nee, ja wat is aardig?
• Tijdsmetingen:
Latency = tijd tussen twee gedragingen of een gebeurtenis en een gedraging.
- Reactietijd: de tijd tussen een stimulus en een respons vd participant, hoelang duurt het voordat je reageert.
-Taak-tijd (task completion time): hoelang duurt het voordat je een taak af hebt.
- Inter-behavior latency: de tijd die verstrijkt tussen het uitvoeren van twee gedragingen
- Duration: hoelang duurt bepaald gedrag
Voordeel: makkelijk te meten & te analyseren. Nadeel wat is de betekenis/interpretatie vd gemeten tijd, wat betekent 10 sec l anger
doen over ’n taak.
• Beoordelingsschalen:
Meten de kwaliteit en intensiteit van gedrag.
Dit kan bijv. met een schaal van 1 tot 5. Niet alleen ja of nee, vind beetje plaats, heel vaak etc. Voordeel: meer informatie en
makkelijk te analyseren. Nadeel: het is subjectief, wanneer geef je het een 2 of een 3 aan op een schaal. Kleine
verschillen/nuances. Belangrijk dat je definities duidelijk maakt. Wat is precies ‘een paar keer’? Betrouwbaarheid is heel
belangrijk, als iemand dit later nog een keertje doet moet er dezelfde zelfde uitkomst.
2. Fysiologische maten
Metingen aan het lichaam
• Neurale elektrische activiteit: ze onderzoeken de neurale activiteit in het zenuwstelsel of in andere delen van het lichaam, bijv. de
hersenen. Met EEG kijken ze naar activiteit in de hersen tijdens een activiteit.
• Neuroimaging: kan je onderverdelen in structural en functional. Structural kijkt voor naar de fysieke structuur van het brein,
functional naar de activiteit in de hersen, dit kan met fMRI. Ze kijken dan naar welk part vd hersen bloed gaat, dat gebied is dan
actief.
• Autonomic nervous system activity: meet de activiteit in het autonome, nevrous systeem, dat deel van het zenuwstelsel dat de
onvrijwillige reacties van de viscerale spieren en klieren controleert. Bijvoorbeeld metingen van hartslag, ademhaling, bloeddruk,
huidtemperatuur, transparantie.
• Blood and saliva assays (speeksel): ze analyseren mensen hun bloed of speeksel. Sommige hormonen (adrealine/cortisol) hebben
verbanden met reacties op stress.
- processen in het lichaam koppelen aan psychologische processen. Angst -> meer zweten,
- steeds vaker gebruikt in sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Vaak in combi met gedrag
- denk aan hartslag, bloedafname etc.
- harde maten?
- inzicht in processen?
Speeksel afnemen bij kinderen/adolescenten om bijv. cortisol te onderzoeken
- controle vd metingen
- bewaren
- instructie ouders.. kind wil het niet
MEMS: als je ’t potje opent, bewaart het de tijd.
Dingen bewaren in vriezers, op bepaalde tijden etc. het is een complex onderzoek
3. Zelfrapportage: mensen mogen het zelf invullen, jij ziet het niet
belangrijke beslissingen:
1. Vragenlijst of interview: Vragenlijst: mensen mogen hun eigen antwoorden opschrijven. Interview: mensen vertellen hun
antwoorden. Snel, goedkoop en anoniem (mensen zijn eerlijker). Nadeel je weet niet of iemand goed de vraag heeft begrepen. Je kan
niet hele gedetailleerdere vragen stellen, niet voor kinderen. Interview wel dieper,
Singe-item measures: 1 vraag, het meet 1 ding
Multi-item scale: meet meedere items, bijv. hoe gelukkig voel je je; geld, vrienden, werk etc.
2. Soort vragen: erg belangrijk om goede vragen te formuleren, iedereen moet ze op dezelfde manier interpreteren.
Bias vragenlijsten:
- sociale wenselijkheid (als je bijv. naar hun gedrag vraagt, doen ze zich beter voor): social desirability response bias
- ja/nee-zeggers: iemand klikt alleen op ja of op nee. Agree: acquiscence, disagree: naysaying
- centrale tendentie: ZIE BOEK
- logische fout
3. Antwoordenformat:
- free-response format: open antwoord, bijv. hoe oud ben je, schrijf je eigen ervaring op
- rating scale response format: 1-5 eens tot oneens.
- multiple choice or fixed-alternative response format: mensen mogen zoveel kiezen wat ze willen
True-false response format: soms is er geen ja/nee, het hangt dan af vd situatie.
4. Archiefdate:
Bestaande gegevens gebruiken voor onderzoek
Voordeel: je kan kijken hoe mensen zich voelde/gedroegen vroeger en data is al beschikbaar. Nadeel: je bent afhankelijk van d ata, je
moet ermee doen wat er is. Bij een nieuw onderzoek gebruik je ook 'archiefdata' om je resultaten te beargumenteren. Als je ee n
Nieuwe sectie 1 Pagina 1
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller pascallevandenberge. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for £5.06. You're not tied to anything after your purchase.