100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting - Medische biologie periode 3 en 4 £3.28   Add to cart

Summary

Samenvatting - Medische biologie periode 3 en 4

 18 views  2 purchases
  • Module
  • Institution

Dit document is een samenvatting van de lessen medische biologie, van de periode 3 en 4 van het eerste jaar van HBO-V

Preview 4 out of 41  pages

  • July 3, 2023
  • 41
  • 2022/2023
  • Summary
avatar-seller
Medische biologie:
Hoorcollege 1: voeding en spijsvertering

Mondholte:
De mondholte bevat de huig, de tong en het gebit.
Ook bevat de mondholte speekselklieren, die zitten onder de tong,
onder de kaak en bij het oor. Die produceren 1,5 liter speeksel per dag.
In dit speeksel zitten enzymen (vertering), antistoffen en lysozymen (ziektekiemen doden).
Die zorgen ervoor dat er een vorm van afweer ontstaat en de vertering al een beetje begint.

Slikken:
1. Je drukt de bolus (gebakje) tegen het harde gehemelte, vervolgens trekt de tong zich terug en wordt het
eten de pharynx ingeduwd (keelholte). Het zachte gehemelte gaat omhoog, hierdoor blijft je neusholte
goed afgesloten. Is het voedsel in de orofarynx, dan begint het reflex en wordt het voedsel richting de
maag gestuurd.
2. Het strottenhoofd komt omhoog, epiglottis (strottenklepje, gaat omlaag) en sluit de glottis (stemspleet).
Hierdoor verslik je je niet.
3. Het voedsel gaat de oesophagus in (slokdarm). Die bevat gladspierweefsel, hierdoor wordt het voedsel
naar beneden geduwd. De onderste kringspier laat de bolus door.
4. De bolus komt dan de maag binnen. De onderste oesophagus sfincter sluit zich.
Dit hele proces duurt ongeveer 9 seconden.




Braken (emesis):
Braken kan worden veroorzaakt door 2 factoren: mechanische irritatie (vinger in keel) en chemische irritatie
(voedselvergiftiging).
Er zijn een aantal delen van het spijsverteringkanaal en de hersenen die gevoelig zijn voor deze prikkels, dit zijn
de:
zachte gehemelte, pharynx (keelholte), oesophagus (slokdarm), de maag en het begin van de dunne darm.
Daarnaast heb je ook het braakcentrum in het verlengde merg. Daar zit een stukje wat prikkels kan ontvangen
en waardoor het braakreflex wordt geprikkeld.

Als je moet overgeven, ga je meer slijm en speeksel produceren waardoor het spijsverteringskanaal beschermt
wordt. Je maaginhoud is namelijk erg zuur, als dat er langs komt kan het gaan branden.
Het pylorissfincter ontspant (kringspier tussen de twaalfvingerige darm en de maag), vervolgens krijg je
peristaltische golven naar boven toe. Het gladspierweefsel trekt dus samen, op zo een manier dat het eten
omhoog gaat. Daarbij heb je een krachtige uitademing, hierdoor krijg je een druk die helpt om het eten naar
buiten te krijgen.
De inhoud van het duodenum (twaalfvingerige darm) en jejunum (deel dunne darm) wordt omhoog gestuurd
richting de maag, vanuit de maag wordt de inhoud naar buiten gestuwd. Hierbij wordt de toegang naar de
neusholte geblokkeerd.

,Nadat de voedselbrij de keelholte is gepasseerd, gaat het via de slokdarm naar de maag. De slokdarm is een
spierbuis die de voedselbrij naar de maag perst door middel van samentrekkingen.
Eenmaal in de maag wordt de voedselbrij vermengd met maagzuur en spijsverteringsenzymen, waardoor het
wordt afgebroken en verteerd. Dit proces duurt ongeveer 2-4 uur.
Daarna wordt de voedselbrij in kleine porties in de dunne darm geleidelijk vrijgegeven. Hier wordt de
voedselbrij verder afgebroken door enzymen uit de pancreas, gal van de lever en darmsap uit de dunne darm.
De voedingsstoffen worden vervolgens opgenomen door de darmwand en in de bloedbaan opgenomen, zodat
ze naar de cellen van het lichaam kunnen worden getransporteerd.
De onverteerbare resten van de voedselbrij, zoals vezels en andere onverteerbare stoffen, passeren de dunne
darm en gaan naar de dikke darm. In de dikke darm wordt water en zout aan de onverteerbare resten
onttrokken, waardoor de ontlasting wordt gevormd. De ontlasting wordt dan opgeslagen in de endeldarm
totdat het tijd is om het lichaam te verlaten via de anus tijdens een stoelgang.




Slokdarm (oesophagus):
De slokdarm bevat veel glad spierweefsel en meerlagig plaveisel epitheel, dit werkt beschermend.
De slokdarm heeft een aantal kringspieren: de bovenste oesophagus sfincter en de onderste oesophagus
sfincter.
De tweede kringspier en het midden rif zorgen ervoor dat de inhoud van de maag niet omhoog kan komen .


Maag (ventriculus, gaster) :
De maag heeft als functie om het voedsel tijdelijk op te slaan, het kneed het
voedsel, het zorgt voor een chemische afbraak (vertering van bijvoorbeeld
eiwitten), productie van intrinsieke factor (stofje wat je nodig hebt om
vitamine B12 op te kunnen nemen).
De maagwand is geplooid, hierdoor kan het goed uitrekken.

De maag heeft een sterke musculatuur, zodat het veel kanten op kan bewegen:
- Longitudinale laag (in de lengte)
- Circulaire laag (rondom)
- Schuine laag

Peritonium (buikvlies):
Het buikvlies bestaat uit 2 lagen: visceraal peritonium
(laag om de organen heen) en pariëtaal peritoneum
(bekleed de buikholte).
Je darmen liggen niet los in je buik, ze omvatten het
visceraal peritonium. Hierdoor krijg je een dubbele laag
om de darmen. Dit noem je de mesenteria.
Die hangen vast aan de achterkant van de buikholte.
Op die manier zitten je darmen vast in je buik.
Het buikvlies heeft nog 2 speciale stukken:
omentum minus (buikvlies wat zich bevind tussen
de maag en de lever) en omentum majus
(flap die bovenop de darmen ligt).

,Dunne darm:
De dunne darm is belangrijk voor de resorptie van voedingsstoffen, de dikke darm is
belangrijk voor het opnemen van vocht.
Je hebt een aantal delen:
- Duodenum (twaalfvingerige darm)
- Jejunum (nuchtere darm)
- Ileum (kronkeldarm)

In de dunne darm komen er veel spijsverteringsenzymen voor, hierdoor wordt het voedsel
afgebroken en de voedingsstoffen kunt opnemen in je bloed.
De pancreassap (alvleesklier) produceert sappen die in de twaalfvingerige darm terecht
komen.
De alvleesklier produceert enzymen die zowel koolhydraten, eiwitten en
vetten kunnen verteren. De vetten zijn erg belangrijk omdat je darmsap in je gal
die enzymen niet meer produceert die het vet kan afbreken.
De lever produceert het gal en wordt opgeslagen in de galblaas en komt in de
twaalfvingerige darm.
Het gal zorgt ervoor dat grote vetdruppels worden afgebroken in kleinere druppels.
Het darmsap bevat enzymen die koolhydraten en eiwitten kan verteren.
De dunne darm kneed als het waren het voedsel door de darm heen door
middel van de kringspieren.

Histologie (weefselleer):
Er is een enorme oppervlakte vergroting door: plooien in de submucosa (relatief groot),
villi (darmvlokken, stuk kleiner) en mircrovilli (zitten op een darmvlok).
Een oppervlakte vergroting is belangrijk om al die voedingsstoffen op te kunnen nemen.
Als je de voedingsstoffen uiteindelijk opneemt, komt het in het capillairen netwerk.
Dit haarvatnetwerk komt uit in de poortader en loopt uit in de lever en komen de
voedingstoffen in de bloedbaan terecht.
De lever is eigenlijk een grote chemische fabriek.

Dikke darm:
Vanuit de dunne darm heb je de blinde darm (cecum).
Het opstijgende deel noem je het colon ascendens,
colon transversum (horizontale deel), colon descendens (afdalende deel),
colon sigmoïdeum, rectum (endeldarm) en vervolgens de anus/ rectum.

De dikke darm is vooral van belang bij het absorberen van water.
In de dikke darm bevinden zich ook allerlei bacteriën, dit is van belang bij de
productie van vitamine K.
De endeldarm heeft als functie de opslag van ontlasting.

Ontlasting:
Je hebt 2 kringspieren:
- Musculus Sphincter ani internis (interne anale sfincter)  werkt reflexmatig en
ontspant als de endeldarm vol is.
- Musculus Sphincter ani externus (externe anale sfincter)  deze kringspier
kan je samenknijpen totdat je bij de wc bent.




Stofwisseling (metabolisme):
- Anabolisme: opbouwen, zorgt ervoor dat kleine deeltjes worden opgebouwd tot grotere moleculen.
- Katabolisme: afbreken, bv koolhydraten worden afgebroken waardoor je energie krijgt.
Energie krijgt je lichaam door middel van ATP, hier kunnen cellen weer wat mee.

, Nutritie (voeding):
Gezonde voeding: bevat alle voedingsstoffen die nodig zijn om de homeostase te handhaven.
Ondervoeding: een ongezonde situatie die ontstaat wanneer te weinig, of te eenzijdig voedsel wordt
ingenomen.
- Brandstoffen: koolhydraten, vetten, eiwitten  zorgen voor energie.
- Bouwstoffen: eiwitten, vetten, water, mineralen  nodig om je cellen op te bouwen.
- Beschermende stoffen: vitaminen, mineralen  zorgen ervoor dat je goed functioneert.

Brandstoffen:
Je hebt in het lichaam een hoeveelheid reserves zitten (glycogeen), deze suikerreserve
zit opgeslagen in je spieren en in je lever. Glycogeen kan je afbreken, dan wordt het
glucose. Hieruit kan je energie halen. Dit gebeurt vooral in de mitochondria.
In het lichaam heb je ook een vetreserve zitten. Die kun je afbreken in vetzuren en
glycerol, ook dit kun je afbreken.
Eiwitten worden als laatste afgebroken. Hier kan je aminozuren van maken en kunnen
worden afgebroken.
Er komt ook nog voeding binnen, de voedingstoffen komen in de dunne darm en worden
afgebroken. Dit komt in de cellen terecht en in de mitochondria, waar ATP kan worden
geproduceerd.

Koolhydraten:
- Polysachariden (meervoudige suikers)  zetmeel, cellulose (vezels).
- Disachariden (tweevoudige suikers)  maltose (glucose + glucose), lactose (glucose + galactose).
- Monasachariden (enkelvoudige suikers  glucose (druivensuiker), fructose (fruitsuiker), galactose.

Meervoudige suikers worden dus opgeknipt door enzymen totdat het monosacchariden zijn.

Vetten/ lipiden:
Je hebt vetten nodig als: brandstof, energiereserve, bouwstof, oplosmiddel (vitamine), isolatie. ‘

Triglyceriden: glycerol molecuul + 3 vetzuren
- Verzadigde vetzuren: geen dubbele binding in de staarten, zijn ongezonder
- Onverzadigde vetzuren: dubbele binding in de staarten, zijn gezonder

Eiwitten:
Zorgen voor bouwstof en brandstoffen.
Je hebt ze op heel veel plekken in je lichaam: enzymen, transporteiwitten, spierwerking, antistoffen, hormonen,
bloedstolling.

Mineralen:
Stoffen die je nodig hebt als bouwstof en een beschermende waarde hebben.
- Ze handhaven osmotische waarden: zoals natrium en kalium.
- Fysiologische processen (spierwerking).
- Hulp bij enzymatische reacties.

Voorbeelden mineralen: calcium (botopbouw), magnesium (spieren, zenuwen), fosfor (stevige botten).

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sophiederuijter1. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for £3.28. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

82191 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy revision notes and other study material for 14 years now

Start selling
£3.28  2x  sold
  • (0)
  Add to cart