Weijers (2012). Parens patriae en prudentie: Grondslagen van jeugdbescherming
De laatste jaren wordt er op belangrijke punten onvoldoende recht gedaan aan de aparte status van jeugdigen
in het strafrecht, denk bijvoorbeeld aan DNA-afname en het feit dat 16 en 17 jarigen als volwassenen
kunnen worden berecht. Hier is geen reden voor; het aantal jeugdige daders neemt af.
Wat betreft jeugd en opvoeding doen zich ook een aantal zorgelijke ontwikkelingen voor, zoals armoede
waardoor jongeren niet goed genoeg kunnen participeren en een ongezonde levensstijl hebben.
Ondanks dat er in Nederland het beeld heerst dat het slecht gaat met de jeugd (door grootse media aandacht
voor een aantal heftige zaken), gaat het eigenlijk juist goed met de jeugd in Nederland. Nederland staats zelf
bovenaan in de index over het welzijn van kinderen in welvarende landen.
Lijnrecht tegenover de feiten bestaat bij velen in Nederland het gevoel dat we ons grote zorgen moeten
maken over de jeugd. We moeten ‘keihard’ ingrijpen. Deze opvatting vormt een bedreiging voor de
kinderbescherming.
Uitgangspunt van de kinderbescherming: het schadebeginsel
Al eeuwenlang kennen we in ons land allesbehalve consensus en uniformiteit op het gebied van de
opvoeding. Hoe men hier mee om moet gaan als overheid is een vraag die al lang wordt gesteld. Er is in
Nederland gekozen voor een prudente (nadenkende) overheid die zich terughoudend opstelt, maar
tegelijkertijd wel mag ingrijpen wanneer het ernstig dreigt mis te gaan. Maar wat dient de rol van de staat te
zijn in een land waar nog steeds zeer uiteenlopend wordt gedacht over opvoedingsdoelen en waarden?
Het is lastig in hoeverre de overheid dwangmiddelen mag inzetten in het kader van opvoeding. Het
uitgangspunt van de kinderbescherming is het schadebeginsel: als de ontwikkeling of gezondheid van een
kind ernstig wordt bedreigd kan er met dwang worden ingegrepen in het gezin. Het draait dus niet om een
goede of verkeerde opvoeding, maar alleen om of er sprake is van concrete schade voor het kind en een reële
kans op herhaling. Deze betekenis van de overheid wordt ook wel parens patriae genoemd: achtervang in
noodgeval.
Perfectionisme
Kinderen hebben meestal wel wat aan te merken op de opvoeding van hun ouders, en ook ouders weten dat
ze allesbehalve perfect zijn in hun opvoeding. Waar het hier om gaat is of de overheid daar een corrigerende
taak in heeft. Onze wetgeving is daar heel helder in: als ouders voldoen aan hun verplichting tot verzorging
en opvoeding heeft de overheid hierin geen enkele rol. Er bestaan dus geen inhoudelijke eisen wat betreft de
opvoeding. Zouden deze wel worden gesteld, dan zouden we ons schuldig maken aan perfectionisme.
Een voorbeeld wat veel media aandacht heeft gekregen is het zeilmeisje Laura van 13 jaar. De eisen van de
overheid gingen in dit geval best ver. Er ontstonden twee kampen: radicaal antipaternalisme en pedagogisch
nihilisme aan de ene kant; abstract paternalisme en perfectionisme aan de ander kant.
Kinderbescherming vereist pedagogisch realisme. Voor vrijwel alle ouders staat opvoeding in het teken van
een heel cluster van zwaarwegende waarden, die direct samenhangen met de kwaliteit en betekenis voor hun
eigen leven. Vanuit dit besef zijn rechten van ouders en het recht op gezinsleven vastgelegd in
mensenrechtenverklaringen. Ouders hebben dus plicht en rechten als opvoeders en verzorgers, niet als goede
opvoeders en verzorgers.
Erkend moet worden dat we als het slecht met kinderen gaat, nog steeds vaak tekortschieten. We weten ook
veel te weinig van de effecten van ingrepen op de ouderlijke opvoeding, maar het weinige onderzoek dat wel
is gedaan laat zien dat kinderbeschermingsmaatregelen meestal geen positief effect hebben, alleen bij hele
ernstige gevallen. Waarom zouden we ons daarom bemoeien?
Preventionisme
Met preventionisme bedoelt de auteur doorschietende preventie. Preventie is de kern van de
kinderbescherming: het voorkomen van schade bij het kind. Ten tijde van de invoering van de Kinderwetten
heerste er wantrouwen tegenover de ouders. De opvatting was dan ook dan elk kind in principe uit huis
,moest kunnen worden geplaatst. Pas later begon het pedagogisch besef door te dringen dat de band tussen
ouder en kind eerder verbeterd dan verbroken diende te worden, in het belang van het kind.
Deze prudentie maakte na een aantal schokkende gezinsdrama’s weer plaats voor wantrouwen jegens ouders
met het begin van de 21e eeuw, tegen alle ouders. Dit ging samen met een streven naar het absoluut
uitsluiten van risico’s en een zekere veiligheid voor alle kinderen. Dit wordt duidelijk op 3 verschillende
momenten:
1. Recente enorme toename van het aantal ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen van
minderjarigen, het ‘Savannah’-effect. Het motto werd: ‘liever te vroeg dan te laat’.
2. Het wetvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen dat momenteel in behandeling is. Het
meest opvallende hieraan is de ‘maatregel van opgroeiondersteuning’, een lichtere vorm van OTS.
Men wilde met dwang kunnen reageren op lichte tekorten in de opvoeding.
3. De aanleg van allerlei digitale kinddossiers. Hier kunnen veel kanttekeningen bij worden geplaatst,
zoals over de effectiviteit en het gebrek aan transparantie hiervan.
De auteur constateert dat veel opvoedingsproblemen van ouders en kinderen te vroeg, te vaak en te
ingrijpend worden verplaatst en bij de ouders weggehaald. Verbetering van de ouder-kind relatie en hulp bij
de opvoeding moeten voorop staan, en alleen in uitzonderlijke gevallen mag hevig worden ingegrepen. Het
moet niet draaien om het turven van risico’s. De kinderbescherming zou zich vooral over de hevige gevallen
moeten buigen, en niet bij elk kind een lijstje moeten opstellen van potentiële risico’s die aanwezig zijn. We
moeten een stapje terug doen en weerstand bieden aan de verleidingen van perfectionisme en
preventionisme.
Weijers (2016). Jeugdbescherming in de 21e eeuw (H1 uit Rotjeugd))
Tegen de achtergrond van de industrialisatie van ons land en de snelle groei van grote steden, ontstond een
specifieke bekommering om de jeugd, wat kan worden gezien als een factor in het ontstaan van de
kinderbescherming. Er was niet alleen angst voor het arme kind, maar ook om het uitgebuite kind, gebrek
aan scholing en verwaarlozing. Vanuit deze bekommering ontstonden onder andere het Kinderwetje van van
Houten en de leerplichtwet.
Een andere belangrijke factor is dat er inmiddels een soort wereld van heropvoeding was ontstaan. Ook
kwam eind 19e eeuw de kindergeneeskunde op, gevolgd door kinderpsychiatrie, ontwikkelingspsychologie
en pedagogiek. We begon op meerdere gebieden een focus te ontstaan op specifieke problemen van
kinderen. Ruim een eeuw geleden bestond er in de politiek over de hele breedte consensus over het feit dat
de overheid moest kunnen ingrijpen in opvoedingssituaties die als onacceptabel werden beschouwd. De
overheid werd een parens patriae, een soort noodouder.
In eerste instantie werd het kinderbeschermingswerk, zoals dat zich ontwikkelde in de vorige eeuw, gedaan
door dames uit de gegoede burgerij zonder enige professionaliteit, opleiding, referentie en objectieve
standaard.
De vraag is echter hoe het er nu voor staat met onze kinderbescherming en hoe de Staat zich momenteel
verhoudt tot de sfeer van de opvoeding in het gezin. Dit wordt door de auteur beantwoord vanuit het
politicologisch perspectief: de positionering van de staat ten opzichte van gezinsopvoeding en later vanuit
een pedagogisch perspectief. Ook wordt nog aandacht gegeven aan een juridisch perspectief.
Een politicologisch perspectief
De laatste decennia zijn er grote stappen gezet wat betreft de ontwikkeling van duidelijke criteria voor
advieswerk en zorgvuldigheid en transparantie van de procedures en verantwoording van processen.
Een eeuw geleden was er sprake van het volstrekt ontbreken van respect voor de privacy van ouders en
kinderen. Sinds de transitie van de jeugdzorg naar gemeenten, moeten we ons afvragen of we niet weer in
zo’n zelfde situatie zijn beland waar weinig waardering is voor de privacy van betrokkenen. Er was een
opvallende nonchalance in regelgeving als het ging om de bescherming van privacy van kinderen en ouders.
De bescherming van persoonsgegevens is in de meeste gemeenten nog ver onder de maat. Persoonlijke
gegevens worden zonder toestemming van ouders opgevraagd, met als reden dat er anders geen hulp komt.
,Er wordt compleet voorbij gegaan aan informed consent. Dit is verontrusten en illustreert een nieuwe
ruigheid in de omgang tussen overheid en opvoeders.
Als er wordt ingegrepen in een gezin, dient dit te gebeuren met de grootst mogelijke voorzichtigheid en
respect voor de ouders, en dient het belang van het kind voorop te staan. Dit heeft direct betrekking op de rol
van de Raad (RvdK). In de praktijk worden kinderen zonder pardon weggehaald uit gezinnen.
Er zijn kunnen twee extreme standpunten worden onderscheiden over de positionering van de staat ten
opzichte van de gezinsopvoeding. Enerzijds is daar het fatalisme, die elke vorm van overheidsbemoeienis
afkeurt. Zij stellen dat er geen behoefte is aan preventie en bescherming van burgers, en ontkennen daarmee
ook de specifieke beschermwaardigheid van het kind.
Anderzijds zijn er voorstanders voor een vlucht naar voren, die staan voor veel overheidsbemoeienis. Een
voorbeeld is verplichte opvoedcursussen voor aanstaande ouders. Deze visie kan worden gezien als
perfectionisme.
Beide standpunten zijn in strijd met de grondslagen van onze kinderbescherming. De auteur pleit voor een
prudente overheid, die zich houdt aan de wet en slechts ingrijpt in de opvoeding en verzorging van
kinderen binnen het gezin als zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Twee stellingen vanuit
politicologisch perspectief:
- Het belang van respectvol omgaan met privacy van ouders en kinderen mag voor de
jeugdbescherming absoluut niet worden onderschat.
- Het zomaar weghalen van kinderen uit gezinnen moet een taboe zijn.
Een pedagogisch perspectief
Waar bij het politicologisch perspectief het begrip prudentie centraal staat, staat bij het pedagogisch
perspectief het begrip professionaliteit centraal.
Begin 18e eeuw ontstonden de eerste vormen van specialisering en differentiatie in de zorg en opvoeding
van kinderen. Deze ontwikkeling stagneerde echter in de tweede helft van de 19 e eeuw in ons land, maar in
de loop van de 20e eeuw kwam ook hier zorg voor gehandicapte kinderen en kinderen met specifieke
problemen op gang.
Deze toenemende oriëntatie op specifieke kinderproblemen en daarmee samengaande professionalisering
werd gestimuleerd door ontwikkelingen binnen relatief nieuwe wetenschappen, zoals orthopedagogiek. Op
deze terreinen is een ingrijpend psychologiseringsproces op gang gekomen. Er kwam een focus op tucht en
discipline om de jeugd bruikbaar voor de maatschappij te maken. Dit psychologiseringsproces kan
worden geïllustreerd aan de hand van twee ingrijpende veranderingen toentertijd:
1. Omslag in het klimaat in de residentiële heropvoeding
Eerst lag het accent op discipline, orde en uniformiteit. Dit repressieve regime (zoals kaalscheren)
begon na de jaren 30 te verdwijnen. Er kwam een nieuw accent op huiselijkheid met eigen inbreng
van jongeren, en ook het groepsproces kreeg aandacht.
2. Fundamenteel andere visie op de relatie tussen kind en ouders
Eerst lag het accent op de noodzaak om het kind weg te halen uit zijn verderfelijke omgeving en het
daar zo lang mogelijk vandaan te houden. Vanaf de jaren 30 begon de focus meer te liggen op het
verbeteren van de band tussen ouders en kind. Ouders en kinderen moesten als één geheel worden
gezien.
Ondanks de vooruitgang die werd geboekt, was er nog weinig bekend over de professionaliteit en
effectiviteit van de kinderbescherming in die tijd. Inmiddels heeft er zich op dit vlak een enorme verbetering
voorgedaan; het is in de 21e eeuw ondenkbaar dat hulpverleners geen adequate opleiding hebben genoten.
Twee punten wat betreft professionaliteit die volgens de auteur speciale aandacht verdienen:
- De relatie tussen vrijwillige professionele hulp en hulpverlening in gedwongen kader. Daar waar
eerder professionele hulp op vrijwillige basis wordt aangeboden, zijn later minder
beschermingsmaatregelen nodig. De transitie van de jeugdzorg per 1 januari 2015 maakt dit
echter niet makkelijk. Tijdige inzet van professionals lijkt uitgesteld te worden, en met het oog
op de kosten wordt het soms zelfs vermeden. Daarnaast blijkt expertise van professionals in het
vrijwillige kader verloren te gaan.
- De uitvoering van onze kinderbeschermingsmaatregelen; een structureel probleem. Op het gebied
van de kwaliteit en effectiviteit van gezinsvoogdij wordt nog steeds tekort geschoten.
, Een juridisch perspectief
Vanuit de juridische invalshoek ligt het accent op proportionaliteit. Bij kinderbescherming dient er altijd
concreet te worden afgewogen of een bepaalde beslissing, die diep ingrijpt in het leven van het kind en zijn
ouders, uiteindelijk meer tegemoet komen aan het belang van het kind dan het laten voortduren van de
bestaande situatie. Afweging in concrete omstandigheden is dus erg van belang.
Wat betreft kinderbeschermingsmaatregelen kan onderscheid worden gemaakt tussen gezagsbeperking en
gezagsbeëindiging. Om verwatering tussen deze twee tegen te gaan is het criterium aanvaardbare termijn
bedacht: de periode van onzekerheid over de vraag in welk gezin het kind zal opgroeien, die het kind kan
overbruggen zonder ernstige schade voor zijn ontwikkeling. Hiermee wordt jaarlijkse verlenging OTS met
uithuisplaatsing zonder toekomstperspectief uitgesloten.
De auteur stelt dat er sprake is van een pedagogisch tekort. Dit komt doordat het belang van het kind in
principe voorop staat, maar dat er weinig ruimte is om beslissingen af te stemmen op de concrete situatie in
de nieuwe wet. De auteur beveelt dan ook aan dat de wet wordt versoepeld dat de Raad en de rechtbank
ruimte krijgen om naar billijkheid te oordelen, wat in het concrete geval de meeste kans lijkt te bieden op
een positieve uitkomst voor het kind.
Weijers (2016). Prenatale kinderbescherming (H4 uit Rotjeugd)
2015 was het jaar van de prenatale kinderbescherming. Er werden veel voorstellen gedaan ter bescherming
van ongeboren kinderen, waarvan er in dit hoofdstuk 3 uiteengezet zullen worden. Allereerst een voorstel
voor een aparte wet voor OTS bij zwangere vrouwen die door riskant gedrag de gezondheid van hun
toekomstige kind in gevaar brengen. Dan een radicaal voorstel tot verplichte anticonceptie voor bepaalde
risicogroepen, en ten slotte een gedwongen keizersnee tegen de wil van de zwangere vrouw indien de arts
dat verstandig lijkt.
Ondertoezichtstelling zwangere vrouw met riskant gedrag
Het kan voorkomen dat ouders hun kinderen al voor de geboorte ernstige schade toebrengen, bijvoorbeeld
door middelengebruik. In ongeveer 300 gevallen wordt in deze situaties ingegrepen met een OTS tijdens de
zwangerschap op grond van artikel 1:255 BW. De Raad voor strafrechttoepassing en jeugdbescherming
(RSJ) pleit voor een aparte wet voor de OTS van ongeboren kinderen als ouders de gezondheid van het
toekomstige kind ernstig in gevaar brengen.
Het advies van de RSJ over prenatale kinderbescherming kent geen duidelijke afbakening van
problematische groepen. Er wordt nergens aangegeven wanneer ingrijpen precies noodzakelijk is, en dit
gebrek aan helderheid heeft tot veen onbegrip en afwijzende reacties geleid.
Afwijzing 24-wekenregel
Het advies bevat wel een aantal nuttige punten. De belangrijkste is dat de RSJ wijst op de problematische en
ongefundeerde praktijk van de 24-weken regel. Er wordt ten onrechte een relatie gelegd tussen
levensvatbaarheid en OTS tijdens de zwangerschap. Wel is de rol die de RSJ van de RvdK schetst in dit
verband niet helemaal juist; de Raad vraagt wel eens eerder om een beschermingsmaatregel. Het probleem is
meer dat dergelijke meldingen pas na 24 weken bij de Raad terechtkomen.
Het is daarentegen wel nuttig dat de RSJ aandacht vraagt voor dit probleem, omdat ongeboren kinderen juist
in de eerste weken van de zwangerschap veel kans hebben op blijvende schade door middelengebruik. De
grens van 24 weken moet dan ook worden losgelaten.
Onbegrijpelijk voorstel
Wel is het verbazingwekkend dat wordt gepleit voor een aparte rechtsgrond voor OTS van het ongeboren
kind. Het voorstel wordt niet onderbouwd of ingevuld. Uit de praktijk blijkt dat men in zulke gevallen
voldoende uit de voeten kan met de al bestaande wet over OTS. Het opheffen van het taboe van de 24-
weken regel lijkt genoeg om de bescherming van het ongeboren kind te garanderen. Het is niet duidelijk wat
het eventuele nut zou zijn van zo’n aparte rechtsgrond. Het advies is ondoordacht en negeert de rol van de
prudente overheid.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jessicadefluiter. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for £3.84. You're not tied to anything after your purchase.