Voor welke inkomensvoorzieningen worden de premies aangemerkt
als aftrekbare uitgaven voor inkomensvoorzieningen?
Inleiding
De behandeling van Afdeling 3.7 met de bespreking van de inkomensvoorzieningen die recht geven
op premieaftrek, art 3.124 IB. Dat zijn eerst en vooral aanspraken op lijfrenten en de daarmee
gelijkgestelde aanspraken op het tegoed van een lijfrenterekening en op de waarde van een
lijfrentebeleggingsrecht, maar ook een beperkt aantal rechten op andere periodieke uitkeringen.
Daarna wordt besproken welke lijfrentevormen kwalificeren voor premieaftrek. Als zodanig worden
in art. 3.125 IB drie vormen genoemd, te weten de oudedags- en nabestaandenlijfrenten alsmede de
tijdelijke oudedagslijfrenten.
Art. 3.126 IB sluit daarop aan met een andere eis die aan premieaftrek wordt gesteld, namelijk dat de
lijfrenteovereenkomst is aangegaan met één van de in de wet limitatief opgesomde toegelaten
aanbieders. Ter bevordering van de concurrentie met professionele levensverzekeraars en
pensioenfondsen is in art. 3.126a IB een tweetal aanbieders opgenomen bij wie bedragen op een
lijfrenterekening kunnen worden gestort en aan wie bedragen ter verwerving van een
lijfrentebeleggingsrecht kunnen worden overgemaakt. Genoemde stortingen en overmakingen
komen voor aftrek als lijfrentepremie in aanmerking.
Wanneer eenmaal is vastgesteld dat sprake is van een overeenkomst die in de termen valt voor
premieaftrek, dient vervolgens te worden bepaald tot welk bedrag betaalde premies in aftrek
worden toegelaten. Dit bedrag is gelimiteerd tot hetgeen nodig is ter compensatie van wat de wet
noemt een pensioentekort. De regels ter bepaling van de jaarruimte en de inhaalruimte zijn
neergelegd in art. 3.127 IB.
Gefaciliteerde voorzieningen
Art. 3.124 lid 1 IB noemt een viertal inkomensvoorzieningen waarvan de premies worden
aangemerkt als aftrekbare uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
a. Lijfrenten die dienen ter aanvulling van een pensioentekort.
b. Lijfrenten ten gunste van meerderjarige invalide (klein)kinderen.
I. Het aanvangstijdstip is onbepaald, mits niet eerder dan op het moment waarop
de begunstigde meerderjarig wordt;
II. De termijnen komen toe aan een invalide eigen kind, pleegkind of kleinkind van
de belastingplichtige;
III. De uitkeringen eindigen uitsluitend bij overlijden van de gerechtigde.
c. Periodieke uitkeringen en verstrekkingen ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval. Voor
aanspraken op periodieke uitkeringen ter zake van eigen invaliditeit, ziekte of ongeval
(arbeidsongeschiktheid) kan ingevolge art. 3.124 lid 1 onderdeel c IB onbeperkte
premieaftrek worden verkregen. Ook verstrekkingen (uitkeringen in natura) kunnen worden
verzekerd. De hier bedoelde aanspraken zijn weliswaar stamrechten, maar vormen geen
lijfrenten.
d. Uitkeringen als bedoeld in art. 66a lid 3 ANW.
Art. 3.124 lid 2 IB beoogt de tekst van alle wettelijke en daarop berustende bepalingen waarin wordt
gesproken over een lijfrente als bedoeld in art. 3.124 lid 1 onderdeel a IB mede betrekking te doen
hebben op tegoeden van een lijfrenterekening en op waarden van lijfrentebeleggingsrechten als
bedoeld in art. 3.126a IB. Dat geldt eveneens voor alle bepalingen waarin wordt gesproken over een
1
, lijfrente die dient ter compensatie van een pensioentekort of van een lijfrente als bedoeld in art.
3.125 IB omdat deze een gelijke inhoudelijke betekenis hebben.
Het begrip ‘lijfrente’
Algemeen
Van een aftrekbare lijfrentepremie kan uiteraard alleen sprake zijn wanneer een
lijfrenteovereenkomst is gesloten. De definitie van een lijfrente zoals deze staat in art. 1.7 lid 1 IB en
bestaat uit twee onderdelen.
Art 1.7 lid 1 sub a IB
Verschillende elementen van de definitie:
1. Blijkens de wettekst is een lijfrente een bijzondere vorm van een periodieke uitkering. Het
recht op een lijfrente is dus een stamrecht.
2. Het meest in het oog springende kenmerk van een lijfrente is wel dat de uitkeringen eindigen
uiterlijk bij iemands overlijden. In deze relatie met iemands leven is tegelijkertijd het
onzekere element gelegen dat aan alle periodieke uitkeringen eigen is.
3. Dat een lijfrente afhankelijk is van iemands leven, brengt mee dat een verzekerd lijf moet zijn
aangewezen. In HR 6 februari 1957, werd beslist dat een overeenkomst van lijfrente niet
bestaanbaar is, zolang het verzekerde lijf niet is aangewezen.
4. De uitkeringen moeten vast en gelijkmatig zijn. Blijkens de wetsgeschiedenis heeft het woord
‘vast’ betrekking op de hoogte van de uitkering en het woord ‘gelijkmatig’ op het tijdsverloop
tussen de uitkeringen. Tussen de uitkeringen dient dus steeds een gelijke periode te verlopen
en de uitkeringen moeten alle even hoog zijn.
5. De uitkeringen moeten luiden in geld (daaronder begrepen, zoals zojuist besproken, de
tegenwaarde in geld van een aantal beleggingseenheden); de definitie van art. 1.7 IB noemt
immers alleen periodieke uitkeringen en niet tevens periodieke verstrekkingen. Niet als
lijfrente kan daarom worden aangemerkt een kostcontract, dat recht geeft op levenslange
huisvesting en verzorging.
6. In de polisvoorwaarden dient te zijn opgenomen dat de aanspraak niet kan worden
afgekocht, vervreemd, prijsgegeven of formeel of feitelijk tot voorwerp van zekerheid kan
dienen.
7. Als lijfrenteaanspraak wordt eveneens aangemerkt het eventuele bij de overeenkomst
bedongen recht op winstuitkeringen. De winstdeling is onvoorspelbaar en niet vast en
gelijkmatig en valt dus strikt genomen niet binnen de grenzen van het begrip lijfrente.
Art 1.7 lid 1 onderdeel b IB
Onder een lijfrente wordt op grond van art. 1.7 lid 1 onderdeel b IB ook verstaan ‘een aanspraak op
het tegoed van een lijfrenterekening of op de waarde van een lijfrentebeleggingsrecht (art. 3.126a
IB), welke aanspraak niet kan worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven, of formeel of feitelijk tot
voorwerp van zekerheid kan dienen, anders dan op grond van art. 3.126a lid 2 onderdeel c onder 2°
IB of ten behoeve van uitstel van betaling op grond van art. 25 lid 5 Invorderingswet 1990, alsmede
de met een zodanige aanspraak verband houdende aanspraak op winstuitkeringen’.
Een lijfrentespaarrekening is een geblokkeerde spaarrekening die kan worden geopend bij een bank
die bevoegd is in Nederland het bankbedrijf uit te oefenen.
Een lijfrentebeleggingsrecht kan worden verkregen bij een beheerder van een beleggingsinstelling
die bevoegd is in Nederland het bedrijf van beleggingsinstelling uit te oefenen. Tegen betaling
worden geblokkeerde rechten van deelneming in een beleggingsinstelling verkregen.
2
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller tax-student. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for £2.57. You're not tied to anything after your purchase.