Media: publiek en effecten
,Inleiding
Algemene cursusinformatie
• Inhoud
o Publiek: leeftijd, geslacht, etnische achtergrond, familie, klasse & mediagebruik
o Effecten: criminaliteit, seksualiteit, gezondheid, schoolprestaties, stereotypering
• Leerdoeleinden
o Kennis van theorieën en empirische gegevens i.v.m. mediapubliek en -effecten, eigen
mediagebruik en dat van anderen kritisch analyseren.
o Vaardigheden: bijkomende wetenschappelijke informatie opzoeken en kritisch
beoordelen.
o Attitudes: open houding ten opzichte van mediagebruik van anderen, kritische
houding t.a.v. media-effectrapporteringen.
• Onderwijsvorm
o Hoorcolleges dinsdag van 9.30 tot (ten laatste) 12.30 uur, onder code rood: online
(Blackboard Collaborate), bij versoepelingen in M005 (met rotatiegroepen).
• Studiemateriaal
o Lesnotities
o Reader (Universitas)
o Discussieteksten BB
• Evaluatievorm
o Individuele mini-paper (6 blz.) over mediagebruik van persoon + verklaring: 5 punten
▪ Deadline 26/3 om 16u
o Individuele mini-paper (8 blz.) over gerapporteerd media-effect: 5 punten
▪ Deadline 21/5 om 16u
o Schriftelijk semesterexamen: 10 punten
• Om te kunnen slagen: drie onderdelen moeten zijn afgelegd!
Eerste tussentijdse opdracht
• 1) Beschrijf het mediagebruik van een persoon zo gedetailleerd mogelijk (soorten media,
hoeveelheid, inhoudsvoorkeuren, enzovoort).
• 2) Schets de sociale kenmerken van die persoon (geslacht, leeftijd, sociale klasse,
gezinssituatie, etnische achtergrond).
• 3) Verklaar het mediagebruik op basis van:
o Lesnotities
o Reader
o Bijkomend wetenschappelijk materiaal (boeken, wetenschappelijke artikels…)
• Voorbeelden van interessante databanken:
o WOS
o Ingenta
o Blackwell
o Ebscohost
o Swetswise
o Communication and Mass media complete
o Communication Abstracts
• Opgelet: zoek enkel “scholarly (peer reviewed) articles”!!!
,• Voorbeelden van interessante tijdschriften Communicatiewetenschappen:
o Journal of Communication
o European Journal of Communication
o Communication Research
o Communication Theory
o Communications
o New Media & Society
o …
• Aantal blz. tekst (= zonder bibliografie): 6, Times New Roman, lettertype 12, interlinie 1.5
• Referenties en bibliografie: APA-stijl
• Deadline: 26 maart 2021, 16 uur (online versie op BB)
• Uitgebreide richtlijnen: zie studiewijzer!
,1 Algemene inleiding op publieksdeel
1.1 Basisuitgangspunten (cf. teksten in reader)
1.1.1 Mediagebruik is (deels) selectief
➔ Als individu gaan we op zoek naar bepaalde media-inhouden, de tabel toont op welk niveau er
keuzes worden gemaakt.
o Welk type media? Vandaag de dag bestaan er verschillende combinaties, bv. tv kijken
en werken op je laptop.
o Welke zender? Welk programma? Welk deel van het programma?
“Selective exposure” benaderingen:
Wanneer we onszelf blootstellen aan iets, maken we in feite al een vorm van selectie (cf. “selective
exposure”), deze liggen op verschillende aspecten:
• Uses and gratifications
o Sinds jaren ’70
• Affect gebaseerde theorieën
o Hoe kunnen emoties ons leiden tot een bepaald mediagebruik?
o Mood management theorie: suggereert dat mensen media gebruiken om hun emoties
te reguleren (vb. ontspannen bij stressgevoelens)
o Mood adjustment theorie: suggereert dat het niet altijd de bedoeling is om een
negatieve mood te laten verdwijnen en deze zelfs te behouden. Zoals Zillmann al
aantoonde, kunnen negatieve inhouden helpen bij het reguleren van de mood, we
kunnen m.a.w. onze eigen situatie beter relativeren (o.a. d.m.v. neerwaartse sociale
vergelijking).
• Persoonlijkheidsfactoren
o Bepaalde variabelen leiden tot bepaalde voorkeuren op het vlak van media
o VB: de “Big Five” (introvert vs. extravert, vriendelijkheid, emotionele stabiliteit,
ordelijkheid en openheid)
• Sociologische factoren
o Geslacht, sociale klasse, leeftijd, etniciteit… op welke manieren ‘sturen’ zij ons in ons
mediagebruik?
o Bepaalde groepen kiezen voor bepaalde media-inhouden.
, • Wij gebruiken U&G als een “overkoepelend” perspectief, waarbij ook andere theorieën
aansluiten.
o Mensen hebben bepaalde behoeften die ze proberen te vervullen. Dit kan door zowel
media- als niet-media activiteiten.
o Gaat over gebruik van media en de voldoeningen die we eruit halen.
Uses and gratifications
➔ Mensen die deel uitmaken v/h mediapubliek bevinden zich steeds in een bepaalde context.
➔ Contextuele elementen leiden tot bepaalde behoeftes.
➔ Die behoeftes leiden tot bepaalde verwachtingen, ingevuld door de media of door andere
bronnen.
➔ Die kunnen op hun beurt leiden tot mediablootstelling, die dan kan leiden tot voldoeningen of
andere gevolgen.
1.1.2 Media worden gebruikt om behoeften te bevredigen
➔ Nieuws is voor sommigen routine, entertainment, maar het is ook een manier om je status aan
te tonen en te laten zien wie je bent. U&G gaat altijd de vraag stellen: waarom gaan we
bepaalde media gebruiken? Mensen zijn niet alleen op zoek naar hedonische media-
ervaringen (i.e. plezier, fun etc.), maar ook naar eudaimonic media-ervaringen (zinvol).
, • Affect gerelateerde behoeften: meer gelinkt aan emotionele noden, het gevoel van erkenning
en ergens bij te horen.
o Emotie: “… biologically endowed processes that permit extremely quick appraisals of
situations and equally rapid preparedness to act…”.
▪ Biologisch uitgerust om situaties snel te analyseren en een evaluatie te maken
o Gevoel: bewust ervaren emotie, subjectieve interpretatie/erkenning van wat je voelt
o Mood: lange termijn/niet gerelateerd aan specifieke situatie, gemoedsgesteldheid
o Affect: overkoepelende term die naar de ervaringen en feiten verwijst
• Benaderingen bij studie van emotie: 4 dimensies -> mood managen door bepaalde media te
gebruiken.
o Dimensies (cf. SAM),
▪ Opwinding (arousal)
• Lage arousal = bv. klassieke muziek
• Hoge arousal = bv. actiefilms of gewelddadige games
▪ Richting (valence)
• Hedonic valence: positieve vs. negatieve inhouden
o Eerder negatief = bv. gewelddadig programma
o Eerder positief = bv. humor
▪ Dominantie (dominance)/onderdanigheid
o Concrete emoties: blijdschap, angst, kwaadheid, afkeer, verdriet (= basisemoties)
Self-Assessment Manikin (SEM – scale en Positive and Negative Affect Scale (PANAS):
Via een zeer gemakkelijke visuele schaal respondenten laten aanduiden hoe ze zich voelen, wordt
gebruikt in onderzoek naar hoe onze emoties onze mediakeuzes bepalen.
,• Zillmann -> mood management theorie
o Door het gebruik van media kunnen we omgaan met onze moods en affects, we
kunnen het “managen”.
o We kiezen niet altijd bewust voor bepaalde media.
o Mood reguleren, negatieve mood minimaliseren (downreguleren) en positieve mood
stimuleren door media-inhouden.
• Originele uitgangspunten
o Individuen zullen negatieve “mood states” proberen te minimaliseren
(cf. downregulation) en positieve “mood states” proberen te bewaren of te
maximaliseren door gebruik te maken van media-inhouden.
o Belangrijke kenmerken van media-inhouden:
▪ Excitatory potential = arousal
• In welke mate zorgt de media-inhoud voor een bepaalde opwinding?
▪ Hedonic valence = positieve vs. negatieve inhouden
▪ Absorbing potential = mate van betrokkenheid in de media-inhoud
▪ Semantic affinity of the media content = in welke mate sluit de media-inhoud
aan bij bepaalde emoties? Bv. je zit in een scheiding en wordt eraan herinnerd
in programma’s.
➔ Mensen die in een staat van verveling zijn, kiezen vooral voor opwindende programma’s en
mensen die zich in een staat van stress
bevinden, kiezen vooral voor ontspannende
programma’s.
o Experiment in de context van TV, toen
het meest dominante medium.
o Ook vandaag is het idee van mood
management nog van toepassing in
verschillende mediatoepassingen!
• Gestresseerd?
o Er zijn tegenwoordig apps die bedoeld zijn om te ont-stressen; basisidee komt weer
naar boven, nl. dat media-inhouden de mood kunnen helpen veranderen.
• Verveeld?
• Blij/triestig
o Als we blij zijn, luisteren we naar opgewekte/leuke muziek, maar ook als we triest zijn
kunnen we naar leuke muziek teruggrijpen om onze mood terug positief te maken.
• Later onderzoek:
o Mensen willen niet altijd negatieve moods “downreguleren” (bv. het kan soms
functioneel zijn om agressief te blijven).
o Zelfs mensen in een “negatieve” mood, zullen soms naar triestige liedjes luisteren,
naar droevige films kijken etc. (bv. omdat hun emotieregulatiestijl niet gericht is op
‘avoidance’ – je kan je bv. ook beter gaan voelen als je ziet dat anderen het nog
slechter stellen -> cf. downward comparison).
= mood adjustment theorie
• Mensen zijn niet alleen op zoek naar “hedonische” media-ervaringen (plezier, fun,
entertainment…), maar ook naar “eudaimonic” media-ervaringen (cf. zingeving,
betekenisvolle ervaringen etc.)
, • Nood aan zingeving?
• Informatie gerelateerde behoeften
o Op zoek gaan naar informatie
o Op de hoogte blijven
o Onderwerp om over te praten, sociale redenen
• Sociale behoeften
o Identificeren met personages (cf. “Friends”)
o Gespreksonderwerpen
o Verbonden voelen met de andere
• Behoefte aan identiteit – zelfexpressie?
o Aantonen wie we zijn
o Bepaalde status kan een bepaald mediagebruik als gevolg hebben
o Onderscheiden van andere
• Opmerking
o U&G focust vooral op het actief
selecteren van inhouden om
behoeften te vervullen (dat doel kan
dan gehaald – “obtained” – zijn of
niet).
o Mensen zullen even “actief” dingen
vermijden om cognitieve redenen
(“cognitieve dissonantie”) of
emotionele redenen.
o Daarnaast is er soms ook onvrijwillige blootstelling/vermijding (cf. cursus 1ste BA).