ODW2
HOOFDSTUK 1: CLASSIFICATIE EN DIAGNOSTIEK
CLASSIFICATIE
- Grote verscheidenheid aan problemen
à nood aan ordening en indeling: op basis van gelijke eigenschappen en onderlinge relaties
- Communicatie, gemeenschappelijke taal: Verstaan we hetzelfde?
o ter bevordering van de onderlinge communicatie tussen professionals
o Belangrijk: voor diagnose en behandeling
- 2 soorten classificatie:
o Klinische-psychiatrische
o Empirische-statische
KLINISCHE – PSYCHIATRISCHE CLASSIFICATIESYSTEMEN
- Psychiatrische stoornissen= onafhankelijke en duidelijke afgelijnde ziekte-entiteiten, met voor
elke stoornis diagnostische en differentiaal diagnostische criteria
à indien voldaan aan nodige criteria: stoornis classificeren
- Categoriaal= men heeft een stoornis of men heeft ze niet (nuance: lichte en zware vormen)
- Vb: DSM-5, ICD-10
DSM-5
- = Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders
- Systeem om problematieken van individuen te beschrijven & te classificeren in ‘stoorniscategorieën’
- Bij welke paradigma leunt de DSM aan?
o Antwoord: medisch model (enkel terugbetaling & hulpverlening na diagnose pas)
- Westerse constructie: cultureel bepaald
o Vb: homoseksueel meer verdraagzamer, geen ziekte meer
- Voordeel: vroegdiagnose biedt meer begrip en gepaste ondersteuning
- Nadeel: veel mensen krijgen een vroeg diagnose
Nieuw in DSM-5
- Geen Romeins cijfer meer
- Drie delen:
o Uitleg over indeling/uitgangspunten
o De hoofdcategorieën
o Classificaties die nog niet zijn opgenomen
- Sommige stoornissen: nieuwe namen
- Meer dimensioneel gepresenteerd (ipv louter categoriaal)
DSM-5: hoofdcategorieën
1. Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen
(o.a. verstandelijke beperking, autismespectrumstoornis, ADHD, leerstoornissen, tic-stoornissen …)
1
, 2. Schizofreniespectrum en andere psychotische stoornissen
3. Bipolaire-stemmingsstoornissen
4. Depressieve-stemmingsstoornissen
5. Angststoornissen
6. Obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen
7. Trauma-en stressor gerelateerde stoornissen (met o.a. reactieve hechtingsstoornis,
posttraumatische stresstoornis, …)
8. Dissociatieve stoornissen
a. bewustzijn wegfilteren tot probleem zich niet meer voordoet (vb: trauma)
9. Somatische symptoomstoornis en verwante stoornissen
10. Voedings-en eetstoornissen
11. Stoornissen in de zindelijkheid (o.a. enuresis & encopresis)
12. Slaap-waak stoornissen
13. Seksuele disfuncties
14. Genderdysforie
15. Disruptieve, impulsbeheersings-en andere gedragsstoornissen (oppositioneel opstandige stoornis,
periodiek explosieve stoornis, normverschrijdend-gedragsstoornis …)
16. Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen
a. Verslaving= problematisch gebruik van middelen
17. Neurocognitieve stoornissen (o.a. Alzheimer, Delirium, dementie, …)
18. Persoonlijkheidsstoornissen (o.a. borderline, paranoïde, antisociale PS)
19. Parafiele stoornissen (o.a. exhibitionisme, pedofilie, …)
20. Overige psychische stoornissen
21. Bewegingsstoornissen en andere bewerkingen van medicatie
22. Andere problemen die een reden voor zorg kunnen zijn
EMPIRISCH – STATISTISCHE CLASSIFCATIESYSTEMEN
- Uitgangspunt= psychometrische invalshoek
o Steunen op uitkomsten van analyses op grote streekproeven
- Meestal gedragsvragenlijsten: probleemgedrag (laten) inventariseren en beoordelen
à classificeren
o Beoordelen: door ≠ betrokkenen (ouders, leerkrachten, jongeren)
- Dimensioneel: elke syndroom is een continuüm waarop ieder individu een relatieve plaats
inneemt t.o.v. andere individuen (laag, matig en hoog)
- Vb: ASEBA
- Stoornis: wanneer het functioneren belemmerd
Syndroom
ASEBA
- ‘Achenbach System of Empirically
Based Assesment’
- Gedragsvragenlijsten:
o CBCL: Child behavior CheckList
o TRF: teacher Report Form
o YSR: Youth Self Report
2
, - Doel= over gedrag van individuen zoveel mogelijk informatiee verzamelen uit verscheidene
bronnen & deze beoordelen op gelijkenissen en verschillen
à Globale indruk van de problematiek
- Cultureel bepalend (landen vergelijken)
CBCL
- Bepaald gedrag ga scoren door ouders, leerkracht, …
o ‘Wanneer ga je kind gaan slapen?’ à vergelijken met gemiddelde (= & ≠)
à afwijkend van de norm: kunnen een probleem vaststellen & behandelen
Overzicht
Klinisch-psychiatrisch Empirisch-statistisch
Categoriaal Dimensioneel
Duidelijke diagnostische criteria gedragsvragenlijsten
Problemen beeschrijven en classificeren in Inventaris maken van probleemgedrag en
stoornissen beoordeling door ≠ betrokkenen
Vb: DSM-5, ICD-10 Vb: ASEBA (o.m. CBCL)
Wat is een stoornis?
- Significant meer problemen dan gemiddeld
- Problemen op de verschillende dimensies
- Hardnekkig, persistent, dus niet tijdelijk
o Vb: alcohol: is iets waar je vanaf kan geraken; leerstoornissen (vb: dyslexie) voor het leven
- Pervasief: binnen verschillende contexten (school, thuis, werk, vrije tijd)
o Pervasief= indringend
- Niet leeftijdsadequaat
- Significante belemmeringen: hinder voor persoon dagdagelijks leven
Kritieken op de DSM-5:
- Allen Frances
- Een stijging van de ziekten na de toevoeging aan DSM-5
- Probleem: terugkoppeling: terugbetalen pas NA een DSM vaststelling
- Alledaagse problemen zijn eigenlijk psychische problemen
DIAGNOSTIEK
= besluitvormingsproces met als algemeen deel via systematisch onderzoek het inzicht in de aard van
een problematiek te verhogen en van daaruit een gepast aanbod voor ondersteuning te formuleren
- ≠ behandeling
- Behandeling= alle methoden die kunnen ingezet worden om een kind met een
ontwikkelingsstoornis te ondersteunen
DIAGNOSTIEK IN ENGERE EN RUIMERE ZIN
In engere zin In bredere/ruimere zin
Onderkennende of classificerende diagnostiek Handelingsgerichte diagnostiek
Formele diagnose Diagnose + inschatting
therapeutische mogelijkheden
Informatie over de ernst, het type een de Diagnostisch proces:
prognose van een probleem Gegevensverzameling +
3
, hypothesevorming- en toetsing +
indicatiestelling
Ruimere zin:
- Stellen van een diagnose mag nooit een doel op zich zijn
o Verplicht: aanknopingspunten zijn voor: behandeling, begeleiding, aanpak, ondersteuning
VERSCHILLENDE SOORTEN DIAGNOSTIEK
Drie verschillende soorten diagnostiek
1. Verklarende diagnose
o oorzaak
o Wat is de oorzaak van het probleem?
o Moeilijk: eenduidige verklaring
§ Reden: verschillende factoren een rol spelen
2. Onderkennende (beschrijvende) diagnose
o Stoornis
o Wat is er met dit kind aan de hand?
o Diagnose beschrijvend (screening eerst stap)
§ Reden: criteria betrekking op uiterlijk waarneembaar gedrag (observeerbaar)
o Vermoeden bepaalde stoornis? à diagnostisch onderzoek
§ Vroegdiagnostiek: betere prognose + kan sneller ingrijpen
3. Handelingsgerichte diagnose
o Begeleiding
o Hoe kunnen we dit kind het best begeleiden?
o Focus gelegd op zoeken van risicofactoren en protectieve factoren in omgeving
§ Reden: zwakke punten vinden, weten wat er gewerkt moet worden (in behandeling)
o Indicatiestelling= gepaste ondersteuning, behandeling of materiële hulp zoeken in omgeving
van het kind
Oorzaak stoornis begeleiding
VOOR EN NADELEN VAN HET STELLEN VAN EEN DIAGNOSE
Nadelen
- Persoon etiket geven
- Stigmatiseren, in hokjes denken
- Focus sterk op de stoornis en niet op persoon
- Gedragen naar label + label als excuus gebruiken
Voordelen
- Kinderen/ouders opgelucht
- Meer begrip en erkenning in omgeving
- Communicatie tussen professionals vergemakkelijkt
- Schuldgevoelens bij ouders weggenomen
- Diagnose enigste toegangspoort tot bepaalde instanties
CONCLUSIE DIAGNOSE STELLEN
- Diagnose mag geen doel op zich zijn, maar richtinggevend voor behandeling, begeleiding,
aanpak, ondersteuning
- Ook oog voor sterktes, wat goed gaat (niet enkel beperking)
- Centrale focus is kind achter label in al zijn facetten
4