Deze samenvatting is voor het vak Arbeidssociologie (). Dit vak wordt gegeven door Prof. Christophe Vanroelen en Prof. Karen Van Aerden.
Bevat alle te kennen leerstof voor het examen. De structuur omvat 12 modules, die de logica volgen van de hoofdstukken in het handboek.
Samenvatting Arbeidssociologie
1. DE KIJK VAN DE SOCIOLOGIE.................................................................................................................................... 2
1.1. DE SOCIOLOGIE ALS WETENSCHAP VAN MAATSCHAPPELIJK SPEL ......................................................................................... 2
1.2. VIJF BELANGRIJKE VRAAGSTUKKEN ............................................................................................................................ 2
1.3. SOCIOLOGIE: WETENSCHAP VAN HET ‘SOCIALE’ ............................................................................................................. 3
2. DE SOCIOLOGISCHE KIJK OP ARBEID ........................................................................................................................ 4
2.1. WAT IS WERK? ................................................................................................................................................... 4
2.2. WERK EN NIET-WERK............................................................................................................................................ 4
2.3. WERK ALS BETAALDE ARBEID ................................................................................................................................... 7
3. HET ARBEIDSBESTEL: CONCEPTUELE AFBAKENING ................................................................................................... 8
3.1. DE CONCEPTUELE RUIMTE VAN HET ARBEIDSBESTEL ........................................................................................................ 8
3.2. DE AGGREGATIENIVEAUS VAN HET ARBEIDSBESTEL ......................................................................................................... 9
3.3. DE ARENA’S VAN HET ARBEIDSBESTEL ...................................................................................................................... 10
3.4. HET MICRONIVEAU VAN DE ARBEIDSPLAATS: DE 4 A’S .................................................................................................. 11
4. KAPITALISME EN DE OPKOMST VAN DE INDUSTRIËLE ARBEIDSORGANISATIE ........................................................ 12
4.1. DE INNIGE RELATIE TUSSEN MODERNISERING, KAPITALISME EN INDUSTRIALISERING ................................................................ 12
4.2. WERKEN IN PRE-INDUSTRIËLE SAMENLEVINGEN .......................................................................................................... 12
4.3. DE TRANSITIE NAAR DE INDUSTRIEEL-KAPITALISTISCHE ARBEIDSORGANISATIE ....................................................................... 13
4.4. DE DRIJFVEREN ACHTER DE OPKOMST VAN HET INDUSTRIEEL-KAPITALISME .......................................................................... 18
5. DE GRONDVESTEN VAN HET ARBEIDSBESTEL ......................................................................................................... 18
5.1. HET KAPITALISME ALS ECONOMISCH SYSTEEM: FASEN IN HET INDUSTRIALISERINGSPROCES ....................................................... 18
5.2. DE CONTEXT VAN HET GEAVANCEERDE KAPITALISME ..................................................................................................... 22
6. EEN CONCEPTUEEL KADER VOOR DE ARBEIDSORGANISATIE: HET WETENSCHAPPELIJK MANAGEMENT ALS
REFERENTIEMODEL.......................................................................................................................................................... 25
6.1. DE PLAATS VAN DE ARBEIDSORGANISATIE IN HET MAAKMODEL ........................................................................................ 25
6.1.2. HET MAAKMODEL EN HET PRODUCTIE-OF DIENSTVERLENINGSCONCEPT .............................................................................. 26
6.2. KERNPRINCIPES VAN DE INTRAORGANISATIONELE PRODUCTIEORGANISATIE.......................................................................... 26
6.3. WETENSCHAPPELIJK MANAGEMENT: DE BUREAUCRATISCHE ARBEIDSORGANISATIE TEN TOP! .................................................... 29
6.4. FORDISME: MASSAPRODUCTIE EN MASSACONSUMPTIE ................................................................................................. 30
7. KRITISCHE PERSPECTIEVEN EN DEBATTEN OVER DE ARBEIDSORGANISATIE ........................................................... 31
7.1. BREUKLIJNEN IN DE (ARBEIDS)SOCIOLOGIE ................................................................................................................ 31
7.2. ARBEIDSORGANISATIEPERSPECTIEVEN: EEN KRITISCH DEBAT MET HET WETENSCHAPPELIJK MANAGEMENT ..................................... 32
7.3. VERVREEMDING EN (DE)KWALIFICATIE, TWEE KERNDEBATTEN ROND DE KAPITALISTISCHE ARBEIDSORGANISATIE ............................. 37
8. HEDENDAAGSE ARBEIDSORGANISATIEMODELLEN ................................................................................................. 42
8.1. HET HEDENDAAGSE MAAKMODEL: VERSCHILLENDE OPTIES IN EEN VERANDERENDE CONTEXT..................................................... 42
8.2. VORMEN VAN NEOFORDISTISCHE ARBEIDSORGANISATIE................................................................................................. 44
8.3. POSTFORDISTISCHE ARBEIDSORGANISATIEVORMEN ...................................................................................................... 45
8.4. INNOVATIEVE ARBEIDSORGANISATIE: EEN POSTFORDISTISCHE COMPROMIS .......................................................................... 47
9. DE ARBEIDSMARKT: DEFINITIES EN THEORETISCHE DEBATTEN .............................................................................. 49
9.1. DE ARBEIDSMARKT: DEFINITIE ............................................................................................................................... 49
9.2. THEORETISCHE BENADERINGEN OVER DE ARBEIDSMARKT ............................................................................................... 51
10. DE ARBEIDSMARKT: CENTRALE ACTOREN EN FENOMEEN VAN DE WERKLOOSHEID .......................................... 57
10.1. DE CONTINGENTIES VAN DE ARBEIDSMARKT ............................................................................................................... 57
10.2. WERKLOOSHEID ................................................................................................................................................ 59
11. ARBEIDSVERHOUDINGEN ................................................................................................................................. 60
11.1. KENMERKEN VAN ARBEIDSVERHOUDINGEN ................................................................................................................ 60
11.2. DE NIVEAUS VAN HET BELGISCH SOCIAAL OVERLEGMODEL.............................................................................................. 62
11.3. THEORETISCHE PARADIGMA’S OVER DE ARBEIDSVERHOUDINGEN ...................................................................................... 63
11.4. ARBEIDSVERHOUDINGEN EN SOCIAAL PROTESTGEDRAG ................................................................................................. 63
12. DE FLEXIBILISERING VAN DE ARBEIDSVERHOUDING? ........................................................................................ 64
12.1. BLOEI EN EROSIE VAN DE STANDAARD ARBEIDSVERHOUDING .......................................................................................... 64
12.2. VORMEN VAN DE-STANDAARDISERING ..................................................................................................................... 67
12.3. NAAR EEN NIEUWE SER?..................................................................................................................................... 67
1
,1. De kijk van de sociologie
Dit hoofdstuk is geen leerstof voor het examen, maar is wel een basis voor de volgende delen.
1.1. De sociologie als wetenschap van maatschappelijk spel
Sociologie is de wetenschapsdicipline die inzicht probeert te verwerven in de manier waarop
het een sociale vorm krijgt. Het is de wetenschap van het maatschappelijk spel.
De wetenschap m.b.t. de kijk op het ‘sociale’, op de samenleving
- Hoe leven en werken actoren samen in interactieverbanden?
- Elke dienst van een bedrijf is een actor die past in de gehele entiteit m.a.w. zowel
diensten als mensen
Niet onderhevig aan natuurwetten (wetten die nooit zullen veranderen)
- Gedrag van mensen niet te voorspellen
Sociologie is link tussen samenleving, arbeid en voetbal: In de samenleving is er een
speelveld, waarin men de activiteiten ontplooit die men verwacht te ontplooien.
Sociologen zijn geïnteresseerd in hoe het ‘spel’ plaats vindt en hoe actoren samenwerken
om samen tot betere oplossingen te komen.
Speelveld = bedrijf
Spelregels = formele regels bv. arbeidsreglement, wetten, … Ongeschreven regels bv. fair
play, m.a.w. afspraken m.b.t. het goede samenwerken
Spelers = ieder heeft zijn functie
De rollen hebben bepaalde verwachtingen m.b.t. deze verwachtingen en rollen, hierdoor
kunnen actoren samenwerken. Bv. boekhoudafdeling staat in voor accounting.
Samenleving: constante strijd tussen onderscheiden, afstoten en samenwerken.
Sanctioneren: In sociologie is sanctie zowel belonen als bestraffen.
1.2. Vijf belangrijke vraagstukken
De samenleving als
De sociale oorzaken
Individu en bron van Samenwerking en Competitie en
van menselijk
samenleving mogelijkheden en identificatie onderscheid
gedrag en denken
beperkingen
1. Individu en samenleving tegenover elkaar als spanningsveld: Individu streeft naar
vrijheid, samenleving naar het collectieve.
2. Samenleving legt niet enkel wetten op, maar ook mogelijkheden.
3. Mensen zijn verbonden door de sociale werkelijkheid. Economische crisis is een sociaal
feit: niet tastbaar, maar wel reëel.
4. Koude solidariteit: iedereen kan doen waarin hij gespecialiseerd is (= arbeidsdeling)
Solidariteit welvaartsstaat: Ons inkomen dragen we af voor hen die geen inkomen
hebben. Bv. kinderen
Beperking: Sommigen kunnen betere arbeidspositie bemachtigen bv. via netwerk,
competentie… Hierdoor worden anderen begrensd. De maatschappij wordt gekenmerkt
door diepe sociale ongelijkheden en structurele conflicten. Daarbuiten zijn er ook
interactie en communicatie.
5. We kunnen ons onderscheiden in relatie met andere, bv. master t.o.v. bachelor.
2
, 1.3. Sociologie: wetenschap van het ‘sociale’
1.3.1. De eigen aard van de sociale wetenschappen
Samenleving: de elementen zijn niet vergelijkbaar bv. actoren (appels en peren). De
elementen kun je niet voor een andere inwisselen, ieder heeft een bepaalde functie.
Verschillen m.b.t. natuurwetenschappen en sociologie:
1. Particuliere wetmatigheden: Enkel kennis toepasbaar voor bepaalde context
2. Samenleving verandert
- Zullen wetmatigheden onveranderd aanwezig blijven?
- Zullen wetmatigheden in elke menselijke samenleving op dezelfde manier
werkzaam zijn?
- Zullen alle betrokken actoren zich ernaar schikken?
- Zijn wetmatigheden aan het veranderen of zullen ze veranderen?
3. Beperkte mogelijkheden van de proefondervindelijke methode
- Maatschappelijke experimenten: onethisch
- Experimenteel effect: sociale wenselijkheid
Probleem:
- We gaan stereotyperen.
- Sociologen gaan hier wetenschappelijke bevestiging/counter op voorzien bv.
werkloosheid is geen kwestie van luiheid maar van een maatschappelijk probleem.
- Menselijke samenwerking kan verschillen bv. vrouwelijke werkzekerheid is anders in
de VS dan in Pakistan. Context is dus zeer belangrijk voor de conclusies die je trekt.
Sociologen spreken over probabiliteit. Er wordt gesproken over verschillen tussen groepen
en de kans dat het fenomeen zich voordoet. Bv. De kans dat laaggeschoolden een slechte
job krijgen is groter maar moet daarom niet effectief zo zijn.
1.3.2. Empirische wetenschap
De sociologie stelt zich tot doel om de sociale werkelijkheid waar te nemen, te beschrijven
en te verklaren.
Een constante dialoog tussen theorie en empirie, alsook discussie met de bredere
samenleving.
3
, 2. De sociologische kijk op arbeid
2.1. Wat is werk?
2.1.1. Smalle en brede definities
Tendens: We gaan van smalle/enge naar brede definities
- Smal/eng: stelt ons niet in staat ondubbelzinnige voorbeelden als “werk” te
omschrijven
- Breed: beschouwt nagenoeg iedere sociale activiteit als “werk”
eng
Andre Gorz: een betaalde activiteit die wordt verricht voor rekening van een derde. Dit is
moeilijk omdat zelfstandige niet werkt voor een derde.
Tony J. Watson: het uitvoeren van taken die het mensen toelaat in hun levensonderhoud te
voorzien, gegeven de sociale en economische context waarin ze leven. Wat met onbetaalde
verzorging bv. door je vrouw t.o.v. zorg door een verpleegster?
breed
Keith Grint: een activiteit die tot doel heeft de natuur te transformeren en meestal een
sociaal gebeuren is. Wat met naaiclubje, zijn zij eveneens aan het werken?
2.1.2. De sociale context van werk: wat is contigent?
Wat omschreven wordt als werk is erg afhankelijk van de specifieke maatschappelijke
context waarbinnen de activiteit plaatsvindt en hoe die activiteit door de betrokkenen
worden geïnterpreteerd.
Maatschappelijke context bepaalt in grote mate hoe werk wordt ingevuld in een bepaalde
samenleving en op een bepaald moment in de tijd, en wie dat werk kan of mag uitvoeren, al
dan niet betaald, al dan niet gewaardeerd.
Het is niet onmogelijk om een definitie te geven van werk, maar is contigent. We moeten
ons bij iedere definitie realiseren dat ze een afspiegeling is van de cultuur waarin ze is
ingebed en een spiegel is van de heersende machtsrelaties in een samenleving.
2.2. Werk en niet-werk
Werk is een vorm van sociaal handelen die de natuur (of cultuur) transformeert en een
zekere economische waarde of nut heeft. Bijdragen aan het vervullen van behoeften in een
wereld waar de middelen schaars zijn (levensonderhoud).
- Contextueel: in moderne samenleving is werk meer dan fysiek overleven. bv.
tenniscoach is een beroep, omdat samenleving ontspanning belangrijk vindt.
Tenniscoach voorziet dakwerker, metselaar etc. van loon terwijl tenniscoach geen
effectieve materiële output levert. Dus samenleving functioneert!
Anderzijds: Werk bepaalt je sociaal handelen en sociale identiteit:
- Werk bepaalt het manier waarop we participeren aan die samenleving
- Werk bepaalt hoe anderen met je omgaan bv. poetsvrouw en hersenchirurg
In een hedendaagse samenleving zijn de behoeften veel meer dan de middelen die nodig zijn
om te kunnen overleven. Vandaag gaat het om alle activiteiten die als maatschappelijk
waardevol kunnen worden beschouwd. Werk is sterk verbonden met de manier waarop
mensen hun leven en hun identiteit vormgeven binnen een samenleving. Ons werk bepaalt
ook onze status.
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper stuudent. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €10,99. Je zit daarna nergens aan vast.