Begrippenlijst Arbeidssociologie
TEW F3-S1
Hoofdstuk 1: Wat is Sociologie?
(Namen: Marx, Weber, Locke, Mok)
Sociologie: de wetenschap die de maatschappelijke patronen en structuren bestudeert in
hun ontstaan, voortbestaan en veranderen
Contingent: iets had anders kunnen zijn dan het nu is
Arbitrair: toeval
Arbeidsbestel: de ma nier waarop arbeid vorm krijgt in onze samenleving. Het geheel van
arbeidsverhoudingen tussen actoren en regels. Dit op verschillende niveaus:
- Micro: individu
- Meso: bedrijf
- Marco: arbeidsmarkt en sector
Metafoor van het spel: analogie met een voetbalveld, een samenleving bestaat uit
spelregels, spelers met elk hun eigen positie en bijhorende rol. Sociologen interesseren zich
in de relaties tussen deze spelers en tussen de regels en de spelers.
Sociale feiten: bijvoorbeeld: de meeste studenten komen uit de welgestelde middenklasse.
Meritocratie: een maatschappijmodel waarin de sociaaleconomische positie (=aanzien) van
een persoon wordt bepaald door zijn verdiensten aan de samenleving.
Ascribed status: een sociale status die je meehebt vanaf de geboorte of die eigen is aan iets
wat je niet kan veranderen zoals afkomst, huidskleur of gender
Socialisatie: een continu proces waarbij een individu, in groepsverband, zich de waarden en
normen van de groep eigen maakt. Dit laat ons toe om samen te werken en als groep te
leven.
- Primaire context: socialisatie bij de geboorte op niveau van het gezin
- Secundaire context: socialisatie op school, werk, verkeer, …
Spanningsveld: de tegenstelling in het streven naar vrijheid door een individu en de dwang
die uitgaat van de collectiviteit van de samenleving waarin we leven.
Solidariteit:
- Warme solidariteit: solidair zijn uit naastenliefde en empathie
- Koude solidariteit: bijvoorbeeld belastingen betalen voor de ziekenkas, bijdragen
zonder de andere persoon te kennen
Durkheim: “Alle mensen zijn kennende en waarderende wezens, er is dus iets als een
collectief bewustzijn dat het individu overstijgt.”
Sociologische verbeeldingskracht: theorie van Mills: “Individuen construeren de
samenleving en de samenleving construeert individuen”
1
,Traditionele samenleving: eenvoudige sociale structuur en hoge betrokkenheid tussen leden
van een samenwerkingsverband (bv arbeiders). Dit is mechanische, warme, solidariteit.
Moderne samenleving: complexe sociale structuur met een organische, koude solidariteit.
Voorbeeld: sociale zekerheid betalen uit verplichting en niet uit liefdadigheid.
Klassenconflict: strijd tussen groepen met onverzoenlijke belangen
Latent conflict: bestaand conflict dat niet onder de aandacht komt omdat het niet tot uiting
komt
Manifest conflict: open conflict
Conflictparadox: conflicten zijn noodzakelijk voor de groei en evolutie van
samenwerkingsverband (=functioneel conflict), maar conflicten kunnen samenwerkingen
ook doen stopzetten (= dysfunctioneel conflict)
Hawthorne effect: bevinding van Elton Mayo, mensen werken beter wanneer ze weten dat
ze in het oog worden gehouden
Hoofdstuk 2: Sociologische kijk op arbeid
Werk: geen eenduidige definitie. Bv: “activiteit verricht in ruil voor geld” of “elke handeling
die de natuur transformeert en plaatsvindt in sociale instituties. De invulling van de term
werk is zeer gebonden aan de sociale context, bv: is huishoudelijk werk ook werk?
Intrinsieke waarde: de totale waarde van (in dit geval) werk. Dit is zowel de materiële als
morele of psychologische waarde die gecreëerd is voor de werker en de omgeving
Ruilwaarde: de monetaire waarde van werk
Intrinsieke beloning: beloning door een goed gevoel van binnenuit, bv: voldaanheid na een
harde dag studeren
Extrinsieke beloning: beloning door materiële goederen, bv: geld
Arbeid: de eigenlijke inspanning die nodig is om werk de verrichten
Arbeidskracht: het vermogen om te werken, het potentieel van een persoon
Reproductief werk: het reproduceren van arbeidskracht. Handeling die het mogelijk maken
om te blijven werken, bijvoorbeeld: huishouden, eten, …
Productief werk: activiteiten met reproductieve aard maar die niet voor een hogeren
arbeidskracht zorgen
Adam Smith: bespreekt de psychologische en sociale waarde van werk
Materiële opbrengsten: geld, huisvesting, bedrijfswagen, … als beloning van arbeid
Latente opbrengsten: onzichtbare voordelen die je uit werk kan halen
- Psychologische opbrengsten: geestelijke bevrediging van werk (Opgelet: burn-out!)
2
, - Sociale opbrengsten: hoe werk je sociale status en netwerk kan beïnvloeden (=
Primacy of production thesis)
Homo Faber: mensbeeld dat de mensen gemaakt zijn om de natuur te transformeren en
werktuigen te hanteren. Werk heeft een vormende invloed op de mens
Polarisatie van de arbeidsmarkt: kloof tussen arbeider en werkgever wordt groter, werk en
vrije tijd lopen in elkaar over. Grenzen vervagen.
Vervreemding: zicht verliezen op de waarde die je toevoegt aan een eindproduct. Arbeiders
hebben vaak dus ook geen zicht of ze hun arbeidskracht aan een correcte prijs verkopen.
Productiemiddelen: grondstoffen (= kapitaal) nodig voor het produceren van goederen. Wie
geen productiemiddelen heeft verkoopt zijn eigen arbeidskracht.
Exploitatie: de ruilwaarde van arbeidskracht zal echter altijd lager zijn dan de toegevoegde
waarde, anders maken werkgevers zelf geen winst. Er is wederzijdse afhankelijkheid met
tegengestelde belangen. Dit treedt in feite overal op, productie is niet mogelijk zonder
exploitatie. Exploitatie moet wel beperkt en evenwichtig blijven.
Mok: “arbeid verdelen in formeel en informeel betaald en onbetaald werk”
Soorten arbeid:
- Loonarbeid: formele contractuele verbintenis tussen werkgever en werknemer, werk
in ruil voor loon
- Zelfstandige arbeid: de zelfstandige is tegelijkertijd bezitter van de
productiemiddelen en levert eigen arbeidskracht voor eigen gewin.
- Coöperatieve arbeid: alle medewerkers zijn mede-eigenaar van alle
productiemiddelen
- Zwarte arbeid: zwart werk
Commodificatie: fenomeen dat al het werk stilletjes aan ruilwaarde begint te krijgt
Hoofdstuk 3: Hoe wordt arbeid georganiseerd?
Conceptueel model: het vergelijken van een abstract begrip met een levendigere situatie
- Type passagier: werkgever/werknemer
- Type zitplaats: de beroepsposities van de passagier
- Type vervoersmiddel: het bedrijf waarin de passagier actief is
- Type wegennet: de omgeving, de arbeidsmarkt
- Verkeerspolitie: regelgeving die die passagier moet volgen
Arbeidsbestel: de manier waarop arbeid vorm krijgt in onze samenleving. Het geheel van
arbeidsverhoudingen tussen actoren en regels. Dit op verschillende niveaus:
- Micro: individu, de loopbaan of carrière van een werknemer
- Meso: afstemming van afdelingen, eenheden en divisies binnen in een bedrijf
- Marco: arbeidsmarkt en sector, bv: Europese afspraken, kapitalisme, …
3