1.1 Het teken als basis voor betekenisvol communiceren
BA SI SCO N CE P TE N
1 . 1. 1 S E M I O T I E K
− Overkoepelend veld
− Leer van tekens, betekenis en taal
− Bestudeert de wijze waarop tekens functioneren & hoe ze betekenis doen ontstaan
Subdomeinen van semiotiek
1. Fonologie = studie van klanken
2. Syntaxis = linguïstische studie van klanken
3. Semantiek = studie van relatie tss betekenis en teken & kijkt naar symbolen
4. Pragmatiek = studie van relatie tss betekenis en tekengebruiker
Intensie ve woord = kenmerken dat bepalen of een term wel kan worden toegepast bv. spanning,
personages zoals moordenaars, griezelelementen, humor, romantiek
Extensie ve woord = klasse van zaken waarop de term is toegepast bv. concrete films zoals
halloween, romcom
1 . 1. 2 T E K E N , TEKENSYSTEEM EN TEKENINDELING
Teken heeft 2 kernelementen
1. Betekenaar: materiele vorm Sa (foto, schrift, uitspraak, tekening)
Bv. woord, tekening of foto van hond
2. Betekende: dat waar de tekenvorm naar verwijst Se (betekenis, concept, object)
Bv. dier met 4 poten
Relatie tussen beide: gebaseerd op afspraak
Referent = fysieke object waarnaar teken verwijst MAAR sommige tekens geen referent bv. liefde,
waarheid, vrijheid
Sa: tekening, noot, geschreven la
Se: “la”
Bv signifie auto = voertuig met 4 wielen → referent & extensie bij
iedereen anders: audi, ford
1
,Significatie (Rolang Barthes)
− Primair betekenisniveau: denotatie = letterlijke betekenis van een teken. Dat deel vd
betekenis dat voor elke tekengebruiker zelfde is bv. joodse ster of vlag van israel
− Secundair betekenisniveau: connotatie = figuurlijke betekenis ve woord, hangt samen met
specifieke verschijningsvorm vd betekenaar. Afhankelijk van persoon tot persoon, locatie
tot locatie en bestaat uit 2 componenten bv. – gevoel door jodenvervolging
o Evaluatieve lading: connotatie kan verwijzen naar iets goed/slecht/neutraal
o Referentiële lading: woorden kunnen variabele betekenis hebben
TEKENSYSTEMEN
1. Charles Peirce
− Niet geinteresseerd in taalkundige dimensie van teken
− verhouding met object
Representamen = tekenvorm
Object = waar het teken naar verwijst
Interpretant = betekenis die aan teken wordt gegeven &
afh v per tot pers bv iemand met goede schooltijd zal
positieve interpretant hebben bij school
Representamen = student
Interpretant = uitgaanders, kotsende mensen
Object = echte student
2. De Saussure
− Geinteresseerd in onderlinge relaties tussen tekens
− Betekenis komt tot stand uit verhouding van teken tot andere tekens en NIET tot
object (peirce)
→ als je weet wat kat is dan kan je def van kat ook gebruiken om hond betekenis
te geven
− Betekenaar en betekende
2
, − Rol van tekengebruiker
− Indelen en categoriseren
− 2 soorten relaties tss tekens
1. Paradigma: aparte woorden
2. Syntagma: combinatie van woorden & letters bv. ik drink koffie of
letters K A T zijn betekenisvol maar ATK niet
TEKENINDELINGEN
1. Charles Peirce: relatie tussen teken en object
Soorten tekens:
− Icoon: teken dat op visueel, auditief of reukvlak gelijkenis vertoont met het object
waarnaar het verwijst bv. schilderij
− Index: teken met rechtstreeks verband met object, oorzaak gevolg verband.
Ontstaat door ervaringen dat je dit weet bv. litteken → kwetsuur
Bv. wit poeder → sneeuw/drugs
Bv. thermometer → wind → verband
− Symbool: teken dat betekenis heeft op basis van afspraken bv. <3 = liefde
Verkeersbord
− Icoon: richting & kruispunt
− Index: bord is buurt van kruispunt
− Symbool: afspraak dat je voorrang hebt
2. Jan Marie Peters:
− Index: teken op natuurlijke wijze verbonden is met datgene waarnaar het verwijst
& GEEN tussenkomst vd mens
Bv zee → oneindigheid
o Indien teken kunstmatig verbonden is & door mens geconstrueerd:
arbitrair/ conventioneel: op basis van afspraak
gemotiveerd: niet op basis van afspraak maar wel met motief/ reden.
Wanneer dit verband gebasseerd is op gelijkenis = icoon
3
, wanneer het om associatie gaat = symbool
1.2 Elementen van het communicatieproces
1 . 2. 1 C O M M U N I C A T O R = ZENDER
− Zender die boodschap met informatie doorgeeft
− Bron: wanneer deze informatie niet wordt verzonden
− Verzenden boodschap niet altijd bedoeld en bewust
Bv. blozen → schaamte, verlegenheid → als communicator is dit niet je bedoeling
maar je bent je er wel van bewust
Bv. hoogzwanger → pijnscheut in tram → onbewust communiceer je dat je wilt
zitten
− Communicator: individu/ organisatie bv. omroep/krantenuitgeverij
− Feedback: communicator wordt beinvloedt door reactie van de ontvanger op de
boodschap
− Feedforward: als je slecht nieuws moet brengen pas je communicatie aan bv. niet
kwaad worden maar…
− Selectie: communicator moet dit doen omdat niet alles kan gezegd worden.
− Compresence: voor ontvanger belangrijk dat zender aanwezig is tijdens
communicatieproces.
1 . 2. 2 B O O D S C H A P = INFORMATIE
− Waarden, idee, kennis, ervaring, gevoelens,..
− Om boodschap over te brengen: bewustzijnsinhoud omgezet in tekens =
externaliseren
− Altijd ontvanger voor boodschap?
Nee, wanneer je bv in een dagbroek schrijft. Je externaliseert ( neergeschreven
tekst in dagboek) de bewustzijnsinhoud (geheimen). Een dagboek wordt door
niemand gelezen, er is dus geen ontvanger
− Bestaat uit laagjes
1. Referentiële/ inhoudelijk aspect
• Zakelijke inhoud van boodschap
4
, • Representationele verwijzingsfunctie: taal die we gebruiken om
inhoud ve boodschap vorm te geven bv. liefde
• Referentiële verwijzingsfunctie: als teken verwijst naar iets
werkelijk bv. stoel
2. Expressieve/ vormelijke aspect
• Beinvloeding
• Vorm van boodschap veel invloed op verwerking van inhoudelijk
aspect
Bv. lay out tekst, intonatie uitspraak → ‘ goed gedaan’ kan
sarcastisch of enthousiast bedoelt zijn
3. Relationele & appellerende aspect
• Relationele: uitdrukken welke relatie je hebt met ontvanger bv.
aanspreken met u / je
• Appelerende: zender toont aan wat hij verwacht van ontvanger bv.
“neem dat op”
Toepassing: reclameboodschap
− Inhoudelijk: zakelijke inhoud (feiten) → Aldi wil informatie (alles dat op affiche
staat) communiceren
− Expressieve: kleuren, foto, lay out
− Relationele: relatie opbouwen met klant, kopen van product
1 . 2. 3 E N C O D E R E N EN DECODEREN
Code = manier waarop een set van tekens systematisch georgansieerd is
in systeem. Bestaat uit eenheden & patronen
Analoge code = bv. tekenis van mannetje
Digitale code = bv “man”
Coderen = encoderen + deocoderen
1. Digitale/ conventionele code
− Letter, taal en cijfertekens
− Moet aangeleerd worden
2. Analoge/ natuurlijke code
− Beeldende taal maakt nuancering in betekenis mogelijk
Encoderen = omzetten van inhoud in symbolen of tekens door communicator zodat het via
geschikt kanaal verstuurd kan worden naar ontvanger
Decoderen = ontvanger, dubbel proces
1. Syntactisch proces: ontcijferen code
5