Samenvatting gedragstherapie
Inhoudsopgave
Introductie
CGT: meest evidence based therapievorm
Kritiek:
- Tekortschieten van behandeleffecten
- Sterke aansluiting medisch model
Persoonsgerichte CGT: klachten binnen persoonlijk functioneren.
CGT: samenspel tussen gedachten, gevoelens en handelen centraal en hoe dat ons
functioneren beïnvloedt.
Definitie CGT: Proces waarbij psycholoog & cliënt samen actief en transparant empirisch
ondersteunde therapeutische technieken/methoden toepassen om klachten te reduceren.
Deze zijn op basis van wetenschap, klinische expertise en voorkeuren van de cliënt.
Hogere levenskwaliteit voor cliënt, niet enkel probleemgeoriënteerde benadering.
! Flexibele houding therapeut: wisselwerking noden cliënt & context, expertise en evidentie
> Idem problemen, maar andere focus.
Leertheoretisch kader: alle gedrag is aangeleerd.
Gedrag = reactie op situatie. Samenhang denken, voelen & doen. Hoe je een situatie
interpreteert bepaalt wat je voelt & doet. Elk gedrag is zinvol (reden waarom mensen het
stellen).
1
,Gedrag kan adaptief & maladaptief zijn, afhankelijk van context, gevolgen en frequentie.
Aanleren van (mal)adaptief gedrag door klassieke en operante conditionering.
Klassieke conditionering: maakt hoe we ons voelen in een situatie (associatie tussen stimuli)
Operante conditionering: gedrag naargelang gevolg (straf of beloning).
Historisch perspectief:
- 1ste golf: wijzigen van gedrag door exposure, desensitisatie & operante procedures
- 2de golf: ook aandacht voor gedachten & gevoelens -> cognitieve gedragstherapie
- 3de golf: omgaan met gedachten/gevoelens (i.p.v. wijzigen), MBCT en ACT
- 4de golf: focus op verstoorde cognitieve processen. Cognitieve training.
Medisch model: klachten gegroepeerd als syndromen/psychische stoornissen o.b.v.
consensus. Er is een onderliggende stoornis aan klachten. One size fits all & protocollen.
In de praktijk: comorbiditeit en heterogeniteit. Symptoomdenken verlaten.
Transdiagnostische kwetsbaarheden, geïndividualiseerde casusconceptualisatie, klacht- en
procesgebaseerde benadering.
Recente evoluties:
1) RDoC
2) Netwerktheorie
3) Process-based therapie
1) RDoC (Research Domain Criteria)
Model met 6 onderzoeksdomeinen (negatief/positief waardesysteem, cognitief systeem,
systeem van sociale processen, arousal en regulerende vaardigheden en sensomotorisch
systeem) over stoornissen heen (transdiagnostische processen) die elk bestudeerd kunnen
worden op 8 analyseniveaus (genen, moleculen, neurale circuits, fysiologie, gedrag,
zelfrapportage, paradigma’s).
2
,2) Netwerktheorie
Interactie van klachten kunnen zorgen dat klinische beelden tot stand komen. Sluit beter aan
bij de klinische praktijk met heterogeniteit & comorbiditeit (brugsymptomen). Stoornis=
complex causaal systeem van interagerende symptomen. Binnen netwerk clusters van
symptomen die sterker met elkaar samengaan (connectiviteit). Datagedreven, zodat
complexiteit en individualiteit vervat. Differentiaaldiagnostiek minder belangrijk. Netwerken
ook interindividueel, koppelen aan sociale omgeving & context. Centraliteit van meest
relevante symptomen en wederkerige relaties. Als verstoringen dan kan cliënt overgaan naar
alternatief netwerk (omslagpunt) -> samen met psycholoog naar gezond netwerk.
Dataverzameling a.d.h.v. experience sampling methods (ESM) -> patronen & netwerken
ontdekken die gebruikt kunnen worden bij preventie en interventie.
(Niet: symptomen tot uiting door onderliggende causale factor (stoornis/syndroom) =
medisch model.)
3) Proces-besad therapy (PBT)
Behandeling op maat (niet protocollair), individualiteit. Biopsychosociale processen die
getarget moeten worden gegeven de doelen en situatie van de cliënt & hoe ze het meest
efficient veranderd kunnen worden. Oplossen van problemen & nastreven van gezondheid.
Procedure = therapeutische techniek/methode om behandeldoelen te bereiken.
Proces = onderliggende mechanismen die leiden tot het bereiken van behandeldoelen.
Meerdere procedures mogelijk per proces (geen 1-1-relatie). Diagnostiek: functieanalyse = in
kaart brengen van functie van klachten/gedrag voor die persoon in die situatie (niet
syndromen). Behandeling: evidence based samengesteld o.b.v. noden cliënt (flexibel).
Extended Evolutionary Meta-Model (EEMM) = model om problemen te organiseren om dan
gepaste technieken toe te passen. Interactie tussen genen en omgeving. Geen strikte
onderverdeling, maar kan interactie en overlap. Geen afbakening van therapiestromingen.
Conclusie: meer op maat & individueel, targetten van processen en onderliggende
mechanismen (geen diagnose –> protocol).
3
, Therapeutische relatie (TR)
Werkrelatie: therapeut en cliënt gaan samen aan de slag om doelen te bereiken.
Doel = samen met cliënt aan de slag omtrent klachten. TR ≠ doel op zich.
TR = noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor therapie.
Therapeut krijgt dan mandaat om te interveniëren.
Wat speelt zich af binnen de TR en hoe is het gerelateerd aan de klachten?
Basisassumptie: begrijpen van persoonsgebonden, interpersoonlijke dynamieken ->
essentieel bij begrijpen van klachten, motivatie en mogelijkheden tot verandering.
Verband tussen kwaliteit TR & therapie-uitkomsten.
TR = affectieve samenwerkingsrelatie. Samenwerking, affectieve band en overeenstemming
behandeldoelen.
Klachten hebben betekenis en functie voor persoon -> TR gebruiken om dit te achterhalen.
Collaborative empiricism: psycholoog & client zijn team en gaan samen op onderzoek.
Klachten hebben betekenis en functie voor persoon -> TR gebruiken om dit te achterhalen.
Dynamische wisselwerking expertise therapeut (theorie en interventies) & expertise cliënt
(zichzelf) gebruiken voor best mogelijke behandeling.
4