INLEIDING IN DE ALGEMENE EN SOCIALE PSYCHOLOGIE
DEEL 1: KERNTHEMA’S
1. INLEIDING
Centraal: belang aan sociale relaties (wie we zijn, ontstaat in interactie met andere mensen)
Aristoteles: “de mens is een sociaal dier, hij is niet gemaakt om alleen te leven”
DE MENS IS EEN SOCIAAL DIER
Alleen-zijn is voor velen een vervelende situatie.
Iedereen is dagelijks bezig met sociaalpyschologische situaties (amateurpsycholoog) omdat
sociale relaties zo belangrijk zijn.
• Dagelijkse taferelen
bv. consumenten vragen zich af of ze zich niet te veel hebben laten beïnvloeden
• Maatschappelijke problemen
bv. waarom bewakers geen empathie voelen met hun slachtoffers
Sociaalpsychologische bevindingen zijn interessant, intellectueel stimulerend en leuk om te
horen ® vinden vlot hun weg naar de media.
De sociale context oefent een sterke invloed uit op ons gedrag.
SOCIALE PSYCHOLOGIE: DEFINITIE EN VERWANTE DISCIPLINES
PSYCHOLOGIE
= de wetenschappelijke studie van menselijk gedrag en de interne processen (bv. mentale,
emotie) die hieraan ten grondslag liggen.
Gericht op het individu (sociale kring veel kleiner dan in de sociologie).
• Wetenschappelijk
Methoden uit exact-wetenschappelijke disciplines, maar door de complexiteit van
gedrag is de theorie vaak minder goed volledig toetsbaar.
o Methodologie
bv. ‘werkloosheid en depressie’:
§ Fase 1: observatie of beschrijving
§ Fase 2: stellen van hypothesen
§ Fase 3: onderzoeksplan, bv. beslissen type design en meetmethode
§ Fase 4: dataverzameling en –verwerking
§ Fase 5: interpretatie en hypothesen voor verder onderzoek
• Gedrag: overt (waarneembaar) en covert (attitudes, emoties, opinies)
o Individueel gedrag: sociale context maar in eerder kleine kring
o Algemeen en specifiek gedrag: wetmatigheden, maar ook variatie
1
, SOCIALE PSYCHOLOGIE
= gericht op het individu in de context van sociale relaties en situaties.
SOCIALE PSYCHOLOGIE: de wetenschappelijke studie naar de wijze waarop gedachten,
gevoelens, motivaties en gedragingen van mensen beïnvloed worden door de (feitelijke of
veronderstelde) aanwezigheid van anderen en hoe we zelf invloed uitoefenen op hoe andere
personen denken, voelen en zich gedragen.
ð Vooral alledaagse onderwerpen, bv.:
- Wat is de impact van groepsgrootte en groepsdynamica bij de beraadslaging van een
jury in rechtbank?
- Van waaruit ontstaan discriminatie en vooroordelen bij een individu?
- Hoe kiezen mensen een partner? (H8)
- Waarom kan je de impact van ‘fake news’ niet ongedaan maken?
WETENSCHAPPELIJKE STUDIE
Vaak experimenteel onderzoek bij het individu en in kleine groep: experimenten,
gevalideerde vragenlijsten en persoonlijke ervaringen (H2).
EXPERIMENT: een vorm van onderzoek waarbij de onderzoeker controle heeft over de
gebeurtenissen en deelnemers volkomen toevallig aan condities worden toegewezen.
GEDACHTEN, GEVOELENS, MOTIVATIES EN GEDRAGINGEN
Manier waarop het individu de sociale wereld waarneemt, begrijpt en interpreteert.
• Studie naar subjectieve interpretatie van objectieve eigenschappen.
bv. hoe en waarom bepaalde individuen gedreven worden om te protesteren
• Cognitieve (denkprocessen), affectieve (emoties) en motivationele (drijfveren)
processen.
• Algemene principes en theoreën: ruime visie op gedrag (bv. vooroordelen)
VOOROORDELEN: negatieve gevoelens tegenover andere personen gebaseerd op hun
lidmaatschap van bepaalde sociale groepen.
DE AANWEZIGHEID VAN ANDEREN
De feitelijke, voorgestelde of geïmpliceerde aanwezigheid van anderen
• Het sociale
o Sociale invloed van anderen op het individuele functioneren (bv. vriendelijk
zijn tegen iemand die vriendelijk is tegen jou).
o Individuele processen die intern spelen maar toch betrekking hebben op
anderen (bv. stereotypering, vooroordelen).
ð Beïnvloeding hoeft niet te gebeuren in de directe aanwezigheid van de
personen die verantwoordelijk zijn voor de beïnvloeding.
De mensen moeten er niet altijd op dat moment zijn, het kan ook de
opgeroepen aanwezigheid zijn van die mensen.
2
, ð We maken dus ook keuzes rekening houdend met de mening van personen
die niet aanwezig zijn; gedrag wordt meegestuurd door onzichtbare instanties
(veronderstelde aanwezigheid, maatschappelijke norm, sociale afkeuring)
• Niet-sociale factoren
o Bv. hitte maakt mensen aggresiever
o Gedachten en gevoelens over niet sociale objecten (bv. verkoop van
producten stijgt wanneer ze door beroemdheden worden gepromoot).
SOCIAALPSYCHOLOGISCHE STUDIE: STANFORD PRISON EXPERIMENT (ZIMBARDO)
HYPOTHESE: een slechte omgeving zet mensen aan tot het stellen van slecht gedrag, dit geldt
ook voor mensen die onder normale omstandigheden het goede zouden doen.
METHODE: 21 mannen (zonder bijzondere gewelddadige neigingen) verbleven in een namaak-
gevangenis en werden op toevallige basis ingedeeld in de rol van gevangene of bewaker.
Niemand werd precies verteld hoe hij de toegewezen rol moest invullen, de deelnemers
werden aan hun lot overgelaten.
RESULTATEN: de bewakers gedroegen zich wreder en de gevangenen werden passief en
gedemoraliseerd. Het onderzoek werd vroegtijdig stopgezet.
ð Sociale context heeft een grote invloed op ons gedrag.
ð Veel kritiek om methodologische en ethische redenen.
Voorbeeld: hoe wij beïnvloed worden door (de reacties van) anderen...
Reagan is ouder dan zijn medekandidaat
Interviewer vraagt: Hoe sta je ertegenover dat je al wat
ouder bent? We weten dat het veel energie vergt om
naar alle meetings te gaan. Hoe ga je hiermee om?
Reagan antwoordt: Zijn tegenstander is jong en
onervaren.
Deze oneliner zorgt voor een positieve reactie van het
publiek.
https://www.youtube.com/watch?v=fJhCjMfRndk
Het feit dat hij erin slaagt om anderen aan het
lachen te brengen, dat anderen hem positief
beoordelen heeft al een positief effect (zelfs
als je de oneliner niet gehoord hebt). De
oneliner is dus niet persé nodig om een
mening over hem te vormen.
Zie bv. Ook de lachtracks in series
3
, SOCIALE PSYCHOLOGIE EN VERWANTE DISCIPLINES
SOCIOLOGIE
• Focus: ruimere focus op maatschappij, klasseert personen volgens nationaliteit, ras,
klasse en andere groepsfactoren.
• Methode: maakt minder gebruik van experimenten, en vaker gebruik van
grootschalig bevolkingsonderzoek of volkstellingen.
Bv. sociale steun (psychologie) ó sociaal kapitaal (sociologie)
ð Combinatie van disciplines via multilevel analyses omdat sociaal gedrag wordt beïnvloed
door variabelen op groepsniveau én individueel niveau.
MULTILEVEL ANALYSE: analyse die effecten bepaalt van de verschillende hiërarchische niveaus
op een uitkomstvariabele, waarbij het individuele niveau het ondergeschikte niveau vormt en
de groep, organisatie of maatschappij het bovengeschikte niveau vormt.
PERSOONLIJKHEIDSPSYCHOLOGIE
PERSOONLIJKHEIDSPSYCHOLOGIE: de studie van de structuur en de effecten van stabiele en
cross-situationele eigenschappen van individuen.
• Gericht op individuele verschillen of disposities (ó situaties)
• Cross-situationele consistentie (ó cross-individuele consistentie)
ð Paradigmastrijd tussen situationisten en dispositionisten
ð Disciplines hebben elkaar terug gevonden: interactionisme
INTERACTIONISME: er is een dynamische wisselwerking tussen dispositie en situatie, waarbij
uitingen van disposities afhankelijk zijn van de situatie.
• Zwakke situaties: beïnvloeden het gedrag slechts matig
® disposities hebben een grotere impact op het gedrag (bv. in een wachtzaal)
• Sterke situaties: geven op een dwingende wijze richting aan het gedrag
® persoonlijkheid speelt een kleinere rol (bv. stil zijn in een auditorium)
4
,Bv. Geslachtsverschillen: babbelen Bv. Wordt er op feestjes meer Bv. Babbelt een extrovert meer
vrouwen meer dan mannen? gebabbeld? dan een introvert?
ð Mengvorm van vanalles.
ANDERE PSYCHOLOGISCHE DOMEINEN
• Cognitieve psychologie: mentale processen die betrekking hebben op informatie-
verwerking (leren, onthouden en redeneren) bestuderen.
® interface tussen sociale en cognitieve psychologie = sociale cognitie (H6)
SOCIALE COGNITIE: de studie van het waarnemen, onthouden en interpreteren van informatie
over onszelf en anderen.
• Klinische psychologie: personen met psychische problemen en stoornissen (angst,
stress, depressie, zelfwaardering) proberen te begrijpen en te behandelen.
• Arbeids- en organisatiepsychologie: de mens in relatie tot zijn werk en organisatie
bestuderen (toegepaste vorm van sociale psychologie).
SOCIALE PSYCHOLOGIE EN MENSENKENNIS
Sommige intuïties worden door veel mensen gedeeld maar het probleem is dat deze kennis
vaak niet op een emirische toetsing berust (mensenkennis: kennis die niet wetenschappelijk
verkregen werd). Hoewel er veel redenen zijn om te geloven dat een bewering juist is,
bewijst onderzoek soms het tegendeel.
Bv. voor elke categorie van agressie scoren mannen hoger dan vrouwen (= fout)
5
, DE GESCHIEDENIS VAN DE SOCIALE PSYCHOLOGIE
NIET KENNEN (eventueel eens lezen: HB p. 13-17)
Jaren van bevestiging (1936-1960)
• Onder invloed van beurscrash en WOII
• Kurt Lewin:
o gedrag wordt bepaald door hoe we de wereld waarnemen en interpreteren
o gedrag is afhankelijk van de persoon en de omgeving
o sociale psychologie toepassen om maatschappelijke problemen op te lossen
FUNDAMENTEEL ONDERZOEK: onderzoek met het oog op een beter begrip van menselijk
gedrag, voornamelijk door het toetsen van hypothesen die uit een theorie zijn afgeleid.
TOEGEPAST ONDERZOEK: onderzoek met het oog op het verbeteren van onze kennis over
natuurlijke gebeurtenissen en het oplossen van praktische problemen.
Groei en debat (1960-1975)
• Teleurstellend in oplossen maatschappelijke problemen (of er kwamen nieuwe)
• Labo experimenten (invloed verwachtingen op gedrag van de deelnemers)
• Ethiek?
• Gedomineerd door (blanke) mannelijke onderzoekers (onrealistisch wereldbeeld)
Methodologisch en inhoudelijk pluralisme (1975-heden)
• Nadruk op emotie en cognitie
• Pluralisme, internationalisering (diversiteit + sommige fenomenen cultureel bepaald)
• Variaties op methodologisch vlak (niet enkel labo)
• NU: uitbreiding sociale neurowetenschap, Internet, multicultureel onderzoek, open
science
SOCIALE PSYCHOLOGIE IN DE 21STE EEUW
HERSENONDERZOEK
SOCIALE NEUROWETENSCHAP: de studie van de relatie tussen neurologische en sociale
processen of dus hoe de sociale wereld hersenactiviteit beïnvloedt en omgekeerd.
ð Veel geld in geïnvesteerd waardoor het traditionele sociaalpsychologische onderzoek
minder aandacht en middelen krijgt.
HET INTERNET
• Mogelijkheid om onderzoek op te zetten dat onder normale omstandigheden
moeilijk realiseerbaar is (bv. agressie)
• Verschillen nagaan tussen online en offline sociaalpsychologische processen
• Massale groei in beschikbare data
6
, SOCIAAL-CULTURELE PERSPECTIEVEN
Steeds meer de behoefte en het verlangen om te vatten in welke mate we op elkaar gelijken
en van elkaar verschillen.
CROSSCULTUREEL ONDERZOEK: studie van gelijkenissen en verschillen tussen mensen uit
verschillende culturen.
® verschillen tussen individualistische en collectivistische culturen op basis van 3 factoren:
de complexiteit, het welvaartspeil en de heterogeniteit van de maatschappij.
• Individualistische culturen (bv. Europa, Noord-Amerika)
o Zelfstandigheid, autonomie en onafhankelijkheid
o Persoonlijke doelstellingen krijgen voorrang
o Complex: identificatie met meerdere groepen mogelijk en dus minder trouw
o Welvarend: financieel onafhankelijk
o Homogeen (‘hecht’): onverdraagzaam reageren op afwijkingen van de norm
• Collectivistische culturen (bv. Afrika, Azië)
o Afhankelijkheid, samenwerking en sociale harmonie
o Het individu is een loyaal familielid en lid van verenigingen, de kerk en natie
o Niet complex: identificatie met één groepen mogelijk en dus meer trouw
o Niet welvarend: financieel afhankelijk
o Heterogeen/divers (‘los’): tolerant tegenover afwijkend gedrag en expressie
MULTICULTUREEL ONDERZOEK: studie van gelijkenissen en verschillen tussen mensen uit
raciale en etnische groepen binnen eenzelfde cultuur.
OPEN WETENSCHAP
Zie Stapelgate (Diederik Stapel): 55 gefraudeerde publicaties
ð Streven naar openheid, transparantie en reproduceerbaarheid.
• Preregistratie (verwachte uitkomsten kenbaar maken alvorens gegevens verzamelen)
• Onderzoeksgegevens bewaren en beschikbaar stellen
• Reproduceerbaarheid voor de consolidatie van bestaande kennis
2. ONDERZOEKSMETHODEN
Methoden en technieken die door sociaalpychologen gehanteerd worden voor kennisver-
werving: ontwikkeling van hypothesen die met onderzoek getoetst worden.
Waarom leren over onderzoeksmethoden? Ontwikkelen van een kritische blik
• Op persuasieve communicatie
• Op onderzoek dat in media wordt gerapporteerd
• Op (‘nep’, frauduleuze) wetenschappelijke studies
• Onderscheid maken tussen intuïtie en gezond verstand
enerzijds en psychologie als wetenschap
7
, Verkeerde Nep-
interpretaties wetenschap
van onderzoek
in media
Verkeerde
onderzoeks-
methoden
WOORD VOORAF
De parabel van de blinde mannen en de olifant: 6 blinde mannen betasten een ander deel
van een olifant en hebben dus een ander beeld van hoe het dier eruit ziet.
ð Iedereen heeft een andere kijk op de werkelijkheid
ð Elk beeld is waar maar beschrijft niet het geheel
ð Nood aan nauwkeurige observatie, betrouwbare meting en veel communicatie
Element van persoonlijke controle en eigen keuzes
• ≠ natuurwetten (vrije wil ligt tussen stimulus uit omgeving en respons door persoon)
• Wel sterk geïnspireerd door natuurwetenschappen qua toetsingsmethoden
De wetenschappelijke manier om kennis te verwerven verloopt cyclisch:
• Hypothese opstellen op basis van theorieën, observatie, intuïtie of persoonlijke
ervaringen (cruciaal voor de planning en uitvoering van het onderzoek).
HYPOTHESE: een expliciete, toetsbare voorspelling over het al dan niet optreden van een
gebeurtenis.
• Observatie
• Theorie opstellen volgens 3 criteria: eenvoud (beperkt aantal variabelen), volledig-
heid (alle relevante informatie) en generativiteit (verder onderzoek en beter inzicht).
THEORIE: een georganiseerde set van abstracte principes die het mogelijk maken om
geobserveerde fenomenen te verklaren.
ð Generatieve theorie is een inspiratiebron voor verder onderzoek: de cyclus herbegint.
8