Wiskunde C
deel 1: differentiate binnen wiskundelessen
1. leerlingen met rekenmoeilijkheden
kenmerken
● zwakke rekenaars: leerlingen met rekenmoeilijkheden → combineren één of meerdere van de
kenmerken
5 kenmerken
● moeizaam automatiseren
● moeite met complexe rekenproblemen
● werkgeheugen snel overbelast
● lager werktempo
● bij onvolledige of impliciete instructie geraakt deze groep in de problemen
→ invloed op vertrouwen en motivatie voor het vak wiskunde
handvaten
● CSA, handelen, verwoorden, automatiseren, standaardmethodes, inzicht betekenis zijn hier
meer dan ooit van toepassing
● voordoen - samen doen - zelf doen: nood aan gestructureerde aanpak
● stappenplan: visualiseer de aanpak
○ moet oplossingsweg weerspiegelen die in de klas werd aangeleerd
○ niet te veel → anders vinden ze hun weg er niet meer in
○ onthoudkaartjes: telkens aanvullen met leerinhoud
● gerichte verlengde instructie: zwakke rekenaars hebben geen nood aan (enkel) meer
oefenen, maar aan meer instructie, begeleide inoefening en feedback
● splits leerlijn in heel kleine schakeltjes die je geïsoleerd kan oefenen: durf af te wijken van
het oefenniveau in het handboek
● bereid leerstofgehelen voor
● geef leerlingen algemene heuristieken mee: bv. attitudes om een antwoord te controleren
● eventueel een andere aanpak
● pre-teaching: geeft zwakke rekenaar al een ‘voorsprong’ bij nieuwe inhouden
● betrek de zwakke rekenaars zolang mogelijk bij de klasinstructie
, ● check de normen van uit de eindtermen
● scaffolding: bouw ondersteuning geleidelijk aan af
● werk niet met ‘vaste’ niveaugroepen: de sterkere en zwakkere kunnen leren van elkaar
● geef niet de boodschap mee dat wiskunde een moeilijk vak is
● blijf hoge verwachtingen stellen
wiskunde: ook een taalkwestie
● wiskunde bevat veel vaktaal: vele begrippen
● oefeningen kunnen heel compact geformuleerd , er staat dus geen woord te veel
● veel toepassingen: wiskunde toepassen in betekenisvolle situaties
● als taal een probleem is, mag je het niet weglaten of verminderen, maar juist toevoegen
○ gebruik zelf juiste begrippen
○ ondersteun via context indien ze het niet begrijpen
○ laat lln redeneringen verwoorden
○ herformuleer antwoorden van leerlingen
○ bevestig
○ herhaal begrippen in clusters: teller → noemer, deel, geheel, breuk
2. leerstoornis: dyscalculie
drie criteria
● achterstandscriterium: leerlingen met dyscalculie behoren tot 10% zwakst scorende
kinderen
● hardnekkigheidscriterium: rekenproblemen blijven aanhouden
● exclusiviteitscriterium: rekenproblemen zijn niet volledig toe te schrijven aan een ander
probleem
drie verschijningsvormen
→ om risicosignalen te kunnen detecteren
1. semantische geheugendyscalculie
● = moeite met automatiseren van rekenfeiten
● bv. splitsingen, bewerkingen tot 10 of tafels
● inzichtelijk kunnen ze het wel berekenen, dus geen inzicht probleem
,2. procedurele dyscalculie
● = moeite met het onthouden en vlot gebruiken van procedures en concepten die je
voor deze procedures nodig hebt
● bv. optellen met brug, cijferend vermenigvuldigen, breuk nemen van een getal +
teller, noemer, breuk
3. visuospatiële leerstoornis
● = moeite met ruimtelijk weergegeven informatie
● bv. tabellen, meetkunde, kloklezen, maar ook geschiedenis bv. tijdlijn
REdicodis
● maatwerk is hier de boodschap
○ onthoudboekje of stappenplan
○ tafelkaart
○ rekenmachine
3. sterke rekenaars
drie types
→ om verschillen tussen kinderen te leren opmerken en hun verschillende reactie op het wiskunde
aanbod in de klas te kunnen begrijpen
● vergelijking met dieren
○ eekhoorn: zeer snel, waardoor ze sommige zaken niet gehoord hebben
○ aap: gebruikt de takken van de bomen om te klimmen
○ vogel: vliegt langs de takken om de boom te bereiken
1. goede rekenaar
= aap
● hoge scores → goede scores zijn belangrijk, want die geeft hen zelfvertrouwen
● lln die instructie goed kunnen volgen en de verwerkingsopdrachten vlot maken
● neemt de aangeboden rekenmethodes uit de instructie over
● doorzettingsvermogen: om oefening zo nauwkeurig mogelijk te maken
● oefent graag op zone van ‘actuele ontwikkeling’
● uitdagende, open opgaven vermijd hij → faalangst
● inzetten als tutor
● werken met compacten
○ selectie van oefenmateriaal: minder basismateriaal , meer uitdaging
, 2. snelle rekenaar
= eekhoorn
● snel van begrip
● maakt grotere denkstappen
○ stapsgewijs noteren van denkproces is voor deze leerlingen moeilijk
● beginnen tijdens instructies stiekem al aan oefeningen → ze krijgen niet altijd de
juiste oplossingsstrategieën mee
● vinden inoefenen niet leuk
● hoog werktempo → belangrijk om als eerste klaar te zijn, waardoor ze nogal eens
fouten maken → geen hoge scores voor wiskunde
● belangrijk:
○ nakijken van het oefenmateriaal
○ gestructureerd en stapsgewijs verwoorden en noteren
○ werken in compacten
○ enkel verrijkingsopdrachten beginnen als het basiswerk correct gemaakt is
3. creatieve rekenaar
= vogel
● groot inzicht in wiskunde
● legt snel verbanden
● grote denksprongen → zal andere oplossingsmethoden bedenken → bij oefenen werkt
hij dus wat trager
○ interpreteren vaak opdrachten anders
○ onderpresteert hierdoor vaak
● belangrijk
○ nood aan uitdagende, open opdrachten
○ einddoel van de les verwoorden
○ zorgen dat ze geen ‘hiaten’ hebben in basisvaardigheden
verrijken
1. waarom verrijken?
● sterke rekenaars: leren niet omgaan met frustratie → wanneer ze later botsen op zaken die
niet onmiddellijk lukken, blijken ze het doorzettingsvermogen en vertrouwen te missen
● doel verrijking: werken aan de executieve functies