1. Wijsbegeerte binnen de antieke bestaanshorizon
Alles in universum voortgebracht door goddelijke wilsbeschikkingen
Homerus en Hesiodus: beschrijven goden; mythes als verklaring/legitimatie
Niet-expansieve kolonisatie => cultuurshock (andere goden, verklaringen etc) => verruiming
blik => ontstaan kritische houding tov mythes
Ontstaan wijsgerige rationaliteit (kosmos + ethiek)
Op zoek naar logos (uitleg/rede) => ontstaan rationaliteit/filosofie
Physis (natuur): datgene dat zelf generatief vermogen heeft (autonoom mechanisme)
Kosmos (sieraad): weerspiegeling van orde en schoonheid
Filosofen op zoek naar oermaterie (vb Thales: water basis voor al het materiële)
Grieken voegen Theoria toe (theoros = afgezanten) => met afstandelijke blik kijken naar
WKH, kennis omwille vd kennis, geen praktisch nut vereist => ontstaan “wijzen”
Heraclitus: alles vloeit, niet is blijvend (voortdurende flux, permanente verandering, leidt tot
bestaan kosmos); tegenstelling aan de basis van alles
Parmenides: zintuigen eerder obstakel dan middel voor het vergaren van kennis; zijn en niet-
zijn niet tegelijk mogelijk (er is dus geen ontstaan en vergaan) => het zijnde is datgene voor
zover het is; zijndes zijn identiek; materialisering zijnde (bol is perfect, stringente logica =>
daarbuiten niets?); principes van kennis = principes van zijn (los van zint waarn)
Kritiek Aristoteles op Parmenides: denkt dat hij aan fysica doet maar houdt zich bezig met
metafysica; immateriële toegepast op het materiële
Sofisten (Protagoras): overtuiging > waarheid (ieder eigen interpretatie, wat is waarheid?);
relativisme: geen absolute waarheid, alles is relatief (teruggrijpen naar zint waarn); waarheid
ligt interpretatie WKH; leidt tot paradox (anti-filosofisch fenomeen onderbouwen met
filosofie?)
Socrates: beschreven door zijn leerling Plato; niemand heeft eigen waarheid, inzicht staat
centraal; door inzicht => kennis verwerven => juist/moreel handelen (intellectualisme); fout
handelen => teken van gebrek aan kennis/inzicht; consensus wordt verworven dmv dialoog
(beide partijen doen beroep op rationele vermogens, monoloog sofisten)
Plato (4e eeuw v.C ; filosofie wordt een systeem)
Systematisering filosofie: interesses WKH samenbrengen (lopen door elkaar) Aristoteles
poogt deze uit elkaar te trekken
Plato zet werk Socrates verder maar verruimt dmv 2 specifieke innovaties (ethische dimensie
behoudt wel centrale positie): ziel + inzichtelijke!
, De ziel: volgens de Grieken: principe van leven, zetel van kennis, onsterfelijk (cyclus
wedergeboorten); Plato voegt eraan toe: begin van zedelijk leven, kern vd persoonlijkheid =>
morele deugd wordt verinnerlijkt
Morele goedheid komt voort uit harmonieuze verhouding tussen 3 delen vd ziel: redelijke
ziel (verstandigheid), vermogen tot begeren (matigheid/zelfbeheersing) en het vurige/driftige
(dapperheid); elk “deel” heeft zijn eigen “deugd” (); harmonieuze verhouding onder leiding
van de rede leidt tot overkoepelende deugd: rechtvaardigheid
Inzichten niet louter rationeel, grijpt terug naar mythe voor uitleg rationele inzichten
Het inzichtelijke: inzicht moet in ware aard worden gezocht, niet in arbitraire stellingnames;
kennis gaat over het zijn, het stabiele in de WKH (mening is geworteld id veranderende
wereld van het “worden”; de zint realiteit) (// Parmenides/Heraclitus); en ook wetenschap
moet zich enkel bezighouden met het inzichtelijke
Dus 2 aparte werelden: WKH (zuiver inzichtelijke; wereld vh zijn, stabiel, ligt “elders”)
wereld van het “worden” (zint; voortdurend veranderend; waarneembaar)
Overkoepelende problematiek: morele opvoeding vd mens, ontwikkeld binnen de ruimere
morele orde vd staat; morele opvoeding dmv overtuigingen, niet onderbouwd, kwetsbaar =>
enige oplossing: moraliteit funderen op ware kennis (kennis => moreel handelen => andere
zielsdelen laten zich leiden = intellectualisme!!
3 klassen in de staat: leiders zijn diegenen die tot het hoogste inzicht zijn opgestegen, weten
wat “goed” is, dienen algemeen belang; binnen klasse van leiders (verstandigheid) opdeling
tussen leiders en helpers (bewaken veiligheid staat; dapperheid); handwerkers voorzien de
materiële behoeften vd bevolking => staat is rechtvaardig wanneer iedereen zijn taak naar
behoren vervult
Utopie: sociale structuren maakbaar (totalitair?); fundering obv moreel inzicht (en dus geen
ruimte voor bv pol sluwheid); leiding door mensen die meest wijze beslissing maken in
algemeen belang => geen onderwerping van handwerkers; dit soort “perfecte” mensen zijn
niet te vinden => wet wordt plaatsvervanger voor volmaakte regeerder
zint waarneming onvoldoende voor kennisverwerving (bv relativiteit grootte), kan hooguit
leiden tot een mening; kennis wil idealen achterhalen (de dapperheid, de schoonheid…);
universele begrippen = ideeën; deze moeten los vd concrete WKH bestaan => ideeënwereld
participatie: relatie zint wereld en ideeën: zintuiglijke waarneming is een
afschaduwing/nabootsing vd ideeën (werkelijkheidswaarde is dus kleiner dan die vh model,
zo ook de afbeelding die we binnenkrijgen het ding zelf)
, Het Goede is verheven boven alle andere ideeën; het volmaakte doel waarnaar elke concrete
verschijningsvorm streeft; elke idee draagt het Goede in zich => kenbaarheid van al wat is,
blijft zelf onkenbaar => grens vd kennis, in erkenning van transcendentie
Kennis niet verworven in zint wereld, waar komt ze dan vandaan? Ziel had perfecte kennis in
ideeënwereld, verloren gegaan bij incarnatie => reactivering nodig (= anamnese!!)
Filosofie is datgene wat ons richt op zuivere inzichtelijkheid in de ware werkelijkheid en
ons oefent in het loslaten van de lichamelijkheid; als de ziel zich verliest in haar gehechtheid
ah lichaam, komt haar onsterfelijkheid in gevaar (voorbereiding dood)
Aristoteles
Aandacht voor observatie in zint wereld, maar niet laatste woord (iedereen neemt waar;
geen garantie voor wetenschappelijke kennis)
Wetenschappelijke methodologie nodig om op te klimmen vh bijzondere naar het algemene;
in onze aanraking met dingen in de WKH vertrekt onze logos van #basisvragen =>
categorieën (zijnde/substantie + 9 accidenten/eigenschappen); logica denken weerspiegelt
logica WKH
Dragers: bij het benoemen van kleur, bestaat er ook onmiddellijk “iets gekleurd” =>
opsplitsing fundamentele vraag “wat is dit” (= substantie/ousia; onveranderlijk, kan van haar
eigenschappen worden ontdaan zonder dat ze ophoudt te bestaan) en haar 9 accidenten;
substantie is een concreet aanwijsbaar ding, tastbaar zint ding dat doorheen zijn bestaan een
blijvende identiteit bezit
WKH kan slechts bestaan als er stabiliteit is (//Plato), maw als dingen op zichzelf kunnen
bestaan, MAAR fundamentele bestanddelen vd realiteit bevinden zich in de concrete
zintuiglijke WKH!! (Plato!); aanvaardend dat deze wereld ondanks beweging/verandering
ook zekere mate van vastheid bezit, ipv verdubbelen wereld
Wat maakt dingen/WKH tot wat ze is? Elk aanwijsbaar ding heeft een doel (doel bepaalt wat
de dingen zijn, bv aanpassing aan omgeving), vorm (verschaft de materie bepaaldheid (bij de
mens is dit de ziel), functie en materie (is in zichzelf onbepaald); reactie tegen pre-
Socratische filosofen zoals Thales (water als oermaterie)
Zonder doel kan nooit iets ontstaan; doel bepaalt de wezensvorm volledig (= teleologie
(nadruk op koppeling vorm-doel, deze is doelgericht); vb snavel specht is bedoeld om te
functioneren in functie vh inherente doel (voedsel vinden) ( Charles Darwin veel later:
natuur stelt geen doelen, bestaande effect ten gevolge van natuurlijke selectie; niet
doelgericht); Aristoteles: we zien evolutie niet, slechts herhaling van dezelfde vorm => toeval
geen verklarende waarde => moet wel doelgericht zijn