Ludwig Wittgenstein
L-fi losofi sche grondslagen van de geesteswetenschappen
Einde van de moderniteit
Revolutie, grenzen geloof in wetenschap & onttroning subject
Hedendaagse continentale wijsbegeerte
o Nihilisme (Nietzsche)
o Fenomenologie (Husserl)
o Existentiële fenomenologie (Heidegger)
o Existentialisme (Sartre)
o Deconstructie (Derrida)
Hedendaagse analytische wijsbegeerte
Wittgenstein I & II
Taalfilosofie
“God zei: ‘Er moet licht komen,’ en er was licht.” (Gen. 1, 3)
o Verbinding tussen uitspraak (spreken) en schepping (verschijning)
“Toen vormde hij uit aarde alle in het wild levende dieren en alle vogels, en
hij bracht die bij de mens om te zien welke namen de mens ze zou geven:
zoals hij elk levend wezen zou noemen, zo zou het heten.” (Gen. 2, 19)
o Wij bepalen hoe taal werkt, wij bepalen hoe de dingen heten
o Het is grip krijgen: zit in notie begrip (wereld onderwerpen aan ons
is traditionele paradigma)
Taal = macht
o Doorgaans werd taal geassocieerd met een macht vanuit de mens in
het beheersen van de werkelijkheid, we gebruiken het om te
ordenen scheppen op die manier onze wereld (symbolische orde)
o Deze connectie gaat terug tot de oudste tijden
Belang van taal was reeds in de vroegste Oudheid onderstreept
Naamgeving van de dingen is de uitdrukking van het in bezit nemen, van
het verwerven van macht en van de vertrouwelijke omgang met de dingen
1
, Meestal komt het geven van namen neer op het structureren van de
werkelijkheid, zodanig dat de mens zichzelf een universum schept
waarbinnen alles een plaats toegewezen krijgt
In 20ste-eeuwse filosofie is taal prominent op het voorplan gekomen
hedendaagse filosofie is taalfilosofie
o Te danken aan het feit dat taal medium is waardoor het contact
tussen mens en werkelijkheid tot stand komt
o Band tussen denken en werkelijkheid is problematisch geworden in
hedendaagse tijd filosofie zal zich meer en meer richten naar de
instantie die de suggestie bood dat die band tussen denken en
werkelijkheid wel kon worden gelegd
o Taal, die onze omgang met dingen constitueert, wordt zelf
rechtstreeks object van reflectie, eerder dan een vehikel van het
denken dat achter woorden zoekt naar een vaste werkelijkheid
Opgang van taal als voorwerp van filosofisch denken hangt samen met
de afwijzing van een vast archimedisch punt in de traditie van de
metafysica
Aandacht voor de taal is ingegeven door ‘transcendentale wending’ die
Kant aan de filosofie gaf
o Subject dat onderzoek voert naar zijn eigen structuren, naar zijn
eigen basisinstrumentarium om kennis op te doen, wordt
onvermijdelijk geconfronteerd met taal als structurerend principe
van de werkelijkheid
*link die Kant zag tussen de vormen van oordelen
(taaluitingen) en de categorieën waarop die oordelen
teruggaan, als structuurelementen van her verstand
o Sinds Kant heeft filosofie ingezien dat taal niet zomaar een structuur
is die door het autonome subject aan de dingen wordt toegekend
Taal is structuur die aan het subject voorafgaat, waaraan het
subject zich aanpast, en die lang na het subject zal blijven
bestaan
Taal confronteert de mens met zijn heteronomie, eerder dan
met zijn autonome beslissingsmacht
Taal wordt bij Derrida bestudeerd vanuit de typisch hedendaagse
decentrering van het subject: de structuur die constitutief is voor de
2