GERECHTELIJK RECHT
(BURGERLIJK PROCESRECHT)
, GR - Algemene inleiding
I. Begripsomschrijving en bestaansreden
= De verzameling van alle rechtsregels die het de rechtzoekende mogelijk maken hun geschillen, ongeacht
de aard ervan, bij toepassing van de regels van het materieel recht, te laten beslechten door een rechter
of scheidsrechter.
Beter om ‘burgerlijk procesrecht’ te gebruiken, het is een tak van het (ruimere) gerechtelijk recht.
- Biedt formele regels tot bindende beslechting van privaatrechtelijke geschillen (niet noodzakelijke
particulieren) door de rechterlijke macht.
- Gemeen recht voor alle rechtsplegingen (Art. 2 Ger.W.)
➢ Alle rechtsregels samenvoegen in het Gerechtelijk Wetboek.
➢ Autonome rechtstak
- Voorkomen van eigenrichting (Art. 5 Ger.W.)
➢ Beroep doen op de overheidsrechter en niet het geschil zelf regelen. Nood aan vooraf
bepaalde en formele wijze van procederen.
➢ Rechter mag geen rechtsweigering doen. Ook al is de wet duister, men moet het geschil
beslechten.
➢ Handhaving van maatschappelijke orde, rust en vrede.
- Concrete toepassing van materieelrechtelijke regels op individuele geschillen (-> rechtspraak)
II. Bronnen van het Gerechtelijk Privaatrecht
1. DE GRONDWET
- Art. 40 GW: Erkenning van de ‘rechtelijke macht’
- Art. 144 – 159 GW: bevatten fundamentele organisatorische regels aangaande de rechterlijke
macht zoals bevoegdheid kennis te nemen van burgerlijke en politieke geschillen,
bevoegdheidsbeperking van HvC, principe openbare terechtzittingen, etc.
Dit is voor de zittende magistratuur. Bij staande magistratuur kan de minister gebruik maken van positief
injunctierecht zonder daardoor afbreuk te doen aan de bevoegdheid van het openbaar ministerie.
2. HET GERECHTELIJK WETBOEK
Voornaamste bron! Men wou alle rechtsregels onderbrengen zodat de rechtspleging minder omslachtig,
formalistischer, sneller en goedkoper werd. Daardoor kwam de wet van 10 oktober 1967 tot stand.
Ondertussen al heel wat wijzigingen gebeurt.
- Nog steeds enkele parlementaire stukken van belang:
➢ Verslag - Van Reepinghen,
➢ Verslag - De Baeck,
➢ Verslag - Hermans.
Echter, vaak nog heel wat problemen met Justitie. Staat, zoals het gebouw zelf, steeds in de stijgers.
2
, GR - Algemene inleiding
3. BIJZONDERE WETTEN
Bijzondere wetten hebben ook hier belangrijk karakter.
- Wet 15 juni 1935 betreffende het taalgebruik in de rechtszaken
➢ Men schrijft aan de taalwet bijna een grondwettelijk karakter toe.
- Vaak staan de bijzondere procedureregels in afzonderlijke wetgeving.
➢ Gevaar voor verkokering.
➢ Strookt niet helemaal meer met de finaliteit van het Ger.W.
4. RECHTSPRAAK
In het algemeen is er geen bindende precedentenwerking (Art. 6 Ger.W.). Dat wil niet zeggen dat de
rechter zich niet kan aansluiten bij een eerdere rechterlijke beslissing. Dit moet gestaafd zijn met
motivatie en in overeenstemming met de uitspraak van HvC bij uitspraak in dezelfde zaak (Art. 1110,
vierde lid Ger.W.).
Kenbaarheid van de rechtspraak. Een voor het publiek toegankelijke, elektronische databank van
vonnissen en arresten van de rechtelijke orde, overeenkomstig de door de Koning bepaalde nadere regels
(Art. 782bis (komend recht))
5. RECHTSLEER
Aanzienlijke invloed op activiteiten van zowel magistratuur als wetgever. Moet wel bescheiden blijven.
6. ALGEMENE RECHTSBEGINSELEN
Beschouwd als aanvullende rechtsbron.
- Recht van verdediging,
- Verbod op rechtsmisbruik,
- Beschikkingsbeginsel (partijen bepalen zelf de grenzen van hun geschil), etc.
In praktijk zijn de regels van rechtspleging vaak bepaald door gebruiken die indruisen tegen te wet. Dit
zorgt vaak voor rechtsonzekerheid.
7. INTERNATIONALE NORMEN
Enkele verdragsrechtelijke normen doen intrede in het Belgische recht en dienen ook gerespecteerd te
worden door de Belgische rechter.
- Art. 6 EVRM
- Art. 14 BUPO, etc.
8. EUROPESE VORDERINGEN
Behoren eveneens tot het Belgische recht.
3
, GR - Algemene inleiding
III. Kenmerken van het Gerechtelijk privaatrecht
1. PUBLIEK- EN PRIVAATRECHT
Burgerlijk procesrecht behoort tot beide sferen. Het overstijgt het partijbelang van het privaatrecht en is
tegelijkertijd ook een zaak van algemeen belang.
2. TEN DIENSTE VAN DE RECHTSZOEKENDE
Burgerlijk procesrecht is onontbeerlijk indien de minnelijke oplossing niet mogelijk blijkt voor een geschil.
De hoofdbedoeling is dan ook de uitwerking van efficiënte procesregels, teneinde van de beslechting van
geschillen zo vlot en zo eerlijk mogelijk te laten verlopen, in het belang van de rechtszekerheid en van de
rechtszoekende. Met andere woorden een goede rechtsbedeling die als beginsel vervat zit in art. 6 EVRM.
Burgerlijk procesrecht wordt bestempeld als een sanctierecht. Alleen door zijn concrete toepassing
kunnen de schendingen van het materieel recht worden gesanctioneerd ter vrijwaring van de rechtsstaat.
3. REGLEMENTAIR EN FORMALISTISCH
De reglementaire aard van het burgerlijk procesrecht ligt in de bepalingen inzake de rechterlijke
organisatie en bevoegdheid, de burgerlijke rechtspleging. De formele regels en de daarmee gepaard
gaande nietigheidssanctie blijven ondergeschikt aan de rechtszekerheid en eerlijke procesvoering. De
meeste voorschriften worden dan ook uitgewerkt met een precies normdoel. (Art. 867 Ger.W.)
Formalisme en nietigheden mogen geen gevoel van willekeur doen ontstaan bij de rechtszoekende. Er
geldt dus een gesloten systeem van sanctionering zodat legaliteit en proportionaliteit niet in gedrang
komt. (Art. 860 en 861 Ger.W.)
4. GEBIEDEND
Gebiedend karakter vertoont gradaties in verhouding tot de aard van het belang dat de wetgever wil
beschermen.
- Aanvullend van aard (Art. 624 Ger.W.)
- Dwingend recht (Art. 627 Ger.W.)
- Openbare orde (Art. 631 Ger.W.)
➢ Niet enkel essentieel voor de rechtszoekende maar ook voor de goede rechtsbedeling.
5. ETHISCH EN SOCIAAL
Gelijkheid van proceskansen voor eenieder, zonder onderscheid des persoon. Justitie is geblinddoekt
zodat de rechtsvaardigheid voorop staat en geen onderscheid wordt gemaakt. Open systeem waarin de
toegang tot de rechter centraal staat.
6. DYNAMISCH
Procesrecht voortdurend in evolutie en onder invloed van maatschappelijke ideeën.
4
, GR - Algemene inleiding
7. ACCUSATOIR
Alleen partijen kunnen het initiatief nemen tot het instellen van een vordering in rechte en dat zij alleen
het voorwerp en oorzaak van de eis kunnen bepalen en eventueel een derde in het geding kunnen
betrekken (Art. 811 Ger.W.)
Hiertegenover staat het inquisitoir systeem waarbij de rechter ambtshalve bepaalde maatregelen ten
aanzien van rechtsonderhorigen kan nemen.
Doch ook bij ons diverse gebieden waarbij de rechter een actieve rol speelt. Moet toezien op het
ordentelijk verloop van het proces en rechtsmisbruik sanctioneren. Ook de eerbiediging van de rechten
van verdedigingen verzoekt om de loyaliteit van zowel de partijen als de rechter.
8. ALTERNATIEVEN?
Conflicten oplossen ≠ geschillen beslechten. Een geschil is een conflict dat wordt gejuridiseerd, ze
betrekken het recht erbij. Belangrijk verschil!
Er zijn dan ook alternatieven voor het burgerlijk procesrecht. Arbitrage is een vorm van private
geschillenbeslechting. Een arbiter, een derde, wordt door partijen gevraagd om het geschil te beslechten.
Je kan de arbiter kiezen en is een vertrouwelijke vorm. Wel duurder dan andere beslechtingen.
Bemiddeling wil het conflict dejuridiseren en buiten het recht oplossen. Partijen moeten bijdragen aan
de uitkomt. Een bemiddelaar zal helpen maar partijen bepalen de uitkomst. Er zijn ADR vormen
(Alternative Dispute Resolution) waar geen derden aan toekomen. Er wordt met druk gezocht naar een
minnelijk akkoord. Dit is populair geworden bij de wetgever. De advocaat heeft uitdrukkelijk de plicht
gekregen om de cliënt te informeren over deze manier van beslechten. Veel kritiek op deze manier van
beslechten. Overheidsrechters krijgen het mes op de keel om geschillen te beslechten maar moeten ook
de alternatieven stimuleren. Er heerst een druk op de partijen. Men zou beter afhankelijk van de aard van
het geschil en conflict inschatten of het vonnis al dan niet een beter alternatief is.
5
, GR - Algemene inleiding
IV. Uit de bronnen gedistilleerde beginselen van behoorlijke
procesvoering
Sommige algemene beginselen zijn zo fundamenteel dat ze in elke procedure moeten gewaarborgd
worden. Ze zorgen voor een goede procesorde.
1. RECHT VAN TOEGANG TOT DE RECHTER
Art. 6 EVRM, art. 47 Handvest Grondrechten EU, art. 13 GW: Elke eis in burgerlijke zaken moet aan een
rechter (met volle rechtsmacht) kunnen worden voorgelegd -> verbod eigenrichting en rechtsweigering!
Dat betekent niet dat er geen beperkingen mogen zijn maar die moeten legitiem en evenredig zijn. Een
aanleggrens is hiervan een voorbeeld. Je moet ergens de grens trekken. Niet elke zaak is vatbaar voor
hoger beroep. (Art. 617 Ger.W.) Het systeem van rolrechten is onevenredig. De wetgever had een systeem
tot stand gebracht dat de partij die de zaak aanhangig wou maken een rolrecht moest voorschieten. De
partij die ongelijk wordt gesteld zal de rolrecht moeten betalen. Het ging over de waarde van de zaak
maar dat was niet evenredig en werd vernietigd.
Er zijn dus zowel positieve als negatieve verplichtingen.
2. HOOR EN WEDERHOOR
Het uit het recht van verdediging afgeleide recht op tegenspraak gebiedt dat alles wat aan rechter wordt
voorgelegd om zijn uitspraak te beïnvloeden, voorwerp moet kunnen uitmaken van debat! Recht op
tegenspraak is echter geen fundamenteel rechtsbeginsel, men moet recht op verdediging voorleggen.
(Art. 6 EVRM, art. 47 Handvest Grondrechten EU, algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging)
Gelijkheid van proceskansen is de wapengelijkheid als onderdeel van een eerlijk proces.
- EHRM 30 oktober 1991, Borgers v. België
➢ Zaak Borgers is hierin belangrijk. De partij had niet de kans gekregen om weerwoord te
bieden in de zaak en OM beïnvloedde de uitkomst van de zaak. België werd hiervoor
veroordeeld en vele rechters waren hierdoor verontwaardigd. OM adviseert het Hof, hij
is een vriend en is niet de tegenstander van de rechtszoekende. EHRM had hier geen oor
naar! Ze waren ervan overtuigd dat er beïnvloeding was en dat er geen verdediging
mogelijk was.
3. ONPARTIJDIGHEID
Men mag zowel subjectief als objectief niet bevooroordeeld zijn. De rechter moet zijn persoonlijke en
structurele vooroordelen opzijzetten. (Art. 292 Ger.W.)
- Cass. 15 januari 2019: De onderzoeksrechter zetelde in de licentiecommissie van de voetbalbond
en de scheidsrechter was daar lid van. Men diende wrakingsverzoek in tegen de OR en het
federaal parket heeft zich daartegen verzet. Maar HvC heeft beslist dat er een objectief
gerechtvaardigde vrees is dat OR geen onpartijdigheid kan behouden. Wrakingsverzoek is terecht
ingewilligd.
6