Samenvatting Thema 10
Het beweegstelsel
Week 1
OAC De stagepraktijk
Doelstellingen
De student kan signs en symptoms onderscheiden en ontrafelen in een schriftelijke casus
(anamnese en screening).
Signs en symptoms worden meestal weergegeven in de functies en anatomische eigenschappen van
het RPS formulier. Probeer hierbij vooral te kijken naar signs en symtoms die voor de fysiotherapeut
van belang zijn.
De student kan signs en symptoms sorteren, klasseren, indelen en categoriseren (anamnese en
screening).
Dit kan middels het RPS formulier. Hiermee krijg je duidelijk overzicht over de signs en symptoms.
De student kan signs en symptoms in relatie tot een besluit formuleren.
Dit gaat om de beslisvorming over de gegevens en het besluit wel of niet verder te gaan met de
anamnese en het onderzoek. Aangeven waarom je een besluit neemt.
De student kan aan het einde van een screening een besluit formuleren en dit besluit
rechtvaardigen c.q. bekritiseren.
Besluit pluis / niet-pluis. Let hierbij op: (A t/m D zijn niet-pluis).
A) onbekend symptoom
B) onbekend patroon
C) rode vlag
D) onbekend beloop (onverklaarbaar; als het verklaarbaar is, is het pluis)
E) pluis
De student kan een initiele en bijgestelde hypothese formuleren.
Initiele hypothese bevat:
- (eventuele) informatie uit verwijsbrief
- uitspraak over lichaamsregio
- uitspraak over de eventuele verstoorde grondmotorische eigenschappen
Bijvoorbeeld: mevrouw heeft last van haar rechter knie als gevolg van een stabiliteitsprobleem.
Bijgestelde hypothese bevat:
- initiele hypothese
- beperkte handeling
1
,Bijvoorbeeld: mevrouw heeft last tijdens het bukken van haar rechter knie als gevolg van een
stabiliteitsprobleem.
De student kan vragen formuleren ter bevestiging of ontkenning van de hypotheses.
Stabiliteitsprobleem
- Hoe verloopt de pijn gedurende de dag?
Artrogeen mobiliteitsprobleem
- Wat gebeurd er met de pijn als u de beweging zo ver mogelijk uitvoert en dan in deze stand even
vasthoudt?
Myogeen mobiliteitsprobleem
- Wat voelt u als u de beweging maakt?
- indien beweging beperkt: waar denkt u zelf dat deze beperking vandaan komt?
Krachtsprobleem
- Heeft u wel eens het gevoel iets niet te kunnen vanwege krachtsgebrek?
Neurogene betrokkenheid
- Heeft u wel eens last van tintelingen of een ander ‘raar’ gevoel in het been/arm?
SI betrokkenheid
- waar is de pijn gelokaliseerd?
- wat voor soort pijn is dit? Band gevoel, stekend, brandend?
Psychosociale factoren
- Hoe zit u in uw vel? Last van het humeur?
- ontvangt u veel steun omtrend de klacht vanuit de omgeving?
Specifieke pathologie
- sprake van rode vlaggen? Onverklaarbaar gewichtsverlies? Algehele malaise? Nachtelijke pijnen?
De student kan de hypotheses in volgorde van aannemelijkheid sorteren, rechtvaardigen en
bekritiseren.
Zie bovenstaande voorbeelden. Voor het ordenen kijk naar logische verbanden tussen oorzaak en
gevolg.
De student kan een fysiotherapeutische diagnose formuleren.
Zie onderstaande kennisdoelstellingen
De student kan een onderzoeksplan formuleren.
Hierin staat weergegeven wat je van plan bent tijdens het onderzoek uit te voeren. Dit is afgestemd
op je bijgestelde hypotheses en geordend naar mate van waarschijnlijkheid.
- Verband leggen gezondheidsprobleem en hulpvraag
- Hypothese vorming en toetsing
- Van orienterend naar specifiek
- Rekening houdend met belastbaarheid van de patient
2
,De student kan de keuze voor onderzoeksinterventies rechtvaardigen.
Dit is afhankelijk van welke hypothese je wilt toetsen en welke structuur is aangedaan.
De student kan een behandelplan formuleren.
Hierin leg je vast, in overleg met de patient, wat je tijdens de behandelingen gaat doen. Hierbij denk
je van te voren na over de prognose en hoe lang je nodig hebt om bepaalde resultaten te halen.
Houd hiermee rekening met de belastbaarheid van de patient, eventuele herstelbelemmerende
factoren en de hulpvraag van de patient.
De student kan SMART behandeldoelstellingen formuleren.
Zorg dat de doelen Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdsgebonden zijn.
De student kan zijn behandeldoelstellingen rechtvaardigen (met wetenschappelijke evidentie).
Denk hierbij bijvoorbeeld aan evidentie voor excentrisch trainen bij peesproblemen
CLT De stagepractijk (HOC / PA)
Kennisdoelstellingen
De student kan de vier kenmerken van methodisch handelen in het eigen handelen benoemen
(OAC 4 thema 3 week 1).
1. Bewustheid bewust van zichzelf, bewust wat er omgaat in de patient, bewustheid van
effecten.
2. Systematiek handelen volgens een logische ordening van te nemen stappen, gerelateerd
aan de doelen.
3. Procesmatigheid de zorgverlener heeft zicht op de ontwikkelingen in de tijd en zijn
handelen baseerd hij mede daarop. Dus de uitkomsten en gegevens uit de voorgaande fase
en taxaties bepalen het toekomstige verloop van het proces.
4. Doelgerichtheid zorgverlener weet welk doel hij wil bereiken en in zijn handelen zich laat
leiden door een concrete voorstelling van het resultaat dat met zijn handelen moet worden
bereikt.
De student kan de vier strategieën van probleemoplossing benoemen(OAC 4 thema 3 week 1), en
hier de voor- en nadelen van benoemen.
1. Hypothetico-deductieve benadering er ontstaat direct vanaf het begin een hypothese
over de vraag wat het probleem is en wat de onderliggende factoren zijn van de patient. Ook
ontstaan er hypothesen over oplossingen van het probleem.
Voordeel: inhoud van hypothesen geeft richting aan het onderzoek
Nadeel: in het begin worden meerdere opties open gehouden, belangrijk om te beginnen
met onderzoeken van de meest waarschijnlijke optie.
2. Patroonherkenning een probleem wordt op basis van eerdere ervaring (klinische
expertise) herkend. Dit hangt dus erg af van de hoeveelheid ervaring van de fysiotherapeut.
Nadeel: alleen verschijnselen worden herkend die passen in het bekend veronderstelde
probleem (vaak bij beginnend fysio’s, maar ook als je net cursus hebt gevolgd (selffulfilling
prophecy)).
3
, Voordeel: Gaat snel als de therapeut genoeg ervaring heeft en veel patronen heeft
opgebouwd. Daarom veel oefenen met verschillende casuistieken.
3. Algoritme / beslisboomstrategie bestaat uit het volgen van een stappenplan: zo nee, ga
dan naar vraag 2, zoja, naar vraag 3.
Nadeel: er zijn maar weinig gedetailleerde beslissingsbomen aanwezig. Evt. Zelf maken!
Voordeel: kan helpen bij besluitvorming.
4. Verzamelmethode de totale ziektegeschiedenis en de huidige staat van functioneren
wordt onderzocht, wat leidt tot een diagnose.
Nadeel: kost veel tijd en vaak kan je niet zoveel informatie verzamelen zonder al hypothesen
te gaan opstellen, niet-methodische wijze van handelen.
Voordeel: leverd veel informatie op, dus bij onbekend probleem goede manier om het
onderzoeksproces eenmalig volledig te doorlopen.
De student is in staat drie voorbeelden te benoemen van best practice beslissing (OAC 4 thema 3
week 2).
Best practice overwegingen, 3 voorbeelden van best practise, 3 pijlers van het evidence-based
handelen (zie blz 92 diagnostiek in de fysiotherapie).
Best evidence = de wetenschappelijke waarde van de tests.
Clinical expertise = de eigen ervaring met de bepaalde aandoening/tests.
Patient values = het rekening houden met de informatie en waarden van de patient.
Op basis van deze kennis moet je instaat zijn je eigen handelen in de exploratieve fase van het
hulpverleningsproces op systematiek en doeltreffendheid waarderen. Ook moet je het
fysiotherapeutische proces kunnen sturen door best practice overwegingen. Verder moet je op basis
van de verwijsgegevens een vroege hypothese over het gezondheidsprobleem kunnen formuleren.
De student kan het verschil benoemen tussen screening en diagnosticeren (OAC 4 thema 3 week
2).
Diagnostiseren is het onderbrengen van een symptomencomplex in een ziekteklasse. Een proces
waarin geobserveerde gegevens worden omgezet in de namen van ziekten, stoornissen, beperkingen
en participatieproblemen.
Screening is een proces dat de fysiotherapeut leidt tot de beslissing of verder fysiotherapeutisch
onderzoek geindiceerd is. Het doel is besluiten off er sprake is van een pluis / niet-pluissituatie.
De student kan de kenmerken van de anamnese benoemen (OAC 4 thema 3 week 2).
Doelen anamnese
Kennismaken en contact leggen
Verhelderen van de klacht en van de hulpvraag
Verhelderen van de klachtbeleving, omgaan met de klacht en de
sociaalmaatschappelijke gevolgen voor de patient.
Verhelderen van ideeen, inzichten, ‘hypothesen’ van de patient over zijn klachten.
Lekenoordeel.
4
, Toetsen en bijstellen van de hypothesen die naar aanleiding van de verwijzing of
screening zijn geformuleerd.
Verzamelen ontbrekende relevante informatie
Formuleren van meerdere hypothesen voor het onderzoek
Meedelen van hypothesesn aan de patient en deze afstemmen op diens ideeen.
Uitspreken van wederzijdse verwachtingen
Opstellen van het onderzoekplan; overgang naar het onderzoek, gericht op het
functioneren.
De student kan de categorieën van de fysiotherapeutische anamnese benoemen (OAC 4 thema 3
week 2).
Categorieen anamnese: Personalia, hulpvraag, gezondheidsprobleem, historie en beloop, invloeden
op het probleem, relatie met vroegere problemen, behandeling en resultaten, restricties en
adviezen, contra-indicaties, individuele omstandigheden, verwachtingen, lekenoordeel, oplossingen
van de patient.
De student kan de categorieën van de fysiotherapeutische anamnese vastleggen in een
gesprekformulier voor de anamnese (OAC 4 thema 3 week 2).
In eerste jaar heb ik hiervoor een anamneseformulier gemaakt die ik vervolgens nooit
meer gebruikt heb. Nu gebruik ik een aangepast RPS formulier. Dit geeft mij meer RPS nieuw.docx
overzicht.
De student kan het begrip 'initiële' hypothese en de begrippen PIP’s / NPIP’s beschrijven (OAC 4
week 3 thema 3).
Initiele hypothese ontstaat al na het eerste contact met de patient of op basis van de verwijzing,
op grond hiervan wordt de anamnese en aanvullend onderzoek ingezet. De
eerste kennismaking met de patient, al dan niet ondersteund met informatie
van de verwijzer, leidt tot de vorming van een initiele hypothese, op grond
waarvan de anamnese en aanvullend onderzoek worden ingezet.
PIP’s Patient Identified Problem. Alles wat de patient vertelt en dus subjectief is.
NPIP’s Non Patient Identified Problem. Interpretatie van de therapeut (door middel
van een meetinstrument).
De student kan het model van Cott beschrijven (OAC 4 thema 4 wk 1).
Model van Cott (bewegingscontinuum) = beginnen van buitenaf, kijken naar problematische
handeling. Deze dan steeds dieper gaan bekijken, waar het probleem vandaan komt.
• Moleculair
• Subcellulair
• Cellulail (doen wij niet echt iets mee)
• Weefsel
• Orgaan / regelsysteem
• Lichaamsdeel
• Lichaam
5
, • Mens in omgeving
• Mens in samenleving
Belangrijkste uitgangspunt is steeds dat er niet meer lichamelijk wordt onderzocht dan noodzakelijk,
om te bepalen wat de uiteindelijke definitieve hypothese en fysiotherapeutische diagnose is.
Hulpvraag (prefered movement capacity)
Huidige niveau (current movement capacity)
Maximaal haalbare niveau (maximal achievable movement potential)
Beantwoord hiervoor deze vragen:
1) Welke interne factoren hebben invloed? (gele vlaggen)
2) Welke externe factoren hebben invloed? (ook gele vlaggen)
3) Wat is instap niveau van de patient op het movement continuum/op dit model?
(belastbaarheid op dit moment).
Vanuit het geheel ga je naar delen denken, dmv onderstaande afbeelding en bovenstaande vragen.
De student kan de onderdelen van het oriënterend onderzoek benoemen (OAC 4 thema 4 wk 1).
Onderdelen orienterend onderzoek (THIM):
1) Anamnese (inclusief vragenlijsten en 1e observatie)
2) Activiteiten onderzoek (ADL)
3) Inspectie
4) Orienterende palpatie
5) Actief onderzoek
6) Passief onderzoek
7) Specifiek myogeen (lengte) onderzoek
De student kan de inhoud van de fysiotherapeutische diagnose benoemen (OAC 4 thema 4 wk 2).
Inhoud fysiotherapeutische diagnose
Een beroepsspecifiek oordeel van de fysiotherapeut over het gezondheidsprofiel van een
6