1
Tentamen lp-blok 1
De ontwikkeling van het kind
Hoofdstuk 1 Inleiding
Ontwikkeling wordt gekenmerkt door 3 basisprincipes:
1. Ontwikkeling is een proces dat in een vaste volgorde verloopt en dat onder normale
omstandigheden onomkeerbaar.
2. Ontwikkeling is cumulatief (Elke fase in de ontwikkeling bevat al het voorgaande).
3. Ontwikkeling gaat altijd van eenvoudig naar complex.
Ontwikkeling bestaat uit onomkeerbare handelingen in de tijd die een vaste volgorde,
cumulatief en in de richting van grotere complexiteit verlopen.
Besturing van de ontwikkeling in een aantal vragen:
Hoe gaan ontwikkeling en omgeving samen in ontwikkeling?
In hoeverre ontvangen zijn kinderen passieve ontvangers van omgevingsinvloeden of
actief reacties van de omgeving ontlokken?
In hoeverre is de ontwikkeling een gradueel of continu veranderingsproces of juist
een discontinu proces waarin het kind abrupt van het ene stadium naar het andere
stadium overgaat?
Wat is het verschil tussen eigenschappen die mensen met elkaar gemeen hebben en
de eigenschappen die de mens uniek maken?
In hoeverre is er bij de ontwikkeling sprake van stabiliteit of verandering?
Moet de oorzaken van ontwikkeling in biologische of psychologische factoren gezocht
worden?
Geschiedenis van de voorwetenschappelijke belangstelling voor de
kinderontwikkeling
Middeleeuwen: Kinderen als minivolwassenen
Late middeleeuwen: Liefdevolle omgang met kinderen die ertoe moest leiden dat zij humane
wezens, verdraagzaam, ridderlijk, hoffelijk en met een groot gevoel voor
verantwoordelijkheid. (Humanist Desiderius Erasmus, 1469-1536)
Voorwetenschappelijke periode: 2 meningen:
De ontwikkeling van kinderen wordt hoofdzakelijk bepaald door opvoeding en alle kennis
komt voor uit ervaring. Het kind is een onbeschreven blad, die van nature goed noch slecht
is. Kinderen worden gevormd door ervaringen van beloning en straf. Ouders hebben de taak
om het redelijke in het kind te beteugelen. (Locke, 1632-1704)
Kinderen zijn van nature goed, de neiging om zich tot positieve zin te ontwikkelen wordt door
volwassenen verstoord. Kinderen straffen heeft dan dus geen zin. Het is de taak van de
maatschappij om kinderen gelegenheid te bieden om zich op natuurlijke wijze te ontplooien.
(Rousseau, 1712-1778)
Kinderontwikkeling als onderwerp van wetenschappelijk onderzoek
Charles Darwin (1859) heeft een grote invloed gehad op het ontstaan van de
wetenschappelijke interesse in de kinderontwikkeling. Darwin heeft zelf de ontwikkeling van
zijn eigen zoon nauwkeurig bijgehouden. Bij de evolutietheorie gaat het over de ontwikkeling
van levende soorten, over een lange termijn, terwijl de kinderontwikkeling uiteraard over een
korter tijdsverloop gaat.
Alfred Binet (1857-1911) is beroemd geworden door de intelligentietesten die hij en zijn
collega Theodore Simon (1873-1961) ontwikkeld hebben. Het doel van deze testen was om
, 2
Tentamen lp-blok 1
kinderen met een ontwikkelingsachterstand te herkennen. Tijdige herkenning zou kinderen
op van andere vormen van onderwijs laten profiteren.
Stanley hall (1844-1922) was een van de eerste op het vlak van systematisch onderzoek van
grote groepen kinderen en adolescenten.
Sigmund Freud (1856-1939) was geïnteresseerd in het ontstaan en de behandeling van
neurotische stoornissen. Hij vond de onbewuste processen en de rol van de ontwikkeling van
kinderlijke seksualiteit belangrijk. Freud heeft nooit direct kinderen onderzocht of behandeld,
maar zijn theorieën en methoden zijn lange tijd van invloed geweest op de behandeling van
kinderen met psychische stoornissen.
Arnold Gesell (1880-1961) heeft heel gedetailleerd de motorische ontwikkeling van kinderen
in kaart gebracht. Hierdoor werd het mogelijk om kinderen te identificeren die afwijken van
de normale ontwikkeling door ze te vergelijken met de norm.
Jean Piaget (1895-1961) heeft een cognitieve ontwikkelingstheorie ontwikkeld waar verderop
meer aandacht aan besteed wordt.
Vygotsky (1896-1934) heeft belangrijk werk verricht op het gebied van taalontwikkeling,
vooral de rol van de sociale context op de taalontwikkeling. Hij was van mening dat kinderen
eerst met de hulp van volwassenen onbekende begrippen leren exploreren en hanteren
voordat deze worden beheerst.
In de jaren ’30 ethologische methoden gebruikt om de ontwikkeling en vooral de effecten van
vroege ervaringen op de ontwikkeling te bestuderen, met als doel om gedragspatronen en
functies te herkennen.
Konrad Lorentz (1903-1989) heeft met zijn observaties dat sommige diersoorten zich op het
eerste gezicht hechten aan hun moeder of verzorger, de nobelprijs gewonnen.
Harry Harlow (1905-1981) heeft de Nobelprijs gewonnen voor zijn beroemde observaties van
resusaapjes die vanaf de geboorte van de moeder gescheiden zijn.
Belangstelling voor de afwijkende ontwikkeling
Jean Itard (1774 -1838) was de eerste die een systematische beschrijving gaf van een
poging tot behandelen van een jongen met een algemene ontwikkelingsachterstand. De
jongen in kwestie werd in het bos bij Aveyron gevonden op 12-jarige leeftijd. Itard probeerde
hem te trainen m.b.v. de methode die ook bij dove kinderen gebruikt wordt. De behandeling
had maar matig resultaat, Itards conclusie was dat de jongen waarschijnlijk verstandelijk
beperkt was.
Hoofdstuk 2 Ontwikkelingstheorieën
De ontwikkeling van kinderen is zo complex dat er niet een overkoepelende theorie is die alle
kenmerken van de ontwikkeling verklaart. Ontwikkelingstheorieën kunnen nuttig zijn voor het
voorpellen, beschrijven en verklaren van het gedrag van kinderen.
De cognitieve ontwikkeling: de theorie van Piaget
Cognitieve ontwikkeling gaat over een veelheid van functies zoals waarneming, aandacht,
geheugen, redeneren, probleem oplossen, taal en intelligentie. (Het is zoals de wereld van
verschil tussen het denken van een eenjarige die net in staat is om een verstopt voorwerp te
vinden, een het abstracte denken van een adolescent die wiskunde sommen maakt, of met
zijn leeftijdsgenoten praat over het oneindige heelal.)
Theorie van Piaget:
Jonge kinderen doen kennis op door actief met de omgeving om te gaan, kennis is het
resultaat van een interactief proces.
, 3
Tentamen lp-blok 1
Alle kinderen doorlopen volgens Piaget stapsgewijs en in vaste volgorde de stadia van
cognitieve ontwikkeling. Door hypotheses te genereren, experimenten uit te voeren, en door
het trekken van conclusies uit observaties, construeren kinderen kennis. (Voorwerp pakken,
in de mond stoppen, bekijken, heen en weer rammelen of tegen elkaar slaan en zo leren hoe
de wereld in elkaar zit.
Organisatie en adaptie
Organisatie
Baby’s werken volgens denkstructuren die Piaget schema’s noemt. Schema’s zijn
strategieën waarop kinderen de buitenwereld bekijken. (Grijpschema’s, kijkschema’s en
zuigschema’s) Eerste levens jaar zijn de schema’s sensomotorisch (zintuigelijk). Later
worden de denkschema’s toenemend abstract (trial and error). In de ontwikkeling worden
primitieve denkschema’s (kijkschema’s, grijpschema’s, enz.) ontwikkeld tot denkschema’s
van een hoger niveau (kijkschema en grijpschema combineren).
Adapteren
Adapteren is het proces waarmee kinderen veranderen in gedrag of denken om effectiever te
kunnen functioneren. (Baby leren eten, eerst veel eten naar buiten duwen, later leert baby
om eten effectiever naar binnen te krijgen)
Adapteren bestaat uit 2 processen:
1. Assimilatie is het proces waarmee bestaande vaardigheden of kennis worden
gebruikt in nieuwe situaties.
2. Accommodatie is het proces van aanpassen van bestaande vaardigheden of kennis
om met een nieuwe situatie te leren omgaan.
Een kind heeft de neiging om zich te ontwikkelen vanwege equilibratie. Als het gedrag van
een kind in evenwicht is met de omgeving is er een evenwicht. Als de eisen van de
omgeving de vaardigheden van het kind te boven gaan wil het kind de disbalans oplossen
door assimilatie en accommodatie.
Cognitieve ontwikkelingsstadia
Leeftijd Periode
0-2 jaar Sensomotorische periode
0-1 maand Stadium 1: reflexen
1-4 maanden Stadium 2: primaire circulaire reacties
4-8 maanden Stadium 3: secundaire circulaire reacties
8-12 maanden Stadium 4: coördinatie van secundaire schema’s
12-18 maanden Stadium 5: tertiaire circulaire reacties
18-24 maanden Stadium 6: het eerste denken
2-7 jaar Preoperationele denken
7-11 jaar Concreet-operationele periode
> 11 jaar Formeel-operationele periode
Sensomotorische periode
1. Reflexen (0-1 maand)
Bij geboorte een beperkt aantal reflexen. In de 1e maand worden deze reflexen
verfijnd, maar er ontstaat geen nieuw gedrag.
, 4
Tentamen lp-blok 1
2. Primaire circulaire reacties (1-4 maanden)
Vertonen van gedrag dat eerder is vertoond en een interessant of plezierig effect
heeft. Circulair houdt in dat een kind een handeling opnieuw verrichten nadat het een
plezierig effect heeft. (Duimzuigen)
3. Secundaire circulaire reacties (4-8 maanden)
Baby’s ervaren wat de effecten zijn van hun handelen buiten hun eigen lichaam en
willen deze handeling opnieuw(circulair). (Klap tegen rammelaar)
4. Coördinatie van secundaire schema’s (8-12 maanden)
Kinderen gaan gedrag vertonen dat niet op toeval berust zoals bij de vorige stadia.
Kinderen zijn in staat om iets doelbewust te bereiken.
5. Tertiaire circulaire reacties (12-18 maanden)
Beginnen experimenteren en zelf variatie aan te brengen in het omgaan met
voorwerpen. Kinderen beleven veel plezier aan het laten vallen en weggooien van
speelgoed. Hierdoor ontdekken zij oorzaak-gevolg relaties.
6. Het eerste denken (18-24 maanden)
In deze fase kunnen kinderen voor het eerst een probleem in gedachte oplossen,
zonder op zoek te gaan naar oplossingen door lichamelijk handelen. Dit is de
overgang naar symbolisch denken (iets kan voor wat anders staan, iets anders
gezegd worden of door iets anders gerepresenteerd worden).
De pre-operationele (2 tot 7 jaar) en concreet-operationele (7 tot 11 jaar) periode
Kinderen zijn door innerlijke representaties toenemend in staat om te denken. Dit denken is
nog niet logisch. Dit is de pre-operationele periode. Rond het 7e jaar gaat het kind logisch
denken. In de pre-operationele kunnen kinderen eenvoudige oorzakelijke verbanden in het
dagelijkse leven leggen. Maar in deze periode speelt het magische denken ook een
belangrijke rol (geloven in spoken en heksen).
In de concreet-operationele periode zijn kinderen in staat om tegenstrijdigheden te
ontdekken in wat de ouders zeggen of doen.
Volgens Piaget wordt de pre-operationele periode gekenmerkt door:
Egocentrisme. Het denken concentreert zich rond eigen persoon. Bij waarnemen
staat eigen gezichtspunt centraal.
Animisme. Neiging om aan niet levende dingen leven toe te kennen (bloemen
hebben pijn nadat ze geplukt zijn)
Artificialisme. De neiging om te geloven dat alle dingen door mensen zijn gemaakt.
Realisme. De neiging psychische fenomenen zoals gedachten of dromen als fysische
fenomenen te zien (wanneer kinderen denken dat dromen in de slaapkamer te zien
zijn omdat ze het anders niet kunnen zien in hun dromen).
Kinderen in de pre-operationele periode beheersen de begrippen rangorde, categorieën en
conservatie van aantal, volume en gewicht nog niet. Met 3 experimenten die de ontwikkeling
van logisch denken in de kaart heeft gezet:
Begrip van rangorde. Het neerleggen van langwerpige voorwerpen van klein naar
groot. Kinderen in de pre-operationele fase leggen de voorwerpen in willekeurige
volgorde neer.
Conservatie van aantal. Met legt 2 rijen van 5 snoepjes onder elkaar. In de onderste
rij worden de snoepjes breder uit elkaar gelegd. Kinderen in de pre-operationele fase
zeggen dat de onderste rij meer snoepjes bevat.