Strafrecht hoofdstuk 2: Inleiding materieel strafrecht.
Paragraaf 2.7 Causaliteit.
Causaliteit is de leer van oorzaak en gevolg, als de relatie tussen twee gebeurtenissen te beschrijven
is als oorzaak en gevolg dan spreken we van een causaal verband.
Er zijn verschillende causaliteittheorieën voor moeilijke gevallen:
- Conditio sine qua non.
Indien bij het ontbreken van een schakel in de reeks der gebeurtenissen zou het gevolg
niet zijn gebeurd. Deze schakel is onmisbaar voor het gevolg.
- Causa-proximaleer.
Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de veroorzakende factor die het dichtst bij het gevolg
ligt, in juridisch opzicht als oorzaak moet gelden.
- Voorzienbaarheidsleer.
De nadruk hierbij ligt op de handeling waarvan kan worden gezegd dat deze een gevolg
heeft dat de naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs voorzienbaar was. Het gaat om
de typische gevolgen van een bepaald handelen.
De rechtspraak heeft behoorlijk geworsteld met oorzakelijkheidsleren. Uiteindelijk is men in het
arrest Letale longembolie gekomen tot een redelijkheidsbenadering die tot op het heden geldend
recht is.
1
,Strafrecht hoofdstuk 3: Opzet en schuld.
Paragraaf 3.2 Opzet.
Paragraaf 3.2.1 Inleiding.
Opzettelijk handelen betekent: de dader die opzettelijk handelt, weet waar hij mee bezig is en hij wil
het ook doen.
Paragraaf 3.2.2 Graden van opzet.
Je hebt verschillende graden van opzet:
- Opzet met bedoeling.
De dader weet waarmee hij bezig is en het toebrengen van bijvoorbeeld pijn en letsel is
ook precies wat hij beoogt.
- Voorwaardelijk opzet.
Als een dader zo gericht is op zijn primaire doel, dat hij de aanmerkelijke kans voor lief
neemt dat door zijn gedraging ook een ander gevolg zal intreden.
- Opzet met noodzakelijkheidsbewustzijn.
Verwant aan voorwaardelijk opzet is opzet met noodzakelijkheidsbewustzijn. Daarbij
heeft de dader een doel voor ogen, maar hij weet dat noodzakelijk is een bepaald gevolg
in het leven te roepen dat gevolg te bereiken.
Paragraaf 3.2.3 De wijze waarop het opzet in de wet is omschreven.
In de meeste delicten waarin opzet een bestanddeel is staat het woord ‘opzettelijk’ in de
delictsomschrijving.
Voorbeeld: doodslag art. 287 Sr -> hij die ‘opzettelijk’ een ander van het leven beroofd.
Paragraaf 3.2.4 Opzet en geobjectiveerde delictsbestanden.
Bij opzetdelicten kan men zich afvragen op welke delictsbestanddelen het opzet allemaal betrekking
heeft. Als hoofdregel geldt dat alle delictsbestanddelen die volgen na het woord ‘opzettelijk’ hierdoor
worden bestreken.
Paragraaf 3.2.5 Door het gevolg gekwalificeerde delicten.
Het is bij opzetdelicten van groot belang te bepalen waar het opzet van de pleger van een strafbaar
feit precies op was gericht. De intentie van de dader kan van grote invloed zijn voor het antwoord op
de vraag welk strafbaar feit precies is gepleegd.
Paragraaf 3.3 Schuld (culpa).
Paragraaf 3.3.1 Nogmaals terminologie.
Voor een goed begrip van de inhoud van de culpa is duidelijkheid in de terminologie van groot
belang. De grootste verwarring ontstaat meestal door het gebruik van het woord schuld.
Schuld kan je namelijk op twee manieren zien:
1. Schuld als element -> verwijtbaarheid.
De definitie van een strafbaar feit luidt: een menselijke gedraging die valt binnen de
grenzen van een wettelijke delictsomschrijving, die wederrechtelijk is en aan schuld te
wijten.
Van verwijtbaarheid is sprake als van de dader in redelijkheid kon worden gevergd dat hij
zich anders gedroeg dan hij deed.
2. Schuld als bestanddeel -> culpa.
Als het woord ‘schuld’ in de delictsomschrijving voorkomt, dan betekent schuld niet
verwijtbaarheid, maar culpa.
2
,Paragraaf 3.3.2 Inhoud van de culpa.
Her en der in de strafwet is strafbaar gesteld het plegen van een feit, niet door dit opzettelijk te
doen, maar door onvoorzichtigheid.
Dood door schuld is bijvoorbeeld een culpoos delict. Als iemand zich daar schuldig aan maakt, dan
moet hij dus verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig zijn geweest.
Paragraaf 3.3.3 Bewuste en onbewuste culpa.
Net zoals opzet heeft culpa ook graden. Er is lichte culpa, waarbij de onvoorzichtigheid niet erg groot
is, en er bestaan zwaardere vormen van culpa, waarbij de onvoorzichtigheid groter is (bijvoorbeeld
roekeloosheid).
Het onderscheidende criterium tussen bewuste en onbewuste culpa is de bewustheid van de
onvoorzichtigheid.
- Als de culpoze dader zich realiseert dat hij onvoorzichtig bezig is, dan spreken we van
bewuste culpa.
- Als de wetenschap omtrent de onvoorzichtigheid niet bij de dader aanwezig is, dan spreken
we van onbewuste culpa.
Een bijzondere vorm van bewuste culpa is de roekeloosheid. Deze culpavorm vindt men in artikel 175
van de Wegenverkeerswet 1994 en in de artikelen 307 en 308 Sr.
Van roekeloosheid is sprake als er een of meer gedragingen van de dader aangewezen kunnen
worden die erop duiden dat door hem welbewust onaanvaardbare risico’s zijn genomen.
Paragraaf 3.4 De grens tussen bewuste en voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijke opzet is eerder omschreven als: zich willens en wetens blootstellen aan de
aanmerkelijke kans dat het strafbare gevolg van het handelen zich voordoet.
Vergelijk dit met bewuste culpa: zich bewust zijn van het gevaar, maar (lichtvaardig) vertrouwen op
een goed antwoord.
Het antwoord op de vraag of in een bepaald geval sprake is van opzet of culpa, lijkt te liggen in het
hoofd van de verdachte.
- Lieten de gevolgen hem koud, dan is er sprake geweest van voorwaardelijk opzet.
- Geloofde hij echter in een goede afloop, dan ligt het eerder bij bewuste culpa.
Rechters maken gebruik van twee typen redeneringen als zij beslissen of het opzet kan worden
bewezen:
1. Objectiveren.
Aanwijzingen vinden in vastgestelde gedragingen voor opzettelijk dan wel culpoos
handelen.
2. Er wordt een vergelijking gemaakt met het gedrag van ‘normale’ mensen.
Wat weten normale mensen en welke risico’s zouden zij aanvaarden? Er mag van
worden uitgegaan dat een verdachte de inzichten heeft gehad die normale mensen
hebben, tenzij er contra-indicaties zijn.
3
, Strafrecht hoofdstuk 4: Strafuitsluitingsgronden.
Paragraaf 4.1 Inleiding.
In de meeste gevallen is het zo dat iemand die een delictsomschrijving vervult, dit doet op een
wederrechtelijke en verwijtbare manier. Doorgaans hebben mensen geen geldig excuus voor
verboden handelingen verrichten.
Alleen in uitzonderingsgevallen bestaan er rechtsgeldige redenen om aan te nemen dat bij het
vervullen van een delictsomschrijving de wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid ontbreekt. Dit
noemen we strafuitsluitingsgronden.
Er bestaan twee soorten strafuitsluitingsgronden:
1. Rechtvaardigingsgronden
Neemt de wederrechtelijkheid weg.
Rechtvaardigt de daad.
2. Schulduitsluitingsgronden
Neemt de verwijtbaarheid weg.
Excuseren de dader.
Er zijn (ten minste) tien strafuitsluitingsgronden te onderscheiden in rechtvaardigingsgronden en
schulduitsluitingsgronden:
Rechtvaardigingsgronden Schulduitsluitingsgronden
Noodweer (art. 41 lid 1 Sr) Noodweerexces (art. 41 lid 2 Sr)
Overmacht als noodtoestand (art. 40 Sr) (psychische) overmacht (art. 40 Sr)
Bevoegd ambtelijk bevel (art. 43 lid 1 Sr) Onbevoegd ambtelijk bevel (art. 43 lid 2 Sr)
Wettelijk voorschrift (art. 42 Sr) Ontoerekeningsvatbaarheid (art. 39 Sr)
Ontbreken van materiële wederrechtelijkheid Afwezigheid van alle schuld (ongeschreven,
(ongeschreven, Veeartsarrest) Melk-en-waterarrest)
Dit zijn algemene strafuitsluitingsgronden, er bestaan ook bijzondere strafuitsluitingsgronden. Die
zijn niet algemeen toepasbaar, maar hebben betrekking op specifieke delicten.
Paragraaf 4.2 Wettelijke strafuitsluitingsgronden.
Paragraaf 4.2.1 Noodweer.
Voor een geslaagd beroep op de rechtvaardigheidsgrond noodweer (art. 41 lid 1 Sr) moet er worden
voldaan aan de volgende voorwaarden:
- Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Ogenblikkelijk: verdediging is alleen toegelaten als een aanranding aan de gang is op het
moment dat de verdediging wordt ingezet. Het is niet toegestaan zich te verdedigen
tegen een aanval die wel dreigt, maar nog niet daadwerkelijk aan de gang is.
Wederrechtelijk: tegen rechtmatige aanranding is geen verdediging toegelaten. Denk aan
de politie die iemand vastpakt en meeneemt naar het politiebureau.
- Lijf, eerbaarheid of goed.
Het gaat erom dat je echt fysiek wordt aangerand, niet dat je wordt uitgescholden.
- Geboden en noodzakelijke verdediging.
Bij noodweer moet de subsidiariteit (= indien mogelijk je uit de situatie verwijderden
door bijvoorbeeld weg te lopen) en proportionaliteit (= er moet een gelijkwaardige
verhouding zijn tussen de aanval en de verdediging) in acht worden genomen.
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper lottediepmaat. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,99. Je zit daarna nergens aan vast.