thema 8 werken met richtlijnen
8.1 verzorging protocollen: werken volgens een protocol betekent
werken aan een veilige omgeving voor kinderen. alle protocollen zijn
gebaseerd op overheidsadvies of wetenschappelijk onderzoek. de
volgende protocollen kun je tegenkomen op school
- ziekte en ongeval: als het kind ziek is bel je de ouders, is er gevaar
dan bel je een arts of 112
- voedselallergie: allergie voor ei, melk, pinda, hazelnoot, walnoot,
tarwe, vis, schelpdieren. maak met de ouders een lijst waarop
voedingsmiddelen staan die het kind veilig kan eten. kijk voor je
een allergisch kind eten geeft altijd eerst op de verpakking. bij
twijfel niet geven.
- geneesmiddelen: voor het toedienen van medicatie stel je een
overeenkomst op. dit om misverstanden of gevaarlijke situaties te
voorkomen. je legt schriftelijk vast om welk medicijn het gaat,
dosering, hoe vaak en hoelang. zorg dat je altijd medicatie in de
originele verpakking krijgt
- hoofdluis: achter de oren, in de nek en onder de pony. neten zijn
de eitjes van hoofdluis, en komen binnen 10 dagen uit en leggen
binnen een maand nieuwe eitjes. bij hoofdluis informeer je de
ouder. RIVM = rijksinstituut volksgezondheid milieu
- huilen: baby die meer dan 3 uur per dag huilt noem je een
huilbaby. biedt een huilbaby rusten regelmaat.
- veilig slapen: soms overlijden babyś plotseling in de slaap, dit
noem je wiegendood.
- inbakeren: een baby in een doek wikkelen zodat hij niet kan
bewegen
- kinderen in de zon: goed te beschermen in de zon, om
verbranding te voorkomen
- hygiëne wijzer: door een goede hygiëne houd je ziekteverwekkers
tegen. zo verlaag je het risico op de verspreiding van
infectieziektes.
- bewaarwijzer: schoonmaken doe je van boven naar beneden van
schoon naar vies en volgens de instructies op de verpakking.
8.2 procedures bij kinderziekten: je kunt een kind tijdelijk weren omdat
het besmettelijk is, dit gebeurt altijd in overleg met de ggd. bij
infectieziekte is iemand al besmettelijk als de ziekte nog niet zichtbaar is,
,en de persoon nog niet weet dat hij de infectieziekte heeft. hij kan
iedereen besmetten. infectieziektes / kinderziektes:
- bof: kind krijgt een dikke wang, pijn in het oor en bij het kauwen
- kinkhoest: een blaffende hoest en benauwdheid. houd iemand met
kinkhoest uit de buurt van babys of zwangere vrouwen.
- rodehond: vlekjes over de gehele huid
- roodvonk: vlekjes over de gehele huid
- waterpokken: kleine rode bultjes die veranderen in blaasjes
- vijfde ziekte: kleine rode vlekjes op de huid
- zesde ziekte: rode vlekken op de huid
Protocol: als er op de school een infectieziekte heerst meld je dit bij de
ggd, en je informeert de ouder van niet besmette kinderen. een
infectieziekte verspreidt zich via lucht druppeltjes uit de neus, keel, mond
van het besmette kind door hoesten, niezen, praten.
8.3 ergonomisch werken: dat je werk zo aanpast dat je lichaam zo min
mogelijk belast wordt. voorschriften ergonomisch werken
- tillen en dragen: kinderen zwaarder dan 23 kilo mag je niet meer
optillen.
- werken op volwassen hoogte
- langdurig reiken
- hurken en knielen
samen met je werkgever zorg je ervoor dat je werk zo min mogelijk
belastend is. je werkt aan je werkhouding, je werkgever zorgt voor de
juiste omstandigheden en materialen
8.5 werkdruk: naast een hoge lichamelijke belasting kan je ook te
maken krijgen met een hoge geestelijke belasting. een te hoge werkdruk
leidt tot werkstress. als je structureel werkstress ervaart krijg je
gezondheidsklachten
thema 9 interactievaardigheden
9.1 interactievaardigheden: zijn vaardigheden die je toepast tijdens de
communicatie met alle kinderen op de groep.
- basale interactievaardigheden: sensitieve responsiviteit,
respecteren van autonomie, structuren, grenzen.
- educatieve interactievaardigheden: praten, uitleggen,
ontwikkelingsstimulering, begeleiden.
, oorsprong van interactievaardigheden: basisdoelen staan omschreven in
de beleidsregel. de basisdoelen:
- bieden van fysieke en emotionele veiligheid
- stimuleren van de ontwikkeling van persoonlijke competenties
- stimuleren van de ontwikkeling van sociale competenties
- socialisatie door waarden en normen te dragen
Pedagogisch klimaat: een opvoedingsklimaat waarin kinderen zich
sociaal, emotioneel en intellectueel kunnen ontwikkelen. dit doe je door
af te stemmen op het kind dus kindvolgend te werk gaan.
9.2 basale interactievaardigheden
- sensitieve responsiviteit: gevoelig reageren op signalen van
kinderen. je bent sensitief als je signalen weet te herkennen en ze
concreet interpreteert. je reageert en laat het kind merken dat je
het hebt begrepen. zorg dat kinderen zich gehoord, gezien en
begrepen voelen.
contactinitiatieven: de vele manieren waarop kinderen contact zoeken is
sensitief responsief gedrag
- respecteren van autonomie: kinderen de ruimte bieden om eigen
keuzes te maken. je hebt oog voor wat het kind wil, je geeft de
ruimte om te ontdekken en te oefenen.
kinderen leren van het zelf te doen. dit bevordert zelfstandigheid en
zelfvertrouwen
- structureren en grenzen stellen: het overzichtelijk en voorspelbaar
maken van de omgeving. je geeft kaders aan waarbinnen de
kinderen ruimte hebben om te spelen en te onderzoeken
duidelijke haalbare regels en een consequente houding maakt dat
kinderen de ruimte, de groep en jouw als veilig ervaren. door kinderen
positief te benaderen, verbaal en nonverbaal, stimuleer je gewenst
gedrag en zal het ongewenste gedrag verminderen.
9.3 educatieve interactievaardigheden: zijn vaardigheden die je
toepast om kinderen te helpen zich verder te ontwikkelen en te
ontdekken. de educatieve interactievaardigheden:
- praten en uitleggen: gaat over de mate waarin je praat tegen de
kinderen, dingen uitlegt en over de manier waarop je dat doet.
door veel te praten en uitleg te geven, maak je interactie taalrijk.
zorg voor gelijkwaardige communicatie: je neemt het kind serieus,