Bedrijfseconomie
H1 Kostprijsberekening
Kostprijs
Kosten: de geldwaarde van de opgeofferde productiemiddelen.
Doelstellingen van kostprijsberekening: nodig voor berekening verkoopprijs, verkoopwinst en
efficiency, gebruikt bij bedrijfsvergelijkingen, gebruikt bij keuze tussen productiemethoden.
Kosten ingedeeld op 3 manieren: kostencategorieën, directe en indirecte kosten, constante en
variabele kosten.
Kostencategorieën
Onder kostencategorieën valt het volgende: grond (vestigingsplaats of leverancier van delfstoffen),
grond- en hulpstoffen, arbeid, diensten van derden, belastingen, duurzame productiemiddelen,
financieringskosten (interestkosten).
Directe en indirecte kosten
Directe kosten: kosten waarvan makkelijk kan worden vastgesteld voor welk product ze zijn gemaakt.
Opnemen is eenvoudig.
Indirecte kosten (overhead): hiervan kan niet worden vastgesteld voor welk product ze gemaakt zijn.
Opnemen kan middels opslagmethode. Er bestaan twee soorten:
- Primitieve opslagmethode: indirecte kosten worden m.b.v. 1 opslagpercentage opgenomen in de
kostprijs. De indirecte kosten worden uitgedrukt in een percentage van de totale directe kosten.
Totale indirecte kosten
Opslagpercentage = Totale directe kosten x
100%
- Verfijnde opslagmethode: indirecte kosten worden m.b.v. meer opslagpercentages opgenomen in
de kostprijs.
Constante en variabele kosten
Variabele kosten kunnen op drie manieren reageren op de verandering van de productieomvang
(bedrijfsdrukte, - bezetting):
1. Proportioneel variabel: VK stijgen rechtevenredig met productieomvang.
2. Progressief variabel: VK stijgen meer dan evenredig met de productieomvang (bijv. door
overwerk).
3. Degressief variabel: VK stijgen minder dan evenredig met productieomvang (bijv. door
kwantumkorting).
Normale productie/afzet: van dit begrip wordt gebruik gemaakt om de constante kosten in de
kostprijs te kunnen opnemen.
Totale constante kosten Totale verwachte variabele kosten C V
Kostprijsformule = normale productie/afzet + verwachte productie/afzet = N +
W
Dit is de integrale kostprijsberekening (absorption costing). De kostprijs veranderd niet als alleen
de productieomvang verandert. De kostprijs verander echter wel als er sprake is van prijswijzigingen.
Fabricagekosten: alle kosten die nodig zijn om het product te maken (grondstoffen, lonen,
machinekosten). Fabricagekosten per eenheid product is fabricagekostprijs. Variabele fabricagekosten
altijd delen door verwachte afzet. Constante door normale afzet
Verkoopkosten: alle kosten die nodig zijn om het product verkocht te krijgen (transportkosten,
reclamekosten, afdeling verkoop
Commerciële kostprijs: fabricagekostprijs + verkoopkosten per eenheid.
Verkoopresultaat = verwachte afzet x (verkoopprijs – commerciële kostprijs).
Bedrijfsresultaat = totale opbrengst – totale kosten. Totale opbrengst (revenuen) = verwachte
afzet x verkoopprijs. Totale kosten = constante + variabele kosten. Het verschil tussen
bedrijfsresultaat en verkoopresultaat wordt veroorzaakt door de constante kosten.
C
Bezettingsresultaat (production volume variance) = ( W – N ) x N
(verwachte bezetting – normale bezetting) x constante kosten per eenheid
Er kan een bezettingsresultaat op contante verkoop- en fabricagekosten worden berekend. Opgeteld
totale bezettingsresultaat.
! Het bedrijfsresultaat kan nu berekend worden door verkoopresultaat + bezettingsresultaat.
Bezettingsresult. kan negatief zijn.
Berekening bedrijfsresultaat als productie en afzet niet gelijk zijn: er moet een correctie plaatsvinden
op de fabricagekosten. Deze correctie wordt berekend door: verandering in voorraad
(voorraadmutatie) x fabricagekostprijs.
,Vaste activa
Aanschafwaarde vaste activa = aanschafprijs + bijkomende kosten (overdrachtswaarde, leverings-,
installatiekosten).
De kosten van vaste activa bestaan uit: afschrijvingskosten, interestkosten, complementaire kosten:
- Complementaire kosten zijn alle kosten behalve afschrijvings- en interestkosten (onderhoud,
energieverbruik).
! - Afschrijvingskosten (depreciation). Bij bepaling van deze kosten moeten drie vragen beantwoord
worden:
1. Welk bedrag moet er afgeschreven worden? (Calculatorische afschrijving)
Dit is de aanschafwaarde - restwaarde (waarde bij afstoten actief). Restwaarde kan negatief zijn
(kosten voor afstoten). Vervangingstheorie. Als aanschafprijs van het actief in de tussentijd stijgt,
moet dit worden meegenomen in de afschrijvingen Calculatorische inhaalafschrijving: tekort aan
calculatorische afschrijvingen wordt ontdekt door in het jaar waarin de prijsmutatie (verhoging)
optreedt een eenmalige calculatorische inhaalafschrijving te verrichten ten laste van de winst- en
verliesrekening. (H3)
2. Hoeveel jaar wordt het vaste actief gebruikt?
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen technische levensduur (duur tot actief het niet meer doet)
en economische levensduur (periode waarin het rendabel is om het actief te gebruiken) EL is de
levensduur waarbij GTK (totale kosten / te produceren eenheden) per eenheid het laagst zijn. Bij
berekening wordt uitgegaan van de goedkoopste levensduur, dit is vaak EL.
3. Hoe wordt het af te schrijven bedrag over de gebruiksjaren verdeeld?
Niet voor elk actief geldt dat waardedaling elk jaar gelijk is. Waardedaling auto is in de eerste jaren
hoger dan laatste jaren. Om afschrijving over de economische levensduur te verdelen, worden
verschillende afschrijvingsmethoden gebruikt:
1. Afschrijven met een vast percentage van de aanschafprijs: elk jaar een gelijk bedrag afgeschreven.
Hiervoor geldt formule:
Afschrijvingskosten per jaar = ( A – R) / n = (aanschafwaarde – restwaarde) / economische
levensduur in periodes.
Let op! Rentekosten moeten ook worden meegenomen, rente wordt berekend over de boekwaarde van
het begin van elk jaar.
2. Afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde
Boekwaarde = aanschafwaarde – gedane afschrijvingen. Dit betekent dan elk jaar minder wordt
afgeschreven omdat boekwaarde daalt. Deze methode wordt vaak gebruik als complementaire kosten
toenemen, om TK ong. gelijk te houden.
3. Afschrijven op basis van het gebruik
Naarmate actief ouder wordt, produceert het minder. Als onderneming afschrijvingsbedrag per product
gelijk wil houden, kan onderneming kiezen voor afschrijven op basis van gebruik. Berekening =
afschrijving per product x productie in dat jaar.
Afschrijving per product = Totale afschrijving / totale productie.
- Interestkosten
Hiermee moet ondernemer rekening houden als hij voor betaling aanschafprijs van actief geld heeft
geleend. Maar ook als onderneming betaald heeft met EV, moet er rekening gehouden worden met
interestkosten, namelijk gemiste interestvergoeding als het EV op de bank had blijven staan.
A + R A = aanschafwaarde (incl. bijkomende kosten)
Interestkosten is % van gemiddeld geïnvesteerd vermogen = 2 R = restwaarde
Boekwaarde begin 1e jaar + boekwaarde begin
laatste jaar
Interest kan ook worden berekend m.b.v. gemiddelde boekwaarde = 2
H2 Kostprijsberekeningen en analyse
Opbouw van standaardfabricagekostprijs
In de standaardfabricagekostprijs wordt het volgende opgenomen:
1. Kosten van de grondstof
Toegestane hoeveelheid is het brutoverbruik (hoeveelheid grondstof waarmee je moet starten bij
maken van product). B=100% Grondstof die niet in het product terechtkomt, is afval. Er geldt:
brutoverbruik – afval = nettoverbruik. Bij afval kan het volgende
- Afval heeft geen waarde en afvoeren kost niets: kosten van brutoverbruik worden opgenomen in
standaard kostprijs.
- Afval heeft nog waarde: deze opbrengst verminderd de grondstofkosten. Evt. bewerkingskosten afval
in mindering brengen.
- Afvoeren afval brengt kosten met zich mee: kosten worden opgeteld bij grondstofkosten.
,2. Kosten van arbeid
Voor directe personeelskosten wordt vaak een tarief per direct manuur berekend. Hierin wordt
opgenomen: brutoloon, vakantiegeld, bijdrage werkgever Zorgverzekeringswet +
werknemersverzekeringen + pensioenpremies. Percentages voor 3 laatste worden genomen van
brutoloon + vakantiegeld. Manuur berekend op basis van productieve uren.
3. Indirecte fabricagekosten
Indirecte kosten kunnen op 2 manieren berekend worden:
- M.b.v. opslagpercentage (zie H1): indir. kosten uitgedrukt in percentage van dir. kosten (2 decimalen).
Houd rek. met wijzigingn
- M.b.v. machine-uurtarief (zie H1): kosten vast actief bestaan uit afschrijvings-, interest- en
complementaire kosten. Complementaire kosten kunnen zowel constant als variabel zijn. Kosten
machine moet doorberekend in kosten per product totale constante machinekosten
Totale variabele machinekosten
machine-uurtarief = normale productie + verwacht aantal machine-uren
Uitval
Producten die aan het eind van het productieproces worden afgekeurd = uitval. Verschil met afval:
afval ontstaat tijdens het productieproces en heeft invloed op de grondstofkosten. Uitval wordt
vastgesteld na het productieproces en heeft invloed op de totale fabricagekostprijs. Uitval kan ook weer
geen waarde hebben, wel waarde hebben of kosten met zich mee brengen.
Berekening uitval: van 100 ongekeurde producten (€33) is uitval 4 96 producten kosten ineens €33,
hoeveel kost dan 1?
Break-evenanalyse
Break-even analyse bij een industriële onderneming
Uitgangspunt is een industriële onderneming met één massaproduct. Volgende 2 begrippen moeten
dan bepaald worden:
Break-evenafzet: aantal producten dat gemaakt en verkocht moet worden om geen winst en verlies
te lijden.
Break-evenomzet: totale opbrengst waarbij geen winst gemaakt en geen verlies geleden wordt.
Er geldt: break-evenafzet x verkoopprijs = break-evenomzet.
De break-evenanalyse kan rekenkundig of grafisch gedaan worden:
- Rekenkundige oplossing:
a. Eerst break-evenafzet: Bijv.: TO = TK. TO = afzet (x) x verkoopprijs = TO = 7,50x.
TK = TCK + TVK = 40.000 + 4x 7,50x = 40.000 + 4x (x naar 1
kant brengen)
Daarna break-evenomzet = x (afzet) x verkoopprijs.
b. Dekkingsbijdrage (contribution margin) = verkoopprijs – variabele kosten (per product). Dit geeft
aan wat de bijdrage is van een product aan de dekking van de constante kosten en de winst. Pas als
alle constante kosten gedekt zijn is er sprake van winst.
Dekkingsbijdrage x afzet (x) = constante kosten. (7,50 – 4) x = 40.000 3,50x =
40.000 break-evenafzet.
- Grafische oplossing
Deze oplossing kan op 2 manieren gedaan worden
a. TO = TK: door het tekenen van de TO-lijn en de TK-lijn. Het snijpunt is het break-evenpunt.
b. Dekkingsbijdrage = constante kosten: door het tekenen van dekkingsbijdrage lijn en CK lijn.
Snijpunt is break-evenpunt.
Break-even analyse bij een handelsonderneming
Bij handelsonderneming is er vaak sprake van handel in meer producten, break-evenafzet bepalen is
ondoenlijk. Daarom wordt break-evenomzet bepaald. Hier geldt ook: TO = TK = break-evenpunt. TK =
inkoopwaarde van de omzet + CK + VK. TO is omzet.
Er wordt meestal gewerkt met brutowinst(marge). Brutowinst = omzet – inkoopwaarde omzet.
Nettowinst = brutowinst – constante kosten – variabele
kosten
Bij break-even is nettowinst 0, dus geldt bij break-evenomzet: Brutowinst = constante kosten +
variabele kosten brutowinst is altijd een % van de break-evenomzet. Brutowinst is dus niet break-
evenomzet! Break-evenomzet is altijd 100%.
CM-percentage: contributiemargepercentage = brutowinstpercentage – variabele kostenpercentage.
Verschillenanalyse
Analyse van het bedrijfsresultaat wordt voorcalculatorisch en nacalculatorisch (ook efficiency en
prijsresultaat bij deze) gedaan.
Voorcalculatorisch bedrijfsresultaat
Het bedrijfsresultaat (ook wel periode- of nettowinst) = TO – TK. Het bedrijfsresultaat is dus de winst!
, Bij stukproductie: men calculeert per order. Opslagpercentage voor indirecte kosten en
opslagpercentage in de prijs.
Bij massaproductie: kan op 2 manieren: 1) TO – TK 2) verkoopresultaat (afzet x verkoopwinst) +
bezettingsresultaat
Nacalculatorisch bedrijfsresultaat
Efficiencyresultaat (efficiency variance): verschil tussen voorcalculatie en nacalculatie welke
verklaard kan worden door het feit dat de gebruikte hoeveelheid niet gelijk is aan de ingecalculeerde
hoeveelheid.
Prijsresultaat (price variance): verschil tussen voor- en nacalculatie welke verklaard kan worden
doordat de werkelijke prijs niet gelijk is aan de gecalculeerde prijs.
- Efficiencyresultaat en prijsresultaat bij stukproductie
Het totale resultaat op bijvoorbeeld grondstoffen wordt berekend door: voorcalculatorisch –
nacalculatorisch (werkelijke geg.)
Efficiencyresultaat (altijd uitgedrukt in geld) = efficiencyverschil (hoeveelheid) x
voorcalculatorische (!) prijs
Prijsresultaat = prijsverschil x nacalculatorische hoeveelheid
Totale resultaat kan verklaard worden door dit efficiency- en prijsresultaat.
- Nacalculatorisch bedrijfsresultaat (winst!) bij stukproductie
Wordt berekend door TO (voorcalculatorisch, verkoopprijs is van te voren vastgesteld) – TK
(nacalculatorisch, werkelijke kosten).
Nacalculatorisch bedrijfsresultaat is te verklaren door de efficiency- en prijsverschillen (op bijv. arbeid
en materiaal).
- Efficiencyresultaat en prijsresultaat bij massaproductie
Efficiencyresultaat = ( standaardhoeveelheid (totaal) – werkelijke hoeveelheid (totaal) ) x
standaard (voorcalc.) prijs
Prijsresultaat = ( standaardprijs – werkelijke prijs ) x werkelijke (nacalc.) hoeveelheid
- Nacalculatorisch bedrijfsresultaat bij massaproductie
Ook voor de berekening van nacalculatorisch bedrijfsresultaat bij massaproductie zijn twee manieren:
1. Totale opbrengst – totale kosten
2. Verkoopresultaat +/- bezettingsresultaat +/- prijsresultaten +/- efficiencyresultaten
H3 Interestberekeningen
Enkelvoudige interest
Enkelvoudige interest: de interest over het oorspronkelijke bedrag. Interest = vergoeding voor
vermogen.
Berekening van de enkelvoudige interest
Enkele regels: interestpercentage geldt voor een jaar, interestbedrag wordt afgerond op hele centen,
jaar 360/365/366 dagen.
KxPxT K = kapitaal P = interestpercentage T = looptijd
(Enkelvoudige) interest = 100 x c c = constante
c kan voorstellen: 12 bij berekening over maanden, 52 bij berekening over weken, 360/365/366 bij
berekening over dagen.
Samengestelde interest
Bij samengestelde interest wordt de interest aan het eind van de periode toegevoegd aan de
hoofdsom, daarna wordt de interest berekend over het totaal (“rente op rente”).
Berekening van de eindwaarde van één bedrag
Voor de slotwaarde van het kapitaal (waarde na x looptijd) wordt de volgende formule gebruikt: P_
En = K ( 1 + i )n E = eindkapitaal na n perioden) K = kapitaal i = interestperunage (100)
(bijv. 0,06 = 6%)
Let op! De uitkomst bij de formule van enkelvoudige interest bestaat alleen uit het interestbedrag, de
uitkomt bij de formule van samengestelde interest omvat ook het ingebrachte kapitaal!
3% samengestelde interest per halfjaar is meer dan 6% samengestelde interest per jaar 3% per
halfjaar is gelijk aan 1,032 = 1,0609 3% per halfjaar = 6,09% per jaar. Dus als interest per halfjaar is
gegeven tellen in perioden (n) van een halfjaar.
Contante waarde van één bedrag
Geeft antwoord op de vraag: welk kapitaal ( = contante waarde, C) moet je nu vastzetten om over 5
jaar over €10.000 te beschikken, met rente van 4%. De gebruikte formule hiervoor is:
Cn = K x ( 1 + i )-n K = hier het te bereiken kapitaal C = contante waarde
(startkapitaal)
Rente
Rente = een reeks van gelijke bedragen die met gelijke tussenruimten wordt ontvangen of betaald.