Inleiding in de psychologie.
College 1, 06-09-2021.
Pysche = geest logos= studies.
Descartes geloofde in onderscheid van lichaam en geest (behoort tot het rationalisme)
Psychologie is geen psychiatrie.
Psychiatrie is een medisch specialisme dat zich richt op de diagnose en behandeling van mentale
stoornissen. Psychologie is de wetenschap van gedrag en mentale processen.
Pseudopsychologie: niet-onderbouwende psychologische aannamen die als wetenschappelijke
waarheden worden gepresenteerd. Vb: waarzeggerij/ horoscopen.
Wilhelm Wundt: een van de grondleggers van de moderne psychologie (1832-1920).
3 soorten psychologen:
1. experimenteel psycholoog: doet onderzoek naar elementaire processen. Vb: onderzoekt effect van
suiker op hyperactiviteit.
2. docent psycholoog: geven les op een hbo- of bacheloropleiding of uni.
3. toegepast psycholoog: gebruiken de kennis van experimenteel psychologen om problemen van
mensen op te lossen.
Kritisch denken:
- Wat is de bron?,
- Is de bewering extreem?,
- Wat is het bewijsmateriaal?,
- Kan de conclusie beïnvloed zijn door Bias?,
- Worden veelvoorkomende denkfouten vermeden?,
- Zijn er voor het oplossen verschillende invalshoeken nodig?
Bias: een vooroordeel/ vervorming/ vertekening van een situatie, meestal op basis van persoonlijke
ervaringen. 3 vormen hiervan zijn:
Emotionele Bias: de neiging om oordelen te vellen gebaseerd op attitudes en gevoelens.
Confirmation Bias: de neiging om informatie die niet bij je opvattingen aansluiten te negeren/
bekritiseren en om in plaats daarvan informatie te zoeken waar je het wel mee eens bent.
Expectancy Bias: de waarnemer staat toe dat de verwachtingen de resultaten beïnvloeden.
Empirisch onderzoek: (gegevens worden verzameld d.m.v. sensorische ervaringen en observaties)
1. een hypothese (verwachting) ontwikkelen
2. objectieve data verzamelen
3. data analyseren
4. de resultaten publiceren en bekritiseren.
Onderzoektype:
- Experimenten: in een laboratorium, het enige onderzoektype met oorzaak- gevolg.
- Correlatie-onderzoek: onderzoekt of 2 variabelen die gemeten zijn op interval (vb: IQ) of ratio (vb:
kg) met elkaar correleren (samenhang).
-- negatief: verhoging bij het ene variabele hangt samen met verlaging van het andere variabele.
-- positief: variabele tegelijkertijd in de zelfde richting bewegen.
- survey-onderzoek: vragenlijst uitzenden.
- natuurlijke observatie: mensen/ dieren observeren in hun gewone omgeving.
- gevalstudie (casestudy): onderzoek van een enkel object. Vb: fictieve casus.
,Introspectie: beschrijving van je eigen innerlijke bewuste ervaringen.
Structuralisme: stroming die de basisstructuren van de geest en gedachten trachtte te ontrafelen.
Structuralisten zochten elementen van de bewuste ervaringen.
Functionalisme: stroming die de focus legt op de functie van het bewustzijn en niet alleen de
structuur er van.
Onderzoekbegrippen:
- controle- en experimentele groepen: experimentele groep krijgt medicatie tijdens het onderzoek en
de controle groep niks.
- afhankelijke- en onafhankelijke variabelen: De onafhankelijke variabele is een factor waarvan je
gaat meten of deze een verandering veroorzaakt bij de afhankelijke variabele (waar je een
voorspelling over doet).
- randomisering en placebo (suikerpillen).
- significante resultaten en replicatie (herhaalbaar). Niet door toeval maar door onafhankelijke
variabele.
- dubbelblind onderzoek: zowel de onderzoekers als proefpersonen weten niet wie welke
onafhankelijke variabele krijgen toegediend.
6 psychologische perspectieven:
1. Biologisch perspectief:
Zoekt de oorzaken van gedrag in het functioneren van de genen, de hersenen, het zenuwstelsel en
hormoonstelsel (neurowetenschap).
Evolutionaire psychologie: gedrag is de uitkomst van genetische aanpassingen (Darwin).
2. cognitief perspectief:
Cognitie= opnemen, opslaan en gebruiken van informatie. Mentale processen zoals: leren, geheugen,
perceptie en denken.
Mensen verlenen op een actieve manier betekenis aan zichzelf en hun omgeving.
3. Behavioristisch perspectief:
Pavlov (klassieke conditionering)
Watson & Skinner (operant conditionering)
Waarneembaar gedrag, stimulus-respons en omgeving bepaald gedrag.
4. perspectieven vanuit de gehele persoon:
- psychodynamisch:
Sigmund Freud. Onbewuste verdrongen conflicten in bewustzijn brengen. Droominterpretatie.
- humanisme:
Gericht op vrije wil-> groei en zelfactualisatie, zelfbeeld is bepalend voor gedrag.
Abraham Maslow: behoeftehiërarchie.
Rogers: empathie en onvoorwaardelijke acceptatie en echtheid.
5. ontwikkelingsperspectief:
Het gevolg van een interactie tussen erfelijke eigenschappen en omgeving. Nature/ nurture.
6. sociocultureel perspectief:
Nadruk ligt op het belang van sociale interactie, sociaal leren en een cultureel perspectief.
Holisme: visie die de totaliteit altijd belangrijker vindt dan de som der delen (gestalttheorie).
College 2, 13-09-2021.
Gedragingen beïnvloeden door evolutie: lopen, slapen, bang voor hoogtes.
Evolutie: het geleidelijke proces van biologische veranderingen van een soort doordat die zich
succesvol aanpast aan zijn omgeving.
Natuurlijke selectie: drijvende kracht achter de evolutie, waardoor de omgeving het beste
aangepaste organismen selecteert.
,Adaptief kenmerk: kenmerk van een soort die is ontstaan op aanpassing aan een specifieke
omgeving. Vb: aap-mens.
Darwin: mens past zich aan naar de omgeving.
Genen en erfelijkheid.
Genotype: DNA waar je bent opgemaakt van de ouders.
Fenotype: wat je ziet aan uiterlijk, vb: kleur van je ogen.
DNA -> genen -> chromosoom -> genoom.
1 genoom.
64 chromosomen (23 van de vader en 23 van de moeder)
Trisomie: 21 chromosomen -> downsyndroom.
Translocatie: als een chromosoom zit vastgeplakt aan een ander chromosoom.
Vrouw: XX man: XY
Man bepaald het geslacht van de baby.
Autochromosoom: 44 (zonder het geslachtschromosoom)
Histoon: specifiek eiwit waar het DNA zijn spiralen omheen wikkelt.
Epigenoom: aanvullende ervaringen op het DNA vormen.
Genen en gedrag.
Genen pakket toont aanleg voor een mentale stoornis maar hoeft het niet te uiten, dit kan ook
andersom. Dit wordt bepaald door de omgeving.
Epigenetica: markeringen op het DNA die de expressie van genen kunnen beïnvloeden.
Ethische bezwaring: ga je iedereen het zelfde behandelen en benaderen?
Zenuwstelsel.
3 soorten neuronen (zenuwcel)
1. sensorische neuronen: iets oppakken van de omgeving-> horen, zien, voelen.
2. schakel neuronen: dit word door gestuurd naar de hersenen.
3. motorische neuronen: de handeling.
Vb: licht komt binnen en dat verminderd je zicht (sensorisch), de informatie komt binnen bij de
hersenen (schakel) tot slot doe je je handen voor je gezicht (motorisch).
Het neuron ontvangt zenuwimpulsen via de dendrieten en soma. Wanneer de soma voldoende
gestimuleerd is, stuurt het zijn eigen boodschap door naar de axon dat door middel van de
myelineschede overbrengt naar de eindknopjes. Daar vinden pakketjes met neurotransmitters plaats,
deze scheuren open. Deze scheur heet de synaps. De synaptische transmissie zorgt ervoor dat de
neurotransmitters door de spleet komen.
Alles-of-niets principe: het neuron vuurt of volledig of helemaal niks.
Soorten neurotransmitters (chemische boodschappen).
- glutamine: leren, herinneringen -> beroete, hersenletsel.
- noradrenaline: hartslag, slaap, stress-> hoge bloeddruk, depressie
- dopamine: genot-> schizofrenie, Parkinson
- serotonine : mood, slaap, eetlust -> depressie, angststoornis
- GABA: belangrijkste blokkerende van cz ->angst, epilepsie
Agonisten: werking nabootsen. Vb: antidepressivum.
Antagonisten: stoffen die effecten van neurotransmitters dempen/ remmen.
, Zenuwstelstel.
1. centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg)
2. perifere zenuwstelsel (sensorisch en motorisch):
- somatisch zenuwstelsel (bestuurt vrijwillige bewegingen van de skeletspieren)
- autonome zenuwstelsel (bestuurt zelfregulerende functies van interne organen en klieren)
-- sympatische zenuwstelsel (actie fase)
-- parasympatische zenuwstelsel (rust fase)
Plasticiteit: leren door ervaringen.
Endocriene stelsel: hormoonstelsel
Hypothalus: regel van hormonen. Bevat belangrijke regelschakelingen zoals seks, dorst, honger.
Een zenuwcel in de ruststand heet rustpotentiaal.
De hersenen en gedrag: geschiedenis.
Phineas Cage
Frenologie
Hersenanatomie 3 delen:
1. hersenstam
Is onderdeel van de hersenen en zit onderaan de schedel in het verlengde van de ruggenmerg.
Verantwoordelijk voor onze basisfuncties zoals vitale functies (ademhalen, hartslag), bewegen en
verbinding. Pons: reguleert de hersenactiviteit tijdens het dromen/ slapen.
2. limbische systeem
Een groep structuren in de grote hersenen die betrokken zijn bij emotie, motivatie, genot en
emotioneel geheugen.
Hippocampus: in de temporale kwab en zorgt voor het lange termijn geheugen
Amygdala: zorgt voor de emotie en ratio
Hypothalamus: reguleert autonome zenuwstelstel, slaap-wakker ritme.
Genotscentra: betrokken bij het nemen van beslissingen en affectieve leerprocessen.
3. cerebrum/ cortex
Frontaal= denken
Pariëtaal= sensorisch/ ruimte
Temporaal= taal
Occipitaal= visueel
Corpus callosum: verbind de twee hersenhelften.
Verslavingsgevoeligheid door het brein.