Verdieping
VERBINTENISSENRECHT
Week I (hoofdstuk 1 en 2)
Overeenkomsten ontstaan door een aanbod en een aanvaarding die op elkaar aansluiten. Uit het aanbod en de
aanvaarding blijkt dat partijen willen dat er een verbintenissen ontstaan (wilsovereenstemming). Bij een
verbintenis (uit overeenkomst vloeiende rechten en plichten) zijn altijd ten minste twee partijen betrokken. De
betrokken partijen zijn rechtssubjecten oftewel dragers van rechten een plichten. De ene partij heeft recht op een
prestatie, waar de ander toe verplicht is. De partij die een prestatie moet verrichten, is de schuldenaar (debiteur).
De partij die recht heeft op de prestatie, is de schuldeiser (crediteur). De prestatie is het object van de verbintenis
en kan bestaan uit een doen of een nalaten. Prestaties om iets te doen kunnen bestaan uit: betaling van een
geldsom, levering van een goed of het verrichten van een dienst, of een combinatie ervan. Bij prestaties om iets
te laten kan worden gedacht aan het concurrentiebeding in een overeenkomst. Als een verbintenis wordt
nagekomen, houdt deze op te bestaan (tenietgaan van de verbintenis).
Verbintenissen uit een overeenkomst
o Voorbeelden: arbeidsovereenkomst en de koopovereenkomst
o de ontvangsttheorie uit artikel 3:37 lid 3 BW
Verbintenissen uit de wet
o Voorbeelden: onrechtmatige daad of rechtmatige daad
o wilsovereenstemming is hier echter niet van belang
Wanneer je iemand schade toebrengt op een manier die onrechtmatig is kan een verbintenis tot het vergoeden
van de schade ontstaan op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Door de schadevergoeding wordt
de benadeelde zo veel mogelijk teruggebracht in de positie waarin hij verkeerde toen de schade nog niet was
ontstaan. Bij een onrechtmatige daad speelt, anders dan bij overeenkomsten, de wil van de pleger van de daad
geen rol. De verbintenis ontstaat rechtstreeks uit de wet. Het is de feitelijke handeling die, in combinatie met de
wettelijke bepaling, de verbintenis doet ontstaan. Ook bij een verbintenis die uit onrechtmatige daad ontstaat,
spreken we van een schuldeiser (crediteur) en een schuldenaar (debiteur) en een te verrichten prestatie. Er
ontstaat eenzelfde soort verbintenis als bij verbintenissen die ontstaan uit een overeenkomst.
Vereisten uit artikel 6:162 BW onrechtmatige daad zijn:
o onrechtmatigheid;
o toerekening aan de dader;
o schade;
o causaal verband; en
o relativiteitsbeginsel.
Overeenkomsten en onrechtmatige daden zijn de belangrijkste bronnen van verbintenissen, er zijn echter nog
andere bronnen van verbintenissen. Een categorie daarvan bestaat uit de rechtmatige daden: onverschuldigde
betaling (artikel 6:203 BW), zaakwaarneming (artikel 6:198 BW) en ongerechtvaardigde verrijking (artikel
6:212 BW). Net als bij de onrechtmatige daad speelt de wil bij rechtmatige daden geen rol. Het is ook in deze
gevallen de feitelijke handeling (of gebeurtenis), in combinatie met de wettelijke bepaling, die de verbintenis
doet ontstaan.
Belangrijke begrippen hoofdstuk 1:
Pacta sunt servanda, het beginsel dat inhoudt dat overeenkomsten moeten worden nagekomen.
Contractsvrijheid, het beginsel dat inhoudt dat contracterende partijen de inhoud en werking van de
overeenkomst naar eigen inzicht kunnen regelen, wijzigen en beëindigen, zolang dit niet in strijd is met
de wet.
Vormvrijheid, het beginsel dat er geen speciale vorm geldt waarin (rechts)handelingen moeten worden
verricht, tenzij de wetgever anders heeft bepaald.
Redelijkheid en billijkheid, zie artikel 6:2 BW.
Rechtsfeiten zijn alle feiten waaraan rechtsgevolgen zijn verbonden. Rechtsfeiten kunnen worden onderverdeeld
in rechtshandelingen, feitelijke handelingen en blote rechtsfeiten. Rechtshandelingen kunnen worden
onderverdeeld in eenzijdige en meerzijdige rechtshandelingen. De belangrijkste meerzijdige rechtshandeling is
de overeenkomst. De meeste overeenkomsten zijn obligatoir, oftewel verbintenisscheppend. Wanneer beide
partijen bij een overeenkomst een verbintenis op zich nemen, spreken we van een wederkerige overeenkomst.
Bij een schenking neemt slechts één partij een verplichting op zich. We spreken dan van een niet-wederkerige
overeenkomst.
, Verdieping
VERBINTENISSENRECHT
Belangrijke begrippen hoofdstuk 2:
Blote rechtsfeiten, een feit waaraan rechtsgevolgen zijn verbonden, zonder dat er sprake is van een
menselijke handeling (geboorte, meerderjarig worden, overlijden).
Uitnodiging om in onderhandeling te treden, aanbod is hierbij nog niet specifiek (essentialia nog
onbekend).
Eenzijdige rechtshandeling, de rechtshandeling waarvoor slecht de wilsuiting van één persoon
benodigd is, denk hierbij aan een testament, opzegging van een contract, aanbod (tot aan de acceptatie)
en de erkenning van een kind.
Week II (hoofdstuk 3)
Bij de totstandkoming van rechtshandelingen kunnen verschillende probleemsituaties worden onderscheiden.
Een rechtshandeling komt tot stand door een wil en een verklaring. In de dagelijkse praktijk stemmen wil en
verklaring doorgaans overeen. Als wil en verklaring niet overeenstemmen, is er volgens artikel 3:33 BW geen
rechtshandeling. Er is dan sprake van wilsontbreken. Via de weg van artikel 3:35 BW kan in dit geval toch een
rechtshandeling tot stand komen. We spreken daarom van de dubbele grondslag van de rechtshandeling, waarbij
totstandkoming via de weg van artikel 3:35 BW echter de uitzondering is. Artikel 3:35 BW is bedoeld voor de
situatie waarin iemand iets verklaart dat hij niet wil, maar waarin de partij aan wie de verklaring gericht was, op
grond van alle omstandigheden, aan de verklaring redelijkerwijs een bepaalde bedoeling mocht toekennen. De
uitdrukking is dat deze partij een beroep heeft op gerechtvaardigd vertrouwen. Of er sprake is van een
gerechtvaardigd vertrouwen dient objectief te worden bezien. De subjectieve mening van de persoon die een
beroep doet op artikel 3:35 BW is niet relevant.
Wilsontbreken en gerechtvaardigd vertrouwen:
artikel 3:33 BW wil en verklaring (hoofdregel)
artikel 3:34 BW wilsontbreken en geestelijke stoornis
artikel 3:35 BW gerechtvaardigd vertrouwen (uitzondering op de hoofdregel)
Van wilsontbreken is eigenlijk geen sprake wanneer een geestelijk gestoorde onder invloed van de stoornis iets
verklaart wat hij, zonder de invloed van de stoornis, eigenlijk niet zou hebben gewild. Er is hier namelijk wel een
wil. Artikel 3:34 BW bepaalt echter dat hij bij een verklaring die gedaan is onder invloed van een geestelijke
stoornis, de wil wordt geacht te ontbreken. Het bevat hiervoor een rechtsvermoeden. Een rechtsvermoeden maakt
de bewijslevering in een procedure eenvoudiger. Indien een beroep op een rechtsvermoeden kan worden gedaan,
hoeft de bijbehorende stelling niet te worden bewezen. In het geval van artikel 3:34 BW betekent het
rechtsvermoeden dat, wanneer kan worden aangetoond dat een rechtshandeling voor de geestelijke gestoorde
nadelig was, niet hoeft te worden bewezen dat de rechtshandeling onder invloed van de stoornis is verricht. Een
beroep op artikel 3:34 BW kan, net als in een normale situatie van wilsontbreken, wel worden gepareerd met een
beroep op artikel 3:35 BW.
Rechtshandelingen kunnen nietig of vernietigbaar zijn. Een nietige rechtshandeling is eigenlijk geen
rechtshandeling, omdat deze voor het recht überhaupt niet bestaat. Een vernietigbare rechtshandeling kan
tijdelijk bestaan, maar is na vernietiging gelijk aan een nietige rechtshandeling. Zij heeft met terugwerkende
kracht nooit bestaan. Rechtshandelingen die in strijd zijn met de wet, de openbare orde of de goede zeden, zijn
nietig (artikel 3:40 BW) evenals rechtshandelingen die door een handelingsonbevoegde zijn verricht (artikel 3:43
BW). Rechtshandelingen die verricht zijn onder invloed van een wilsgebrek, zijn vernietigbaar.
Rechtshandelingen die verricht zijn door een handelingsonbekwame, zijn vernietigbaar. Handelingsonbekwaam
zijn onder curatele gestelden (artikel 1:378 BW en 1:381 lid 3) en minderjarigen (artikel 1:234 BW), tenzij zij
handelen met toestemming van hun curator of wettelijke vertegenwoordiger.
Wilsgebreken:
Artikel 3:44 BW – bedreiging, misbruik van omstandigheden en bedrog.
Artikel 6:228 BW – dwaling.
Andere gronden voor vernietiging of nietigheid:
Vernietiging – actio pauliana, zie artikel 3:45 BW.
Nietigheid – onbevoegde handeling (artikel 3:43 BW) en openbare orde/goede zeden (artikel 3:40 BW).
Vernietigbare rechtshandelingen worden vernietigd door een buitengerechtelijke verklaring of een rechterlijke
uitspraak (artikel 3:49 BW en artikel 3:37 lid 1 BW). Na vernietiging heeft de rechtshandeling nooit bestaan
(artikel 3:53 lid 1 BW). Alles wat op grond van een vernietigde rechtshandeling is geleverd of verricht, kan