Samenvatting boek Samen Opvoeden
Hoofdstuk 1
Opvoeding; iedere invloed die mensen bedoeld of onbedoeld, uitoefenen op de ontwikkeling van
een kind. Opvoeding is dus mensenwerk. Opvoeders zijn alle mensen die invloed uitoefenen op
kinderen.
Opvoeden is een alledaags verschijnsel: gebeurd in een relatie (ouder- kind relatie)
Opvoedrelaties = de relatie tussen ouders (of andere opvoeders) en het kind
Opvoedintenties = de intenties van ouders en andere opvoeders om invloed uit te oefenen op een
kind en het daarmee te begeleiden op weg naar volwassenheid
Opvoedingsdoelen:
- Zelfstandigheid en autonomie
- Persoonlijkheidsontwikkeling
- Een kind ‘leren’ om op eigen benen te staan en volwassen worden
Horizontale blik = je kijkt over de grenzen van verschillende ontwikkelingsstadia heen
Verticale blik = hierbij kijk je ook naar de pedagogische milieus van het kind, zoals; gezin, school,
alles daarbuiten
Socialisatie binnen opvoeding-> het totale leerproces waardoor jeugdigen zich ontwikkelen tot
volwaardige deelnemers aan de samenleving
Primaire socialisatie= thuis, in gezin
Secundaire socialisatie= op school, kinderopvang of jeugdwerk
De vierpedagogische milieus:
1. Gezin
2. School
3. Alles daarbuiten (activiteiten in de buurt, sportvereniging, activiteiten met
leeftijdsgenoten)
4. Virtuele ruimte
Medeopvoeders = de volwassenen uit het netwerk van het gezin die vanuit een informele of
formele rol betrokken zijn bij het opgroeien en opvoeden van jeugdigen
Niet iedereen zijn ontwikkeling verloopt ‘normaal’, een gemiddeld kind bestaat niet
Een achterstand in de ontwikkeling is alleen verontrustend als die wordt veroorzaakt door
een onderliggend probleem en als dit van negatieve invloed is op de verdere ontwikkeling
van het kind; dan is professionele hulp noodzakelijk
De problemen kunnen zijn: problemen in relatie met ouders, psychische of psychosociale
problematiek, gedragsproblemen van allerlei aard, gezondheidsproblemen, problemen met
leren of met school, met vrienden of problemen met vinden van werk
Kinderen met meervoudige ontwikkelingsproblematiek, onderscheid tussen:
1. Gedragsproblemen (agressief gedrag, druk en impulsief gedrag, antisociaal gedrag). Hierbij
‘externaliseren hun problemen-> ze gooien het als het ware naar buiten
2. Emotionele problemen (teruggetrokkenheid, internaliserend probleemgedrag, angsten,
depressiviteit, stemmingsstoornissen, hypergevoeligheid). Hierbij internaliseren ze hun
problemen-> ze richten het naar binnen
3. Somatische problemen (astma, allergieën, eczeem). Die belemmeren het normaal
functioneren
4. Leerproblemen (zwakbegaafdheid, verstandelijke beperking, dyslexie, rekenblindheid,
aandachtsproblemen) ontstaan doordat jeugdigen onvoldoende (kunnen) profiteren van het
onderwijsaanbod
5. Spraak- en taalproblemen (stotteren)
6. Motorische problemen (lopen, springen, werpen-> grove. Schrijven, tekenen-> fijne)
7. Psychiatrische problemen (autisme, schizofrenie, tics) psychiatrische ziektebeelden die
psychisch leiden tot gevolg hebben. oorzaak is niet of slechts gedeeltelijk bekend
Zorgwekkende opvoedsituatie: is bijvoorbeeld sprake als een of beide ouders opvoedvaardigheden
missen of niet competent zijn als opvoeder, waardoor ze meer problemen kunnen ervaren bij het
opvoeden
,Ouderschap = exclusief voor de ouder
Opvoedschap = delen met anderen die ook verantwoordelijk kunnen zijn zonder dat het de
verantwoordelijkheid van de ouder schaaft.
Balansmodel = de risico- en beschermende factoren
Risicofactoren = eigenschappen, gebeurtenissen of omstandigheden die de ontwikkeling en
opvoeding van jeugdigen bedriegen
Beschermende factoren = eigenschappen, gebeurtenissen en omstandigheden die de kans
vergroten dat de opvoeding en ontwikkeling van jeugdigen goed verlopen
Drie contexten en taken van de pedagogisch professional:
1. Versterken van de opvoedomgeving -> systemisch werken: balansmodel
2. Versterken van de opvoedrelaties
3. Het zo nodig herstellen van opvoedingsrelaties -> specialistische hulp
Competenties-> flexibiliteit, actieve inbreng, ouders en netwerk de regie geven, jeugdigen serieus
nemen, lef en autonomie, kosten- en effectiviteitsbewustzijn
Hoofdstuk 2
Jeugdvraagstukken -> comazuipen, criminaliteit, suïcidaal gedrag, gameverslaving, opgroeien in
armoede…
Integraal jeugdbeleid = een centrale aanpak bij gemeenten waarbij verschillende professionals
kijken naar probleem en over verschillende domeinen heen kunnen kijken
De Wet maatschappelijke ondersteuning, 2015 (WMO)-> vanuit de WMO zijn gemeenten vanaf
2015 verantwoordelijk voor het bevorderen van maatschappelijke participatie door ondersteuning
te geven aan mensen die niet op eigen kracht zelfredzaam zijn.
WMO is grotendeels gericht op mensen vanaf 18 jaar die zelfstandig wonen
Het doel van de WMO = bevorderen dar mensen actief en (zelfregulerend) meedoen aan de
maatschappij, zodat ze zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen en voorkomen wordt dat ze (te
snel) gebruik moeten maken van zwaardere vormen van langdurige maatschappelijke
ondersteuning
De wet op jeugdwet, 2015-> gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van alle
vormen van jeugdhulp. Hierin staat beschreven dat alle jeugdigen in Nederland recht hebben op
tijdige en passende hulp.
Jeugdhulp-> jeugdigen die hulp nodig hebben vanuit de jeugd-ggz, jeugdgehandicaptenzorg,
opvoedhulp, jeugdreclassering, kinderbescherming
De Wet langdurige zorg (Wlz) = bedoeld voor mensen die zware, intensieve zorg nodig hebben,
zoals mensen met een beperking of langdurige ziekte, kwetsbare ouderen en mensen met een
psychische aandoening.
Via een afwegingskader wordt bepaald of iemand onder de Wlz valt of niet. Betrokkenheid,
zeggenschap en verantwoordelijkheid belangrijkste uitgangspunten van de Wlz.
Twee overkoepelende uitgangspunten te onderscheiden die de kern vormen van gemeentelijk
jeugdbeleid:
1. Een positieve ontwikkeling en opvoeding -van zorg naar activering- geholpen door een
goede ondersteuningsstructuur via sociale wijkteams, Centra voor Jeugd en Gezin (CJG’s)
en regionale samenwerkingsverbanden voor jeugdigen die extra zorg nodig hebben.
2. Het verwezenlijken van een samenhangende zorgstructuur: doelgericht, effectief en in
samenwerking met de zorg en doelgroep.
Decentralisatie = transitie van de jeugdzorg van landelijk naar gemeentelijk waarbij er meer kans
is op maatwerk
Verschuivingen van problematische jeugdthema’s zoals risicojeugd en verslaving naar meer nadruk
op de mogelijkheden en talenten van jeugdigen:
1. Positief jeugdbeleid = de focus op de normale ontwikkeling en op talenten en
mogelijkheden. Een opvoedklimaat waarbij leren, spelen en ontspannen in een veilige en
gezonde omgeving plaatsvinden.
2
, 2. Preventief jeugdbeleid = een goede opvoedingsomgeving en tijdige opvoedondersteuning.
De pedagogische basiscompetenties van de (mede) opvoeders en de kwaliteit van sociale
netwerken van de jeugdigen worden versterkt. Er wordt een effectieve basis gelegd in de
opvoeding met een zo nodig zo vroeg mogelijke ondersteuning om te voorkomen dat
jeugdigen en hun ouders onnodig in de problemen komen.
De eerste 1000 dagen van een kind zijn cruciaal voor een goede start
Nuldelijns jeugdhulp = gericht op preventie en bestaat uit algemeen toegankelijke hulp en
ondersteuning. Is in handen van school, kinderopvang, sport en alle andere verenigingen. Deze
voorzieningen hebben een signaalfunctie. Wordt gefinancierd door de gemeente.
Jongerenwerk, opbouwwerk, de Centra voor Jeugd en Gezin en sociale wijkteams spelen
een belangrijke rol
Eerstelijnsjeugdhulp = gericht op lichte pedagogische hulp: basishulpverlening. Biedt informatie
over opvoeding, geeft advies en lichte pedagogische hulp aan jeugd en gezinnen om gezonde en
veilige opgroeimogelijkheden voor jeugdigen mogelijk te maken. Ook hier zijn de gemeenten
verantwoordelijk voor.
Voorbeelden van basishulpverlening: gezin coaching, schoolmaatschappelijk,
sociaalcultureel werk, algemeen maatschappelijk werk, ambulante hulp, aanpak overlast
gevende jeugd
Tweedelijnsjeugdhulp = omvat de specialistische hulp. Sinds 2015 is de gemeente verantwoordelijk
voor veel geïndiceerde en specialistische hulp, bijvoorbeeld pleegzorg, jeugd-ggz, jeugdzorg
Er is een verschuiving plaatsgevonden:
- Van probleemgericht naar positief jeugdbeleid
- Van tweedelijnszorg naar preventief jeugdbeleid
Het rapport sociaal domein op koers = bevat een brede evaluatie over de opbrengsten en tekorten
die het gevolg zijn van de decentralisatie.
De rol van pedagogisch professionals in het jeugddomein-> beleid dat ben je zelf. Je moet niet
alleen een serieuze werknemer zijn maar ook kritisch zijn en zaken ter discussie stellen en
meepraten over verbeteringen. Voldoende kennis, inzicht en vaardigheden over de werking van het
jeugdbeleid.
Hoofdstuk 3
Bij welzijnswerk werken ze outreachend (=actief contact leggen met de kinderen, jongeren en
ouders). Ze werken laagdrempelig, bieden zelf hulp en begeleiding en verwijzen naar hulp en
ondersteuning van vrijwilligers of naar intensievere hulp als dat nodig is.
Ze organiseren activiteiten of evenementen, voorlichting, inloopmomenten of koffie-uurtjes
waar kinderen, jongeren en hun opvoeders elkaar kunnen ontmoeten en beter leren
kennen
Doelen van pedagogisch professional in de buurt:
- Bijdragen aan de inrichting van en zorg voor een veilige, stimulerende leefomgeving
- opvoeders, kinderen en jongeren met elkaar in verbinding brengen
- Maatschappelijk (leren) participeren
- Preventief werken
Als kinderen en jongeren gedrag vertonen dat voor hen of hun omgeving niet wenselijk is -> dan
betrekt de pedagogisch professional de leerkracht en eventuele andere opvoeders (familie,
mentor, sportcoach) bij het zoeken naar een goede manier om met het kind om te gaan
pedagogische professionals hebben hierin een verbindende functie
Contextuele benadering = in deze benadering worden het kind en de jongere gezien als onderdeel
van het netwerk van relaties die elkaar over en weer beïnvloeden
Zoeken naar waar de kwaliteiten van iemand liggen in plaats van focussen op waar het
misgaat= versterken van de eigen kracht van mensen, gezinnen of groepen
Empowerment = het versterken van de kracht en mogelijkheden van kinderen en hun opvoeders
3
, Doelgroep = kinderen en jongeren die het risico lopen geen verbinding (meer) te kunnen of te
willen maken met de samenleving en buiten de samenleving vallen
Selectief preventief te werk gaan = het werk richt zich op de groepen mensen die een risico lopen,
in dit geval om buiten de samenleving te vallen
Pedagogische civil society = een omgeving die een kind stimuleert in de ontwikkeling maar ook die
hulp biedt aan opvoeders Pedagogische basis= een veilige, plezierige en uitdagende buurt voor
kinderen en jongeren om in op te groeien, met inzet van alle betrokkenen
‘It takes a village to raise a child’
Pedagogische professionals werken veel samen met professionals en organisaties die
jeugdhulp of jeugdzorg bieden.
Methodieken:
- Restorative practices
- De Vreedzame Wijk = kinderen en andere buurtbewoners leren elkaar positief te
benaderen en conflicten op een vreedzame manier op te lossen
- Eigen Kracht- conferentie
- Young leaders = dit programma richt zich op risicojongeren in kwetsbare wijken. Via
training en coaching worden jongeren voorbereid om een voorbeeldfunctie te vervullen
voor andere jongeren in de wijk. De young leaders hebben veel meer direct contact met
leeftijdgenoten en weten wat er in de eigen wijk speelt
- Buurtvaders = houden elke dag of enkele dagen per week toezicht in de wijk, om jongeren
te bereiken. De vaders leggen contact met de jongeren en spreken hen indien nodig aan op
hun gedrag. Ze organiseren ook activiteiten voor de jongeren. Ze werken nauw samen met
de gemeente en de politie
Drie adviezen om mensen te stimuleren zelf verantwoordelijkheid te nemen:
1. Betrek belanghebbenden en ondersteuners bij beslissingen door ze om hun mening te
vragen en bied hun de mogelijkheid om hun eigen ideeën in te brengen
2. Geef uitleg aan alle betrokkenen zodat ze begrijpen waarom een bepaalde beslissing wordt
genomen
3. Creëer zodra een beslissing is genomen duidelijke verwachtingen door opnieuw heldere
regels op te stellen, zodat iedereen de nieuwe grenzen en consequenties begrijpt
Participatie = meedoen aan iets (onderwijs, verenigingen, buurtactiviteiten)
Het werk van pedagogisch professionals in de buurt vraagt dat ze durven te vertrouwen op
de kracht en mogelijkheden van kinderen, jongeren en hun opvoeders. Ze werken vanuit
presentie en oprechte betrokkenheid
Ze moeten projectmatig kunnen werken en zicht hebben en houden op beschikbare
budgetten
Competenties en kwaliteiten;
- Gemeenschapsgevoel opbouwen
- Verantwoordelijkheid daar laten waar die hoort
- De andere accepteren en erkenning geven - Niet vóór maar mét anderen werken
- Vertrouwen hebben in mensen
- Betrokken zijn
- Anderen kunnen betrekken
- Grenzen stellen
- Duidelijk zijn
- Systemisch en diversiteitssensitief-> oog hebben voor de verschillen en daar ook op in
kunnen spelen – Samenwerken
- Verbindend
- Reflecteren
Ontwikkelingen: meer samenwerkingsverbanden tussen inwoners, onderwijs, welzijn, sport,
gemeente -> scholen gaan bijvoorbeeld met jeugdhulp samenwerken, professional gaat meer
samenwerken met vrijwilligers, (financiële) ondersteuning
Hoofdstuk 4
Kinderopvang = een formele opvang van kinderen tussen 0 en 13 jaar als ze niet thuis of op school
zijn. Er zijn pedagogische professionals werkzaam die verstand hebben van opvoeden en de
ontwikkeling van kinderen. Kinderen leren op de kinderopvang om met andere kinderen te spelen.
Ook worden ze gestimuleerd in hun ontwikkeling.
4