Verdieping Strafprocesrecht: verplichte literatuur en jurisprudentie
Master Nederlands Recht: Strafrecht Maastricht University
Verdieping Strafprocesrecht: verplichte literatuur en jurisprudentie
Academisch jaar 2018-2019
Blokperiode 1
Week 1: Karakter Nederlands strafproces
Evert Stamhuis – Enkele observaties over het strafproces
Op de vraag naar de ontwikkeling in de drie grote nationale procesrechtgebieden kan via ten minste drie
methodieken een antwoord worden gezocht:
1) Longitudinaal onderzoek: onderzoek doen naar veranderingen in concrete juridische onderwerpen, zoals
onrechtmatig bewijs, de omgang met termijnen of vormverzuimen. Nuttig, maar langdurig werk. De
generalisatie naar aanleiding van de conclusie op een deelonderwerp is echter niet voldoende
onderbouwd en zou gemakkelijk zijn te weerleggen.
2) Regulering: kijken naar regulering in grote wetten of wetboeken en daarin een balans opmaken van een
ontwikkeling in een bepaalde periode. Met name nuttig bij recente grotere ingrepen. Hier speelt een
generalisatieprobleem.
3) Alledaagse procespraktijk: hier zijn de contouren van het recht in de toepassing zichtbaar. Aantrekkelijk
hierbij is de inclusiviteit, omdat alle relevante elementen van het procesrecht hierdoor in beeld kunnen
worden gebracht. Ook hier speelt een lastige generalisatievraag. Belangrijk hierbij: praktijk is geen recht.
Het is een empirisme om te menen dat de uitkomst van het onderzoek naar de praktijk zonder meer de
ontwikkeling van het recht weergeeft.
Modelleren
Het model van het wetboek van 1926 kan door een ongelijkzijdige driehoek worden
voorgesteld. In een onderzoek werd de vraag gesteld of approximatie tussen de grote
procesrechtgebieden aan de orde was. Dat zou dan moeten blijken uit een vergaande
gelijkschakeling van de partijen of uit het meer lijdelijk worden van de rechter. In het
model zouden beide potentiële ontwikkelingen als volgt kunnen worden voorgesteld.
De vraag is natuurlijk of dit
daadwerkelijk in beeld brengt wat zich de afgelopen
decennia heeft voltrokken. Er kleeft één
bezwaar aan de modellen: de definitieve
entree van het slachtoffer als vierde actor in
het strafproces brengen ze niet in beeld. Dit zou dan
tot het volgende model kunnen leiden.
Het resultaat zou als een asymmetrische deltavlieger kunnen worden voorgesteld. Het
slachtoffer is als het ware tevoorschijn gekomen uit het openbaar ministerie als
zelfstandige actor, waar voorheen principieel werd aangenomen dat het openbare
ministerie de belangen van het slachtoffer in het concrete proces behartigde. Het
slachtoffer staat qua rechtspositie lager dan de verdediging. Het openbaar ministerie
kan de key player worden genoemd in de moderne strafvordering.
Over de redelijkheid en billijkheid in het strafprocesrecht is onlangs door Machielse nagedacht, ook over de vraag
of die aanvullende of derogerende werking heeft ten opzichte van de andere normen. De beginselen worden in
de rechtspraak vrijwel uitsluitend gehanteerd ten gunste van de verdediging. Er zijn voldoende voorbeelden van
redelijkheidsmaatstaven ter normering van het gedrag van procesactoren (bijvoorbeeld dat de verdediging direct
al zijn kaarten op tafel moet leggen, omdat hij anders de kans loopt zijn rechten niet meer onbeperkt te kunnen
uitoefenen in een later stadium van het strafproces).
Corjo Jansen – Over de deelname van leken aan de strafrechtspraak
Buruma schreef dat de lekeninbreng in het strafproces niet het panacee was voor het herstel van het vertrouwen
in de strafrechtspraak. Hij stelde dat lekenrechtspraak enkel bijdraagt aan het nog meer administratief belasten
1
, Verdieping Strafprocesrecht: verplichte literatuur en jurisprudentie
van het strafrechtelijk systeem. De deelname van leken aan de Nederlandse rechtspraak dateert al van 1 maart
1811.
Dit is het moment dat de Nederlandse rechterlijke organisatie als gevolg van het van kracht worden van de
Franse wetgeving door de inlijving van Nederland bij het Franse Keizerrijk een ander aanzien kreeg. De Franse
wetgeving introduceerde in Nederland twee verschillende vormen van lekendeelname: juryrechtspraak in
strafzaken en rechtspraak door leken in de rechtbanken van koophandel. Beide vormen zijn nu afgeschaft.
Nederland heeft destijds met een derde vorm van lekendeelname kennis gemaakt: de gemengde rechtspraak,
bijvoorbeeld de Raden van Beroep. Deze variant, gebaseerd op artikel 116 lid 3 Gw, bestaat nog steeds. Uit de
loop van de Nederlandse rechtspraakgeschiedenis komt naar voren dat de intensiteit van de discussie over de
deelname van leken aan de rechtspraak samenhangt met het (vermeende) vertrouwen dat de burgers op een
bepaald moment in de rechtspraak en de door de staat benoemde rechters koesteren.
De Tribunaalrechtspraak na de Tweede Wereldoorlog
Het kabinet-Schermerhom (24 juni 1945 - 3 juli 1946), de regering van herstel en vernieuwing, kwam - in de
treffende omschrijving van Romijn - de eer toe om de zuivering van een volkszaak tot een regeringszaak te
hebben gemaakt. Het gevolg was dat een pragmatische benadering van het probleem de overhand kon krijgen,
onder meer tot uiting komend in het maken van onderscheid tussen lichte en zware gevallen. Tot opluchting van
velen vonden de bijzondere rechtspleging en de zuivering in Nederland plaats in het licht van een snel ingetreden
depolitisering. De angst van de verzetskrant Trouw dat zij een speelbal van een staatkundige meningenstrijd
zouden worden, werd niet bewaarheid. Desondanks was het zuiveringsrecht te beschouwen als slechts een
'primitief' sanctierecht en ontsnapte de bijzondere rechtspleging niet aan scherpe kritiek.
Het Tribunaalbesluit bepaalde in art. 9 dat de regering in elk arrondissement een tribunaal instelde. De
samenstelling van de tribunalen, waarvan naast een jurist als voorzitter twee leken als rechters deel uitmaakten,
bleek al spoedig een steen des aanstoots. De angst was dat de leken zich zouden overgeven aan het botvieren
van nijd, haat, wraakzucht, concurrentienijd, en fanatisme. Dit gevoelen was volgens sommigen onterecht. De
regering had voldoende waarborgen ingebouwd in het benoemingsproces. Het grote voordeel van de inbreng van
leken was dat de usances, de normen en de ethiek van een bepaalde beroepskring doorwerkten in de berechting.
Hun kennis van de plaatselijke verhoudingen en omstandigheden droegen wezenlijk bij aan een goede
rechtspraak. Een van de beste bijzitters was een metaalarbeider, zo liet een voorzitter weten. Wel klonk, ook bij
de enthousiastelingen, het bezwaar dat leken de zitting nogal eens aangrepen om in plaats van vragen te stellen
een afkeurend oordeel tot uitdrukking te brengen of de delinquent een 'flinke uitkaffering' te geven.
Deelname van leken aan de rechtspraak in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw
Na de discussie binnen de NJV is de aandacht voor de jury verflauwd, maar nooit helemaal verdwenen. Zowel bij
de grondwetsherziening van 1983 als bij de werkzaamheden van de Staatscommissie Herziening Rechterlijke -
Organisatie kwam het onderwerp aan bod, maar is de mogelijkheid van juryrechtspraak betrekkelijk eenvoudig
verworpen. De argumenten tegen waren de volgende: de jury behoorde niet tot de Nederlandse traditie, was
emotioneel ontvankelijk en bracht een element van discontinuïteit.
Deelname van leken aan de rechtspraak in het eerste decennium van de 21 e eeuw
Dit zijn volgens Jansen de belangrijkste argumenten die uit de bijdragen van de voor- en de tegenstanders van
lekenrechtspraak naar voren komen. Bij de voorstanders springen twee argumenten eruit. Het ene argument
heeft vooral betrekking op de lekendeelname in de rechtspraak als een beginsel van democratie of sterker nog
als een democratisch recht. De inbreng van leken versterkt de volksinvloed op het handelen van de overheid, of
iets anders geformuleerd: zij is een wijze van bevordering van de participatie van de burgers aan het
besluitvormingsproces van de overheid. Het andere argument ziet op het vertrouwen in de rechtspraak. De
inbreng van leken neemt het wantrouwen in de beroepsrechters weg. Het vertrouwen van burgers wordt namelijk
geschaad door afstandelijke en formele rechters, onbegrijpelijke straffen en fouten van politie en justitie.
Deelname van burgers aan rechtspraak kan de eerste twee bezwaren eventueel verhelpen. Politici verdedigden
de invoering van lekenrechtspraak als een reactie op wat men waarnam als een gesloten en ondemocratisch
stelsel van professionele rechtspraak. Het is de vraag of lekendeelname bijdraagt aan de verwezenlijking van de
dragende waarden van het strafrecht.
Het argument tegen de lekenrechtspraak, in het bijzonder de jury, in al die tweehonderd jaren is eigenlijk altijd
hetzelfde gebleven: het gebrek aan kennis en ervaring bij de doorsnee burger en daar tegenover hun neiging tot
irrationele besluitvorming, omdat zij of overmand zijn door emotie en medelijden, of leven in de greep van
wraakgevoelens. Bij iedere vorm van conflictbeslechting bleek daarom de inzet van een beroepsrechter
onvermijdelijk. En die speelde dan vervolgens een dominante rol bij de aanpak van het op te lossen probleem.
Memorie van Toelichting – Vaststellingswet Boek 1 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering
De Grondwet draagt de wetgever op het strafprocesrecht in een algemeen wetboek te regelen. Met een adequate
uitvoering van die opdracht zijn verschillende belangen gemoeid. In een democratische rechtsstaat past het dat
2
, Verdieping Strafprocesrecht: verplichte literatuur en jurisprudentie
regels van strafprocesrecht bij wet worden vastgesteld. Regeling in een algemeen wetboek bevordert de
toegankelijkheid van die wettelijke regels en de voorspelbaarheid van de toepassing daarvan voor de burger.
Regeling in een algemeen wetboek bevordert ten slotte de onderlinge samenhang en daarmee de kwaliteit van
deze wettelijke regels. Een goede uitvoering van de grondwettelijke opdracht vereist daarmee dat de
uitgangspunten en de systematiek van het Wetboek van Strafvordering op orde zijn. Tot nevendoelstellingen
behoort de eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte en andere procesdeelnemers. Het
toegenomen belang van deze doelstelling is ten dele een uitvloeisel van de totstandkoming van het EVRM.
Daarnaast zijn de aard van de criminaliteit en de op te leggen strafrechtelijke sancties veranderd. De
strafrechtspleging is in de afgelopen eeuw bovendien ook veel internationaler geworden. Ten slotte zijn nieuwe
technieken beschikbaar gekomen die meebrengen dat de wijze waarop de strafvordering plaatsvindt, is
gemoderniseerd en nog verder kan worden gemoderniseerd. Die ontwikkeling is onder meer van belang voor de
opsporing.
Doelstellingen van het strafprocesrecht
De centrale doelstelling van strafprocesrecht is nog steeds te bevorderen dat de strafwet wordt toegepast op de
werkelijk schuldige, en te voorkomen dat de onschuldige veroordeeld of zo mogelijk zelfs vervolgd wordt. Andere
doelstellingen van strafvordering zijn naast de centrale doelstelling evenwel een belangrijker plaats gaan
innemen. Tot die nevendoelstellingen behoort de eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte,
zoals deze door het EVRM worden gewaarborgd en door het EHRM en de Hoge Raad in hun rechtspraak is
uitgelegd. Revolutionair is de opmars van het slachtoffer in het strafproces. Nu kan het slachtoffer zich als
benadeelde partij ook ter zake van een hoge vordering tot schadevergoeding in het strafproces voegen. Ter
terechtzitting kan het slachtoffer het spreekrecht uitoefenen indien een ernstig misdrijf ten laste is gelegd. Het
slachtoffer heeft er recht op geïnformeerd te worden over beslissingen in verband met de strafzaak. Het
slachtoffer mag binnen zekere begrenzingen kennis nemen van de processtukken en het slachtoffer kan aan de
officier van justitie verzoeken stukken aan de processtukken toe te voegen.
De Nederlandse stijl van procesvoering is onder invloed van deze verschuiving verder veranderd. Die stijl van
procesvoering was van oorsprong inquisitoir. De huidige wijze van procesvoering kan worden gekarakteriseerd
als een overwegend contradictoir proces met op onderdelen inquisitoire en accusatoire trekken. De rechter heeft
een eigen verantwoordelijkheid voor een rechtvaardige uitkomst van het strafproces. En het openbaar ministerie
is verantwoordelijk voor een zorgvuldige vervolgingsbeslissing. Tegelijk is het tegensprekelijk karakter van het
strafproces vergroot; de partijen hebben een sterkere rechtspositie gekregen en de standpunten die partijen
innemen zijn van groot belang voor de wijze waarop het strafproces wordt gevoerd. Inmiddels is het inzicht dat de
tweedeling in inquisitoir en accusatoir niet meer toereikend is voor het karakteriseren van een volledig stelsel, wel
gemeengoed geworden. Aan een goed functionerend strafvorderlijk stelsel moet immers de eis worden gesteld
dat het zowel effectief als behoorlijk moet zijn; het moet leiden tot adequate rechtshandhaving én daadwerkelijke
rechtsbescherming. Aan beide doelstellingen van het strafvorderlijk stelsel moet worden voldaan.
Veranderingen in de aard van de criminaliteit en het sanctiearsenaal
Vooral de ontwikkeling van de georganiseerde criminaliteit, op het terrein van drugs-, wapen- en mensenhandel
gepaard gaand met afpersing en liquidaties, maakte een uitbreiding van de wijze en mogelijkheden voor
opsporing nodig. Kenmerkend voor deze feiten is dat er geen slachtoffers zijn die aangifte doen. De politie dient
in veel gevallen zelf te achterhalen waar deze vormen van criminaliteit met mogelijke internationale vertakkingen
zich voordoen. Het gemoderniseerde Wetboek wil met een aantal wijzigingen lijn brengen in de verbrokkelde
regelgeving.
Een veranderde rolverdeling tussen strafrechtelijke actoren
et opsporingsonderzoek aanbreekt, is de rolverdeling tussen de strafrechtelijke actoren veranderd. Anders dan in
1926 heeft de rechter niet meer het monopolie op het opleggen van straffen en maatregelen. Ook
buitengerechtelijk kunnen lichte straffen en maatregelen worden opgelegd, in een strafbeschikking. Daarnaast
kan de officier van justitie in de strafbeschikking een aantal nader omschreven aanwijzingen opnemen.
Opsporingsambtenaren kunnen binnen strikte grenzen strafbeschikkingen houdende geldboetes opleggen. En
ook aan bestuursorganen kan de bevoegdheid worden gegeven een strafbeschikking uit te vaardigen. De rechter
is onverminderd een belangrijke actor in de strafvordering en aan die belangrijke positie doet het wetboek volledig
recht. Maar het wetboek draait niet meer om de rechter. De hedendaagse strafvordering is een samenspel van tal
van actoren.
De internationalisering van de strafrechtspleging
De strafrechtspleging is vooral na de Tweede Wereldoorlog veel internationaler geworden. Dat heeft zich vertaald
in tal van internationale rechtsinstrumenten die op vormen van strafrechtelijke samenwerking met andere landen
zien en nationale wettelijke regelingen die daar uitvoering aan geven. De internationalisering van onze
strafrechtspleging heeft echter bredere gevolgen. Ook de nationale regeling van strafvordering krijgt meer
internationale trekjes.
3
, Verdieping Strafprocesrecht: verplichte literatuur en jurisprudentie
De invloed van moderne technieken
Er zijn de laatste decennia tal van technieken beschikbaar gekomen die van invloed zijn op de wijze waarop de
strafvordering plaatsvindt. Die invloed is bijvoorbeeld zichtbaar in de wijze waarop de opsporing plaatsvindt.
Eén van de belangrijkste uitdagingen bij deze hercodificatie betreft de systematisering van deze bevoegdheden in
samenhang met de bevoegdheden die al langer in het wetboek zijn geregeld. De ontwikkeling van nieuwe
technieken is ook van belang voor de afdoening van strafzaken. Met deze ontwikkeling kan belangrijke winst
worden geboekt. In elektronische vorm vastgelegde gegevens kunnen snel en zonder kosten beschikbaar worden
gesteld aan de deelnemers aan het strafproces. De ontwikkeling van nieuwe technieken is ook van belang voor
de communicatie tussen de deelnemers aan het strafproces. Instanties binnen de strafrechtelijke keten kunnen
door elektronische overdracht van informatie eenvoudiger en met geringere kosten met elkaar communiceren.
Rechtsbronnen van het strafprocesrecht
Uitgangspunt is, als gezegd, dat het strafprocesrecht bij wet in formele zin wordt geregeld. De grondslag voor de
uitoefening van bevoegdheden wordt aldus in een formele wet neergelegd. Niet alle strafprocesrecht is in het
Wetboek van Strafvordering neergelegd. Zo zijn in een groot aantal wetten (onder meer de Opiumwet en de Wet
wapens en munitie) strafvorderlijke bevoegdheden neergelegd. Wel is ernaar gestreefd de grenzen tussen de
verschillende wettelijke regelingen waar dat mogelijk is logischer te trekken.
Verhouding tot organieke wetten
De Wet op de rechterlijke organisatie (Wet gerechtelijke indeling en de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren)
en de Politiewet 2012 (de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten), de organieke wetten, regelen de algemene
taakopdracht van en de organisatie van de overheidsorganen die in het strafproces zijn betrokken. De
taakopdracht van deze overheidsorganen is breder dan strafvordering. In de organieke wetgeving worden naast
de algemene taakopdracht ook algemene regels gegeven over de organisatie van deze overheidsdiensten en
voor het functioneren van de bij de organisatie werkzame ambtenaren, zoals aanstelling, beëdiging, opleiding,
kwaliteit, bevelsbevoegdheden, mandaat, samenwerking en toezicht.
Verhouding tot andere bijzondere wetten
Onderwerpen van strafvorderlijke aard zijn niet alleen in het Wetboek van Strafvordering en in de Wet op de
rechterlijke organisatie geregeld. Ook in andere bijzondere wetten zijn strafvorderlijke bepalingen te vinden. Zo
zijn er nogal wat wetten die ruimere bevoegdheden aan opsporingsambtenaren geven. Daartoe behoren onder
meer de Opiumwet, de Wet wapens en munitie, de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet op de economische
delicten. Centraal staat het tot stand brengen van een regeling in het gemoderniseerde wetboek die op
deugdelijke uitgangspunten stoelt en systematisch doordacht is.
De voorbereiding van de voorstellen
Op 30 september 2015 is de contourennota met een schets van de hoofdlijnen van het gemoderniseerde
wetboek aan de beide Kamers aangeboden. Deze nota bevat een overzicht van de belangrijkste voorstellen die
ter modernisering van het wetboek worden gedaan en beschrijft voorts op welke wijze de voorbereiding van de
wetsvoorstellen in gang is gezet en verder vorm zal krijgen. Bij de inrichting van het nieuwe wetboek werd
evenwel duidelijk dat de procesposities van ‘publieke’ en ‘private’ procesdeelnemers niet op dezelfde wijze kon
worden geregeld. Met publieke procesdeelnemers wordt gedoeld op de overheidsfunctionarissen die in het
strafproces een rol spelen. Dat zijn onder meer de rechter, de officier van justitie en de opsporingsambtenaar.
Een belangrijk verschil is dat de publieke procesdeelnemers ook taken vervullen buiten het terrein van de
strafvordering en dat mede om die reden hun taak en positie in organieke wetgeving is vastgelegd. De
bepalingen die in het wetboek staan over de rechters, het openbaar ministerie en de opsporingsambtenaren,
staan dus niet op zichzelf.
Rechters en beslissingen
Artikel 21 bepaalt kort gezegd dat de behandeling door de raadkamer geschiedt als niet is voorgeschreven dat de
beslissing door de rechter “op de terechtzitting” wordt genomen. Bij de totstandkoming van het huidige wetboek in
1926 werd in zoverre met het geheime karakter van de raadkamerprocedure gebroken dat die procedure een
meer tegensprekelijk karakter kreeg. De verdachte werd daarin een procespartij met rechten. Een andere
verandering die in 1926 in gang werd gezet, is dat de koppeling van de raadkamerprocedure aan het
vooronderzoek werd losgelaten. Als uitgangspunt voor het nieuwe wetboek geldt daarom, ten eerste , dat in alle
gevallen behandeling van de zaak op een terechtzitting wordt voorgeschreven. Ook de raadkamerprocedures
worden daardoor dus zittingsprocedures. Dat alle procedures in het nieuwe wetboek zittingsprocedures zijn
geworden, wil niet zeggen dat er geen onderscheid in procedures kan worden gemaakt. Het praktische verschil in
het geldende recht tussen terechtzittingsprocedures en raadkamerprocedures is zoals aangegeven dat daarop
verschillende procedureregels van toepassing zijn. Het tweede uitgangspunt in het nieuwe wetboek is dan ook
dat het onderscheid tussen zware en lichte procedures wordt behouden. Ook wordt vastgehouden aan het
principe dat de wet bepaalt of een bepaalde procedure onder het lichte dan wel onder een zwaarder regime valt.
De nieuwe systematiek vraagt om een daarop afgestemd begrippenapparaat.
4