Het bestand bevat duidelijke uitleg van alle leeruitkomsten voor het vak BOK Sociale Psychologie. Door plaatjes en tabellen staat de stof overzichtelijk en gestructureerd. Ook bevat dit document veel voorbeelden bij elk onderwerp waardoor je dit makkelijker kan visualiseren. Ik heb een 8,8 gehaald...
Sociale Psychologie – Mens en Omgeving – BOK
Week 1:
1. De student kan beschrijven wat sociale psychologie inhoudt en wat de rol van sociaal
afstemmen is voor mensen.
-Sociale psychologie is de wetenschappelijke studie van de manier waarop de
gedachten, gevoelens en gedragingen van mensen worden beïnvloed door de
werkelijke of voorgestelde aanwezigheid van andere mensen.
2. De student kan de sociale vergelijkingstheorie van Festinger (1954) beschrijven.
-Deze theorie gaat ervan uit dat mensen hun prestaties en meningen vergelijken met
die van anderen om erachter te komen hoe zij ervoor staan of hoe zij het doen.
Het vergelijken met anderen heeft invloed op wat wij als mensen ergens van vinden,
op ons gedrag en hoe we bepaalde dingen ervaren. We zijn onszelf eigenlijk heel de
dag door aan het vergelijken met anderen.
Opwaartse sociale vergelijkingstheorie: Jij vergelijkt jezelf met iemand die het beter
doet dan jij. Vb: Je Volkswagen vergelijken met een BMW.
Neerwaartse sociale vergelijkingstheorie: Jij vergelijkt jezelf met iemand die het
slechter doet dan jij. Vb: Je Volkswagen vergelijken met een Twingo.
3. De student kan het verschil tussen het privézelfbewustzijn en publiekszelfbewustzijn
herkennen in een korte casus.
-privezelfbewustzijn: de aandacht is gericht op de ‘binnenkant’ (terwijl je zit te lezen,
kun je ook nadenken over wat je ervan vindt en welke gedachten of gevoelens het bij
je oproept).
-publiekszelfbeswustzijn: je bekijkt jezelf door de ogen van een denkbeeldig publiek.
-Privé bewustzijn: Jij denkt, voelt, ervaart iets en gaat daar bewust over zijn.
-Publiekelijk bewustzijn: Jij denkt na over wat anderen denken, voelen, ervaren over
jou.
4. De student kan uitleggen wat zelfkennis en zelfbewustzijn is en hoe dit met elkaar
samenhangt.
-zelfkennis is mogelijk door het vermogen tot zelfbewustzijn
5. De student kan uitleggen wat de functie is van het hebben van een zelfbewustzijn en
wat het effect is van een verhoogd zelfbewustzijn.
6. De student kan verschillende manieren benoemen en uitleggen hoe we aan kennis over
onszelf komen.
7. De student kan beschrijven hoe zelfkennis georganiseerd is.
-Zelfperceptie: Een soort besefmoment over jezelf. Dit is waarneembaar gedrag. Vb:
ik eet een pizza en daarom houd ik van pizza.
-Introspectie: Een soort onbewust moment dat je informatie/gevoelens opslaat. Vb: het
steeds plaatjes zien van een artiest waardoor je onbewust zijn/haar muziek opzet.
, -Proprioceptie: Het vermogen om de positie van het lichaam of lichaamsdelen waar te
nemen. Vb: het kijken naar hoe je aan het lopen bent.
-Embodiment: Gedrag van mensen wordt onbewust beïnvloed door automatische
associaties tussen de lichamelijke en zintuigelijke ervaringen. Bijv: een plek schoner
achterlaten als het lekker ruikt. Dit komt door concepten in je hoofd. Bijv: Denken dat
een vis niet hoort bij een zoogdier.
-Zelfconcept: Een onderdeel van hoe we onszelf zien en dit wordt meestal uitgedrukt
in persoonlijkheidseigenschappen die worden afgeleid uit bepaald gedrag. Vb: Stel je
sport 5x per week. Daarom vind je jezelf sportief. Vb: Omdat een ander asociaal
gedrag vertoond, vind je jezelf sociaal. (Vergelijking)
-Zelfschema: Combinatie of hiërarchie van alle losse zelfconcepten. Volgorde is
hierbij belangrijk. Vb: ik ben stoer > sportief > …
Dit vormt je persoonlijkheid.
8. De student kan uitleggen welke vormen van zelfwaardering er zijn en deze herkennen
in een casus.
-De student kan de vier zelfevaluatiemotieven uitleggen en herkennen in een korte
casus.
-Zelfverheffingsmotief: Men onthoudt de goede dingen van zichzelf en het zelfbeeld te
laten stijgen. Vb: Ik ben
-Consistentiemotief: We hechten waarde aan informatie die overeenkomt met het
beeld dat we van onszelf hebben. We willen dat iets consistent blijft.
-Tegenovergestelde van cognitieve dissonantietheorie: Angst die ontstaat bij een
conversatie waarbij iemand het heeft over je karakter. Denk aan egoïstisch
(Confirmation bias komt het mee overeen.)
-Accuraatheidsmotief: Je wilt eerlijke informatie over jezelf als persoon ontvangen, op
een realistische manier.
Week 1 les notities:
-Wat is de definitie van “sociale psychologie”?
-It is the study in how humans behave and interact with each other, mainly in specific
situations.
-Waarom is kennis hebben over de sociale psychologie belangrijk?
-Als we niet weten hoe wij werken weten we ook niet hoe de maatschappij werkt.
Wat vond het eerste sociaal psychologische experiment over ons gedrag en de invloed van
anderen?
-Dat ons gedrag anders wordt bij het bijzijn van anderen. Door druk en motivatie. Normal
triplet 1895
-Welke basic beliefs in de sociale psychologie zijn er allemaal?
- Gedrag en beslissingen worden grotendeels beïnvloed door de maatschappij
- Experimenten worden gebruikt om theorieën te bouwen en ondersteunen
- Gedrag wordt gebruikt om iemands persoonlijkheidskenmerken te beoordelen/vast te
stellen
- Gedrag helpt ons bepaalde doelen te stellen
,-Wat zijn de meest opmerkelijke theorieën binnen de sociale psychologie?
- Attributietheorie: Gedrag toe eigenen aan interne of externe factoren
-Hoe ontstaat het gedrag? (Door jezelf of anderen) Bijv. geld stelen
- Zelf perceptie theorie: Als we ons zelf zien als een goed persoon gaan we ons ook zo
gedragen.
- Sociale-identiteitstheorie: De manier waarop je jezelf identificeert. In welke categorie.
- Cognitieve dissonantietheorie: Angst die ontstaat bij een conversatie waarbij iemand
het heeft over je karakter. Denk aan egoïstisch
- Evolutie psychologie: Bepaald gedrag wat tijdloos is.
-Wanneer vonden de meeste opmerkelijke experimenten plaats binnen de sociale
psychologie?
-Na de 2e wereldoorlog
Wat was de aanleiding voor veel van deze experimenten?
-Waarom vertonen mensen slecht gedrag.
Welke belangrijke experimenten worden in de video behandeld?
-Bobo doll experiment: Gewelddadig gedrag vertonen tegen een pop of juist niet. Dit gedrag
nadoen zodra je het ziet bij anderen.
-Stanford prison experiment: Rol overnemen die je krijgt. Gevangene gedraagt zich bijv
stoerder dan normaal.
-Mil gram experiment: Iemands gedrag komt voort uit aanwijzingen van autoriteit/overheid.
Tot welk inzicht heeft elk experiment geleid?
-Observeerbaar gedrag;
-Rol vallen van de labels;
-Doen wat gevraagd wordt en orders volgen.
-Zelfevaluatiemotieven
-Zelfverheffingsmotief: Men onthoudt de goede dingen van zichzelf en het zelfbeeld te laten
stijgen. Vb: Ik ben
-Consistentiemotief: We hechten waarde aan informatie die overeenkomt met het beeld dat
we van onszelf hebben. We willen dat iets consistent blijft.
-Tegenovergestelde van cognitieve dissonantietheorie: Angst die ontstaat bij een conversatie
waarbij iemand het heeft over je karakter. Denk aan egoïstisch (Confirmation bias komt het
mee overeen.)
-Accuraatheidsmotief: Je wilt eerlijke informatie over jezelf als persoon ontvangen, op een
realistische manier.
-Zelfverbeteringstheorie: Streven naar onszelf te verbeteren en te ontwikkelen. (Vb. willen
stoppen met roken)
Tijdens een ruzie met mijn moeder voel ik de woede door mijn lichaam stromen. Nadat ik
rustig ben geworden probeer ik na te denken over waarom ik zo woedend was en wat er door
mijn hoofd ging. Dit is een vorm van privé bewustzijn. Nadat ik over mezelf heb gedacht
probeer ik te herinneren wat mijn moeder zei tijdens de ruzie en hoe zij de ruzie heeft ervaren.
Dit is een vorm van publiekelijk bewustzijn.
-Privé bewustzijn: Jij denkt, voelt, ervaart iets en gaat daar bewust over zijn.
-Publiekelijk bewustzijn: Jij denkt na over wat anderen denken, voelen, ervaren over jou.
, -Zelfkennis:
Zelfperceptie: Een soort besefmoment over jezelf. Dit is waarneembaar gedrag. Vb: ik eet een
pizza en daarom houd ik van pizza.
Introspectie: Een soort onbewust moment dat je informatie/gevoelens opslaat. Vb: het steeds
plaatjes zien van een artiest waardoor je onbewust zijn/haar muziek opzet.
Proprioceptie: Het vermogen om de positie van het lichaam of lichaamsdelen waar te nemen.
Vb: het kijken naar hoe je aan het lopen bent.
Embodiment: Gedrag van mensen wordt onbewust beïnvloed door automatische associaties
tussen de lichamelijke en zintuigelijke ervaringen. Bijv: een plek schoner achterlaten als het
lekker ruikt. Dit komt door concepten in je hoofd. Bijv: Denken dat een vis niet hoort bij een
zoogdier.
Zelfconcept: Een onderdeel van hoe we onszelf zien en dit wordt meestal uitgedrukt in
persoonlijkheidseigenschappen die worden afgeleid uit bepaald gedrag. Vb: Stel je sport 5x
per week. Daarom vind je jezelf sportief. Vb: Omdat een ander asociaal gedrag vertoond, vind
je jezelf sociaal. (Vergelijking)
Zelfschema: Combinatie of hiërarchie van alle losse zelfconcepten. Volgorde is hierbij
belangrijk. Vb: ik ben stoer > sportief > …
Dit vormt je persoonlijkheid.
-Zelfcomplexiteit: Op het moment dat je kritiek krijgt op 1 zelfconcept heeft dat niet invloed
heeft op een ander zelfconcept of heel je zelfschema. Dus het niet samenkoppelen van
verschillende rollen in je leven. Vb: Als ik een slechte student bent maakt dit mij niet een
slechte dochter.
-Expliciete zelfwaardering: Wat je van jezelf vindt op een bewuste manier. Uitspreken van
woorden. Vb: ik ben zelfverzekerd
Impliciete zelfwaardering:
Wat je van jezelf vindt op een onbewuste manier. Lichaamsuiting. Vb: Je lichaamstaal laat
zien dat je onzeker bent. Dit gebeurt in een onbewuste manier.
-Opwaartse sociale vergelijkingstheorie: Jij vergelijkt jezelf met iemand die het beter doet dan
jij. Vb: Je vw vergelijken met een bmw.
Neerwaartse sociale vergelijkingstheorie: Jij vergelijkt jezelf met iemand die het slechter doet
dan jij. Vb: Je vw vergelijken met een twingo.
Week 2:
1. De student kan de verschillende motieven voor zelfpresentatie herkennen in een korte
casus.
-zelfpresentatie: mensen proberen bewust of onbewust invloed uit te oefenen op wat
anderen van hen vinden.
expressieve zelfpresentatie: laten zien wie je bent, identiteit uitdrukken
Instrumentele zelfpresentatie: beïnvloeden van gedrag van anderen
2. De student kan de gevolgen van zelfpresentatie beschrijven.
-zelfhandicappen: het creëren van handicaps om je in te dekken tegen moeilijke
mislukkingen (verslag maken en iemand tegen je zegt om je verslag te zien, zeggen
dat je er niet veel tijd in hebt gestoken, uiteindelijk heb je een goed verslag gemaakt-
buitengewoon bekwaam, de lat lager leggen)
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper naomiheinis. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €17,46. Je zit daarna nergens aan vast.