Hoofdstuk 24: De vraagzijde – De reële sfeer
Inleiding
Onderscheid tss langetermijngroei en schommelingen economische activiteit rond die
langetermijngroei
Langetermijngroei wordt bepaald door:
o Technologische vooruitgang
= Uitvindingen; Innovatie
Wetenschappers moeten zorgen voor innovaties (bijvoorbeeld aan de
universiteit, in bedrijven…)
Zij pompen dan geld in de wetenschap, zodat wetenschappers
zorgen voor uitvindingen; Innovatie verzorgen
Modellen in jaren ’50: Exogene technologische vooruitgang (Solow-
groeimodel)
Exogeen: Komt uit de lucht gevallen en zal leiden tot nieuwe
uitvindingen – Van buitenaf het model bepaald
Voorbeelden: Einstein komt met een idee, Newton komt met een
idee…
Modellen in jaren '90: Endogene technologische vooruitgang (in Romer-
model zijn uitvindingen resultaat van onderzoekswerk waarvoor ook
productiefactoren worden ingezet)
Endogeen: Resulteert vanuit het model
o Instituties
=> Spelen een rol in de economische sfeer (hebben invloed)
Politieke instituties (Mate van democratie, politieke stabiliteit, mate van
corruptie en bureaucratie)
Marktinstituties (Mate van overheidsingrijpen in marktwerking)
Sociaaleconomische instituties (Macht van vakbonden, belastingstelsel)
Financiële instituties (Banksysteem, effectenbeurs)
Legale instituties (Eigendomsbescherming, rechtbanken)
o Hoofdstukken 24-27: Modellen die fluctuaties in economische activiteit rond die
langetermijngroei verklaren
1. Relatie tussen verschillende macro-economische modellen
Finale doelstelling in Hoofdstuk 27: AV-AA-model
o AV: Aggregatieve vraag als dalend verband tss reëel bbp en prijsniveau (of reële groei
en inflatie)
o AA: Aggregatief aanbod als stijgend verband tss reëel bbp en prijsniveau (of reële
groei en inflatie)
We zullen dit model stapsgewijs opbouwen
In Hoofdstuk 24 kijken we enkel nr de reële sfeer (geen rol voor geld): Het 45-gradendiagram
o Laat analyse van fiscaal-budgettair beleid toe
Daarna brengen we de monetaire sfeer in beeld
o Laat analyse van monetair beleid toe
Beide zullen resulteren in het IS-LM-model en AV-curve in Hoofdstuk 25
o Laat analyse van vraagschokken toe
o (Vaak teruggrijpen naar de analyse van Keynes)
o Bijvoorbeeld: Grote Depressie vd jaren '30 en financieel-economische crisis vn 2008-
2009
In Hoofdstuk 26 wordt AA-curve afgeleid
67
, o AA-curve geeft een stijgend verband tss prijsniveau en reëel bbp
o Beleid dat productievoorwaarden beïnvloedt
Voorbeelden: Arbeidsmarkt, loonkost…
o Laat analyse van aanbodschokken toe
Voorbeelden: Oliecrisissen (1974 en 1979) en technologische vooruitgang
In Hoofdstuk 27: AV-AA-model
2. Een eenvoudig model: Een gesloten economie zonder overheid
– AV: Aggregatieve vraag – G: Overheidsbestedingen
– C: Private consumptie – E – Z: Netto-uitvoer
– I: Investeringen o E: Export
o Z: Import
– Reduceert bij gesloten economie zonder overheid tot
– Veranderingen in AV komen dus enkel van C of I
– Wat bepaalt nu het niveau van C en I?
– Private consumptie C hangt af van het beschikbaar inkomen
– Beschikbaar inkomen Yb = Nationaal inkomen Y
o Yb = Y, want geen overheid, dus ook geen belastingen/transfers
2.1. De private consumptie
Beschikbaar inkomen is determinant van consumptieve bestedingen
Algemene relatie tss comsumptieve bestedingen en beschikbaar inkomen:
Lineaire vorm:
C=C 0+ c Y b
dC
o Marginale consumpitequote (Richtingscoëfficiënt): c=
d Yb
o Autonome consumptie (Intercept): C 0
Figuur 24.3: De Belgische consumptie en het beschikbaar inkomen 1960-2015
Sparen: Deel van beschikbaar inkomen dat niet gebruikt wordt voor consumptie:
Elke consumptiefunctie impliceert spaarfunctie:
68
, o Marginale spaarquote s
Gemiddelde consumptiequote:
Gemiddelde spaarquote:
S −C 0 + s Y b −C 0
= = +s
Yb Yb Yb
2.2. De investeringen van de bedrijven
Gewenste investeringen (ex ante)
o Duurzame kapitaalgoederen
Voorbeelden: Machines, ICT-infrastructuur…
o Gewenste verandering van voorraden grondstoffen, halfafgewerkte en afgewerkte
producten
Feitelijke investeringen (ex post)
Verschil tss gewenste en feitelijke investeringen: Ongewenste voorraadveranderingen omdat
bedrijven meer of minder hbb verkocht dan gepland
Investeringsuitgaven fluctueren sterk
Figuur 24.4: Evolutie vd Belgische bruto-investeringen 1960-2018 (Constante prijzen van 2010)
- Investeringen kennen erg grote schommelingen
Bedrijven investeren in duurzame kapitaalgoederen als verwachte toekomstige opbrengsten
groter zijn dan de kost die nu opgelopen wordt
Factoren die investeringsvraag bepalen:
o Interestvoet: Negatieve impact
Bedrijven zullen veel lenen voor grote investeringen
Als er geleend wordt, moet je interest betalen (= kost voor bedrijven)
Als er een hoge interestvoet is, zal er minder kunnen geïnvesteerd worden
o Prijs van het kapitaalgoed: Negatieve invloed
Als de prijs hoog is, wordt er relatief minder geïnvesteerd (en omgekeerd)
o Verwachte opbrengsten: Positieve impact
Hoe meer verwachte opbrengsten er zijn, hoe meer er geïnvesteerd wordt
(en omgekeerd)
Onzekerheid: Gewenste investeringen sterk afhankelijk van vlagen van optimisme of
pessimisme (John Maynard Keynes had het over de ‘Animal spirits’)
o ‘Animal spirits’ = Het buikgevoel
o Investeringen zijn het gevolg van vlagen van optimisme of pessimisme
Optimisme Meer investerigen
Pessimisme Minder investeringen
Voorlopig: Investeringen exogeen (niet door model zelf bepaald)
o Exogeen: Van buitenaf het model
Endogeen: Resulteren vanuit het model zelf
69