Samenvatting histologie
Hoofdstuk 3
De cel
Paragraaf 1. Inleiding
De cel wordt de eenheid van bouw genoemd, omdat alle levende organismen (zowel planten
als dieren) opgebouwd zijn uit cellen
De cel wordt ook de eenheid van functie genoemd, omdat zich in de cel velerlei processen
afspelen die er met elkaar voor zorgen dat de cel blijft leven. De levende cellen zorgen er
met elkaar voor dat het organisme blijft leven.
De cel wordt ook eenheid van groei genoemd, doordat de cel zich deelt (celdeling= mitose)
vermeerdert het aantal cellen in het organisme, waardoor het in staat is te groeien.
Omnipotente (=totipotente) cel
= alle levensverrichtingen, zoals voedselopname, uitscheiding, voortbeweging en celdeling
zijn verenigd in 1 cel. Dit is bij eencellige planten en dieren.
- bij veelcellige organismen zijn sommige cellen niet meer omnipotent. Het organisme
als geheel beschouwd is wel in staat tot alle levensverrichtingen. Er zijn dan bepaalde
weefsels en organen tot ontwikkeling gekomen, die zich gespecialiseerd hebben op
bepaalde functies. De vorm is afgestemd op de te vervullen functie.
- Een omnipotente cel bij veelcellige organismen: de bevruchte eicel
Paragraaf 2. Microscopische opbouw van de cel
1 mm = 1000 μm = 1000 000 nm
De cel bestaat uit:
1. De celmembraan
- Ongeveer 7,5 – 10 nm dik, dus slecht zichtbaar met elektronenmicroscoop
- Rol bij: voedselopname, wateropname, uitscheiding
2. Het cytoplasma
- Dit is een o.a. eiwit bevattende waterige vloeistof, hierin bevinden zich:
celorganellen, insluitsels, het cytoskelet en de kern.
- Groot aantal enzymen opgelost, katalyseert celprocessen.
- Hierin liggen:
endoplasmatisch reticulum (ER):
Aantal platte zakjes, die met elkaar verbonden zijn.
Aan de buitenkant bevinden zich veel ribosomen, waar de eiwitsynthese
plaatsvindt.
daana door naar het Golgi- apparaat
, Golgi-apparaat:
Aantal platte zakjes, zonder ribosomen.
Synthese van polysachariden en glycoproteïnen.
belangrijke taak: sorteren en inpakken van celproducten in blaasjes die of in
de cel blijven of later worden uitgescheiden.
Lysosomen:
Zorgen voor het opruimen van afvalproducten van de cel, ook schadelijke
bestanddelen (bacteriën).
In de lysosomen bevinden zich veel enzymen, zorgen voor afbraak van
eiwitten, vetten en koolhydraten zorgen.
Mitochondriën:
langwerpige zakjes omgeven door een gladde buitenmembraan en een
geplooide binnen membraan.
Krachtcentrales van de cel.
Cytosol:
vloeistof waar alle organellen zich in bevinden, omgeeft alle organellen.
3. Het nucleus (=kern)
- Hierin liggen de dragers van de erfelijke eigenschappen.
- De kern regelt het functioneren van de cel.
- Bestaat uit:
kernmembraan:
dubbel vlies aan de buitenzijde (met poriën)
slecht zichtbaar met elektronenmicroscoop
karyoplasma (=kernplasma) :
waterige vloeistof
hierin bevinden zich:
nucleoclus (=kernlichaampje):
bestaat uit RNA (ribonucleïnezuur) en eiwit
chromatine:
3 dimensionaal vlechtwerk van draden waarin de genen
als dragers van de erfelijke eigenschappen liggen
- lichtere delen (euchromatine) , hier wordt
m RNA afgelezen
- donkere delen (heterochromatine) , het inactieve DNA
Paragraaf 3. Celbiologie
In de celbiologie komen 3 wetenschapsgebieden samen:
histologie en cytologie, fysiologie en biochemie.
,Alle cellen hebben voor de opbouw van het eigen cellichaam en voor het goed uitvoeren van
de cel processen voedsel nodig, dat van buitenaf wordt opgenomen. Hierbij wordt het
membraan gepasseerd.
De voedselmoleculen worden gebruikt voor
1 energie –productie:
suikers worden verbrand (mbv dissimilatie), hierbij komt energie vrij. Energie wordt gebruikt
voor: beweging, opbouw van een uit te scheiden kliercelproduct, opbouw eigen cellichaam.
Als een cel veel energie verbruikt, bevat het veel mitochondriën.
verbrandingsproducten ontstaan, zoals koolzuur. Deze stoffen raak je kwijt door uitscheiding
2 bouwstof – prodcutie (assimilatie):
door biochemische processen worden in de cel eiwitten gesynthetiseerd, die ingebouwd
worden in structuren (structuur –eiwit), bijv in membranen en eiwitten voor nieuwe cellen.
Het is voor eigen gebruik
3 vervaardiging van het product dat typisch is voor de betreffende cel:
bv slijmstoffen door muceuze speekselkliercellen, eiwitten door sereuze speekselkliercellen
voor gebruik elders
Hoofdstuk 4
de primaire weefsels
Paragraaf 1. Inleiding
de embryonale ontwikkeling van een vertebraat (= gewervelde dieren, dus ook de mens) in 3
fasen:
1 de klieving van de bevruchte cel
Door delingen (klievingen) ontstaat het morula- of moerbeistadium.
In dit klompje cellen ontstaat een holte, dit stadium: blastula. Bestaat uit 1 laag
cellen.
2 de kiembladvorming
Het eenlagige embryo (de bastula) veranderd in een drielagig embryo (de gastrula)
Dit gebeurt door een ingewikkeld proces van instulping en uitgroeien.
de 3 ontstane lagen worden kiembladen genoemd
buitenste = ectoderm
middelste = mesoderm
binnenste = entoderm
3 differentiatie
uit de kiembladen ontstaat verschillende soorten organen
ectoderm: zenuwstelsel en zintuigen, epidermis van de huid met zijn derivaten
(haren, nagels, zweetklieren, etc. en glazuur)
mesoderm: bindweefsel, kraakbeen, been, cement, dentine, spieren, bloed en
bloedvaten, nieren en geslachtsorganen.
, entoderm: maag- en darmstelsel, speekselklieren, lever, pancreas (alvleesklier) en
longen. (= spijsverteringsstelsel)
Als alle organen in aanleg aanwezig zijn, foetus (ong 80 dagen) ipv embryo
Uit de drie kiembladen ontstaan de 4 (5) primaire weefsels die steeds in de uitgegroeide
organen worden aangetroffen:
1. Zenuwweefsels ectoderm
2. Epitheel ecto-, meso- of entoderm
3. Bind- en steunweefsel mesoderm
4. Spierweefsel mesoderm
(5. Bloedweefsel mesoderm)
- De huid, de gingiva, het mondslijmvlies zijn terug te voeren tot ectoderm en
mesoderm
- De tanden en kiezen zijn voor het grootste deel mesodermaal van oorsprong, terwijl
een klein deel (het glazuur) ontstaat uit het ectoderm
De indeling van de weefsels is zinvol niet alleen omdat deze weefsels in morfologisch opzicht
zich duidelijk van elkaar laten onderscheiden, maar ook omdat de cellen in het volwassen
organisme van het ene primaire weefsel niet kunnen transformeren in het andere primaire
weefsel. Transformeren van cellen kan wel gebeuren binnen elk primair weefsel: een
epitheelcel kan van vorm veranderen, een bindweefselcel kan een andere functie krijgen.
Blz 26, figuur 2!
Paragraaf 2. Epitheel
Epitheelweefsel (=dekweefsel)
= een weefsel dat bestaat uit cellen die dicht tegen elkaar aanliggen en dat uitwendige en
inwendige oppervlakken van het lichaam bedekt
Tot het epitheel behoord:
o huid
o gingiva
o nieren en afvoergangen
o slijmvliezen (bv van de mondholte)
o darmepitheel
o binnenbekleding hart- en bloedvaten
o longen en luchtwegen
o buikholte
Ontstaan uit het epitheel, dus ook tot het epitheel gerekend:
o klieren
o haren en nagels
o belangrijke delen van zintuigen (bv ooglens, netvliesepitheel, reukepitheel)