Begrippen lijst Utrecht Universiteit Geneeskunde toelatingstoets
Grove anatomie of macroscopische anatomie: de studie van structuren die je kunt zien
zonder microscoop.
Microscopische anatomie ofwel histologie: de studie van cellen en weefsels met een
microscoop.
Regionale benadering: bij een regionale benadering wordt elke regio/gebied van het
lichaam apart bestudeerd en alle aspecten van die regio/gebied worden tegelijkertijd
bestudeerd. Bijvoorbeeld als de thorax (borstkas) wordt bestudeerd, worden al die structuren
onderzocht. Dit bevat het vaatstelsel, de zenuwen, de botten, de spieren en alle andere
structuren en organen die aanwezig zijn in dit gebied/regio van het lichaam dat wordt
gedefinieerd als thorax (borstkas).
Systemische benadering: bij systemische benadering wordt elk systeem van het lichaam
bestudeerd en gevolgd door het hele lichaam. Bijvoorbeeld, een studie van het
cardiovasculair systeem (hart- en vaatstelsel) kijkt naar het hart en alle bloedvaten in het
lichaam.
Anatomische positie: de anatomische positie is de standaard referentie positie van
het lichaam die wordt gebruikt bij het beschrijven van
structuren. De anatomische positie is het volgende:
1. Recht opstaan met de voeten
tegen elkaar, de tenen naar voren
gericht, de handen langs de zijde en met
het gezicht vooruit kijken.
2. De mond is dicht en de
gezichtsuitdrukking is neutraal. De rand
van de botten onder de ogen liggen in
hetzelfde horizontale vlak als de top van
de opening van de oren.
3. De ogen zijn open en geconcentreerd op
iets in de verte. De palmen van
de handen wijzen naar voren met de
vingers recht tegen elkaar en de duim
heeft een hoek van 90 graden ten opzichte
van de vingers.
Anatomische platen: er zijn drie grote
snijvlakken waarin de anatomische positie kan
worden verdeeld:
1. Coronaal vlak: is verticaal en verdeelt het lichaam in een anterieur
(voorkant) en een posterieur (achterkant) deel.
2. Sagittaal vlak: is verticaal en verdeelt het lichaam in een linker en rechter deel.
De term van het vlak dat het lichaam in precies twee delen verdeelt is mediale
sagittale vlak.
3. Transversale, horizontale of axiale vlak: is horizontaal en verdeelt het lichaam
in superieur (meer naar boven gericht) en inferieur (meer naar beneden gericht)
deel.
,Termen die locaties beschrijven: Er zijn drie grote paren van termen die worden gebruikt
om de locatie van structuren relatief tot het hele lichaam of tot andere structuren te
beschrijven.
1. Anterieur (of ventraal): voorkant van het lichaam. Bijvoorbeeld de neus is een
anterieur structuur ten opzichte van de oren.
2. Posterieur (of dorsaal): achterkant van het
lichaam. Bijvoorbeeld de wervelkolom is een
posterior structuur ten opzichte van het
borstbeen.
3. Lateraal: naar de zijkant van het lichaam
gelegen. Dus niet richting de mediale
sagittale plaat. De duim is bijvoorbeeld lateraal
ten opzichte van de pink. Het lichaam vanuit
een lateraal zicht bekijken, betekent dat je het
lichaam in anatomische positie vanaf de zijkant
bekijkt.
4. Mediaal: naar de middenlijn van het lichaam gelegen. Dus wel richting de mediale
sagittale vlak. De neus ligt in de mediale sagittale vlak en is mediaal ten opzichte
van de ogen. En zo zijn de ogen weer mediaal ten opzicht van de oren.
5. Superieur: beschrijft de ligging van structuren op de verticale as van het lichaam.
Superieur is meer naar het hoofd toe gericht. Bijvoorbeeld het hoofd is superior
ten opzichte van de schouders.
6. Inferieur: beschrijft de ligging van structuren op de verticale as van het lichaam.
Inferieur is meer naar de voeten toe gericht. Bijvoorbeeld het kniegewricht is
inferieur ten opzichte van het heupgewricht.
Andere termen om posities te beschrijven:
1. Proximaal: liggen dichterbij de oorsprong van een
structuur, dus waar een ledemaat begint.
Bijvoorbeeld de schoudergewrichten zijn
proximaal ten opzichte van de
ellebooggewrichten. Deze term wordt gebruikt
bij twee punten op hetzelfde ledemaat.
2. Distaal: liggen verder weg van de oorsprong
van een structuur, dus verder van af begin van
het ledemaat af. Bijvoorbeeld de hand is distaal
ten opzichte van het ellebooggewricht. Deze term wordt ook gebruikt bij twee
punten op hetzelfde ledemaat.
3. Craniaal: richting het hoofd gelegen (kan worden gebruikt in plaats van
superieur).
4. Caudaal: richting de staart gelegen (kan worden gebruikt in plaats van inferieur).
5. Rostraal: dichterbij de neus. Wordt gebruikt om de positie van de structuur te
beschrijven ten opzichte van de neus. Bijvoorbeeld de voorhersenen zijn rostraal
ten opzichte van de achterhersenen.
6. Superficial/Oppervlakkig: meer aan de oppervlakte van het lichaam gelegen.
Bijvoorbeeld het borstbeen is superficial ten opzichte van het hart. Ook kunnen
superficial en deep worden gebruikt om het lichaam in twee delen te verdelen.
, Superficial structuren zijn de huid, borstklieren en
onderhuidse/oppervlakkige fascie (een bindweefsel).
7. Deep/diep: meer in het lichaam gelegen. Bijvoorbeeld de maag is
deep/diep ten opzichte van de buikwand. Ook kunnen superficial en
deep worden gebruikt om het lichaam in twee delen te verdelen.
Deep structuren zijn de meeste skeletspieren en ingewanden.
Het skeletsysteem: het skelet kan worden verdeeld in twee subgroepen, het
axiale skelet en het appendiculaire skelet.
1. Het axiale skelet bestaat uit de botten van de schedel (cranium),
de ribben, het borstbeen en de wervelkolom.
2. Het appendiculaire skelet bestaat uit de botten van de bovenste ledematen
en de onderste ledenmaten.
Kraakbeen: is een avasculaire (zonder bloedvaten) vorm van bindweefsel die
bestaat uit extracellulaire vezels die zijn ingebed in een matrix die cellen bevat in
kleine gaatjes. De hoeveelheid en soort van extracellulaire vezels in de matrix
verschilt en hangt af van het soort kraakbeen. In gebieden waar veel
gewichtsbelasting is of waar veel trekkracht is, is veel collageen en is het kraakbeen
nauwelijks rekbaar. In tegenstelling tot gebieden waar weinig gewichtsbelasting en
stress is, zijn minder collageen vezels en bevat het kraakbeen meer elastische
vezels, waardoor het meer rekbaar is. Kraakbeen wordt voorzien van voedingsstoffen door
middel van diffusie en heeft geen bloedvaten, lymfevaten of zenuwen.
De functies van kraakbeen zijn:
1. Het ondersteunen van zacht weefsel.
2. Het voorzien van een gladde oppervlakte voor botgeleiding bij gewrichten (zodat
gewrichtsvlakken vrijwel zonder wrijving over elkaar kunnen glijden).
3. Het mogelijk maken van ontwikkeling en groei voor lange botten.
De verschillenden soorten kraakbeen zijn:
1. Hyalien kraakbeen (cartilago hyalina): meest voorkomende soort. Matrix bevat
een matige hoeveelheid van collageen vezels (zoals gewrichtsoppervlakte van
botten).
2. Elastisch kraakbeen (cartilago elastica): matrix bevat collageen vezels samen
met een grote hoeveelheid van elastische vezels (zoals de oorschelp).
3. Fibreus kraakbeen (cartilago fibrosa): matrix bevat een beperkt aantal cellen
en gemalen substantie midden in een wezenlijke hoeveelheid van
collageenvezels (zoals tussenwervelschijven).
Bot: bot is een verkalkt, levend bindweefsel dat het grotendeel vormt van het skelet. Het
bestaat uit een intercellulaire verkalkte matrix, wat ook collageen vezels bevat en
verschillende andere typen cellen binnenin de matrix. Botten zijn vasculair en zijn
geïnnerveerd (de voorziening van weefsel in het lichaam met zenuwen). Normaal gesproken
geeft een aanliggende slagader een voedingsslagader, meestal één per bot, die direct in de
interne holte van het bot komt en het beenmerg, sponsachtig bot en de binnenste lagen van
compact bot voorziet van voedingsstoffen. Daarnaast zijn alle botten extern bedekt, behalve
in de gebieden van een gewricht waar gewrichtskraakbeen aanwezig is, met een
vezelachtige bindweefsel membraan dat periosteum ofwel periost/beenvlies heet.
, Periosteum/periost/beenvlies heeft het unieke vermogen om nieuw bot te vormen. Dit
membraan ontvangt bloedvaten waarvan de takken de buitenste laag van het compacte bot
voorzien van voedingsstoffen. Een bot waarvan periosteum/periost/beenvlies is verwijderd,
zal niet overleden. Zenuwen gaan gepaard met bloedvaten die het bot en de
periosteum/periost/beenvlies voorzien van voedingsstoffen. De meeste zenuwen die in de
interne holte komen met de voedingsslagader zijn vasomotorische vezels (deze zenuwen
hebben invloed op de besturing van bloedvaten) die de bloedstroming regelen. Bot heeft zelf
een kleine hoeveelheid sensorische zenuwvezels, maar periosteum/periost/beenvlies heeft
heel veel sensorische zenuwvezels en is erg gevoelig tegen elk type letsel.
De functies van botten zijn:
1. Het ondersteunen van het lichaam.
2. Vitale organen beschermen.
3. Reservoirs van calcium en fosfor.
4. Bevat cellen die bloed produceren.
5. Zijn hefbomen waarop spieren werken om beweging te creëren.
Twee soorten van bot:
1. Compact bot (corticaal) is dicht bot dat de buitenste schil van alle botten vormt en
het omringt sponsachtig bot (trabeculair).
2. Sponsachtig bot (trabeculair) bestaat uit een sponsachtig netwerk van dunne
beenbalkjes of trabekels/spicules van bot die kleine gaatjes omsluiten die
bloedvormende cellen (marrow/beenmerg) bevat.
De classificatie van botten gaat door middel van vorm:
1. Lange botten (pijnbeenderen) zijn tubulair (buisvormig), zoals het
opperarmbeen (humerus) in de boven-ledenmaten en het dijbeen (femur) in de
onder-ledematen.
2. Korte botten zijn cuboidal (kubusvormig), zoals botten in de polsen en enkels.
3. Platte botten bestaan uit twee compacte botplaten die worden gescheiden door
sponsachtig bot, zoals de schedel.
4. Onregelmatige botten zijn botten met verschillende vormen, zoals botten van het
gezicht.
5. Sesambeenderen (of os sesamoides) zijn ronde of
ovale botten die ontwikkelen in pezen.
Ossificatie: de ontwikkeling van bot ofwel het ontstaan van
beenderen. Er zijn twee soorten van ossificatie. Alle botten komen
van mesenchym(embryonaal bindweefsel) door intramembraneuze
ossificatie, waarbij mesenchymale botmodellen ossificatie
ondergaan of door endochondrale ossificatie, waarbij
kraakbeenmodellen vormen van mesenchym en ossificatie
ondergaan. Dus bij endochondrale ossificatie vindt botvorming
plaats vanuit het kraakbeen en bij intramembraneuze (endesmale)
ossificatie ontstaat bot vanuit het omringende bindweefsel.
Accessoire en sesambeenderen: Dit zijn extra botten die normaal
gesproken niet voorkomen in een skelet, maar veel mensen hebben
deze botten. Ze worden typisch gevonden in meerdere locaties in