Inleiding Privaatrecht
Hoorcollege week 1 - verbintenissenrecht
*BW heeft gelaagde structuur: het begint met algemene regels; het wordt steeds specifieker
Vermogensrecht: goederenrecht vs. verbintenissenrecht
Verbintenissenrecht
= dat deel van het objectieve (geldende) recht dat de verbintenissen regelt (boek 3&6)
Karakteristiek aan het verbintenissenrecht is dat het uiteindelijk gaat om de verdeling van financiële
risico’s (risicoverdeling).
Welke betrokkene moet het risico dragen van een bepaalde uitkomst?
Verbintenis
= vermogensrechtelijke rechtsbetrekking, waarbij de één recht heeft op de prestatie van een ander,
en die ander tot die prestatie jegens de één verplicht is. Het gaat om een juridische relatie
(rechtsbetrekking) tussen rechtspersonen.
De verbintenis houdt dus in:
Een verplichting tot een prestatie voor de één
En het recht op die prestatie van de ander
Actieve zijde (schuldeiser/crediteur) Passieve zijde (schuldenaar/debiteur)
Vorderingsrecht schuld
*bevoegdheid iets te vorderen voor de crediteur
Rechtsvordering (3:296) aansprakelijkheid
*actie bij de rechter
Executierecht (debiteur moet schuld dragen) uitwinbaarheid
Bronnen van verbintenissen
‘Verbintenissen kunnen slechts ontstaan, indien dit uit de wet voortvloeit’ (6:1)
Er zijn drie opties voor het ontstaan van een verbintenis:
1) indien dit expliciet in de wet staat
2) indirect: de wet benoemt de ‘redelijkheid en billijkheid’ (ongeschreven recht) als bron,
waarna daaruit de verbintenis ontstaan
3) indien het ontstaan van de verbintenis ‘past in het systeem van de wet en aansluit bij wél
in de wet geregelde gevallen’
Quint/Te Poel
Quint is een aannemer die in opdracht van Te Poel een winkelcomplex bouwen. Te Poel betaalt niet.
Quint ontdekt dat er twee broers zijn: Hubertus en Heinrich. Hubertus heeft de opdracht gegeven tot
de bouw, maar betaalt niet. Het gebouw staat op de grond van Heinrich, en het komt in zijn eigen
bezit. Heinrich betaalt hier zelf niets voor. Kan Quint iets afdwingen? Hiervoor heeft hij een
verbintenis nodig waar hij zich op kan beroepen. Er is geen overeenkomst tussen Quint en Heinrich.
Was Heinrich onrechtmatig bezig? Het kon niet worden bewezen dat de broers hadden
samengespannen. De rechtbank vordert iets nieuws in: de ongerechtvaardigde verrijking. Te Poel
gaat in hoger beroep; het hof beweert dat er geen overeenkomst buiten de wet kan worden
gesloten. Hoge Raad: er zijn gevallen waarbij de oplossing moet worden aanvaard dat aansluit bij de
in de wet geregelde gevallen. Volgens de Hoge Raad sluit dit niet aan.
Ongerechtvaardigde verrijking
Natuurlijke verbintenis (6:3)
, Is in rechte niet-afdwingbaar, waar normaal 3:296 geldt
Op grond van wet of rechtshandeling
Of dringende morele verplichting
Rechtsgevolgen
- Bij vrijwillige nakoming? Er is een rechtsgrond, geen onverschuldigde betaling
- Omzetten in gewone verbintenis/schuld is eenvoudig (6:5)
- Geen verrekening, opschorting
Goudse bouwmeester
De bouwmeester in Gouda had steekpenningen aangenomen. Dit komt uit, waardoor hij oneervol
wordt ontslagen. Om zijn hachje te redden, besluit hij het geld van de steekpenningen terug naar de
gemeente te storten. De gemeente besluit toch hem te ontslaan. De bouwmeester wilt zijn geld
terug, omdat hij onverschuldigd heeft betaald (hij had het niet hoeven doen).
Hoge Raad zegt dat er een morele plicht bestaat om het geld te storten. Terugvordering is
uitgesloten. Je hebt voldaan aan een natuurlijke verbintenis door te handelen vanuit moraal of
fatsoen.
Onverschuldigde betaling
De rechtshandeling (3:33)
De rechtshandeling vereist een op rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring
heeft geopenbaard
*rechtsgevolg: het ontstaan, wijzigen, teniet gaan van een juridische handeling
*niet hetzelfde als een feitelijke handeling
Meerzijdige rechtshandeling is een overeenstemmende wil van meerdere partijen nodig.
Aanbod en aanvaarding is nodig.
Eenzijdige rechtshandeling:
- Ongericht: niet op een bepaald persoon gericht (testament) nietig
- Gericht: op een persoon gericht, iemand moet de verklaring ontvangen vernietigbaar
Rechtsfeiten: blote rechtsfeiten of handelingen/gedragingen
Gedragingen: rechtshandelingen of feitelijke/ andere handelingen (OD)
Hoorcollege week 2 – rechtshandeling en overeenkomst
, De rechtshandeling:
Noodzakelijk is de bekwaamheid om rechtshandeling te verrichten (3:32)
- Minderjarigheid (1:234)
- 1:381
De totstandkoming van een rechtshandeling
Wil en verklaring moeten overeenstemmen (3:33)
Overeenstemming ontbreekt in gevallen van oneigenlijke dwaling
*de wil en verklaring matchen niet
Uitzondering: beroep op gerechtvaardigd vertrouwen van wederpartij honoreren (3:35)
*vertrouwen op de uitingen van een ander
- Afhankelijk van de omstandigheden van het geval (aard van de situatie, de deskundigheid
van de betrokken partijen, is er een benadeelde, mag iemand beroep doen op vertrouwen
als hij had kunnen weten dat de wil en verklaring niet overeenstemden?)
Is beroep op vertrouwen in strijd met redelijkheid en billijkheid?
Onderzoeksplicht (3:11)
Wie draagt het risico (risicoverdeling)?
Eelman/Hin
Een krankzinnige had een boerderij verkocht, omdat hij dacht dat er spoken in de boerderij zaten.
Eelman verkoopt het aan Hin. Na afloop verklaarde Eelman dat zijn wil niet overeenkwam door zijn
geestelijke stoornis, dus hij wilt zijn boerderij terug. Hin mocht vertrouwen op de gewekte schijn:
Eelman heeft de boerderij verkocht voor een economisch juiste prijs. Hin mocht erop de vertrouwen
dat het gewoon klopte. Daardoor was de onderzoeksplicht van Hin niet zo noodzakelijk (hoe
onverwachte/vreemde situatie, hoe meer onderzoeksplicht).
Westhoff/Spronsen
Westhoff was vrachtwagenchauffeur, en zou opgehaald worden door een collega. De collega was er
niet, dus hij belde Spronsen dat hij er klaar mee was. Westhoff kwam ook niet terug de volgende dag.
Spronsen neemt deze verklaring serieus en stuurt een brief waarin hij de arbeidsovereenkomst
beëindigd. Maar Westhoff wil dit niet, omdat hij geen recht heeft op een uitkering. Hij verklaart dat
zijn wil en verklaring niet overeenkwamen, en wilt zijn werk terug.
Rechtbank wijst dit af, en zegt dat er een geldige opzegging is geweest (3:35). In cassatie houdt dit
standpunt stand. Hoge Raad: Spronsen had geen onderzoeksplicht te hoeven handhaven.
De verhouding tussen art. 3:32, 3:33, 3:34 en 3:35:
3:32 is een preliminaire stap: geen bekwaamheid, geen rechtshandeling
*artikel 3:35 geldt hier niet
3:33 is de hoofdregel voor een geldige rechtshandeling
*er kan een geldige rechtshandeling ontstaan als wil en verklaring niet overeenstemmen,
door middel van artikel 3:35
*3:33 en 3:35 zijn samen wilsvertrouwenleer
3:34 is een bijzonder geval waarin wil en verklaring niet overeenstemmen
*verklaring is onder geestelijke stoornis gelegd, de wil ontbreekt (CHECK OF DE PERSOON
ONDER CURATELE IS GESTELD OP BASIS VAN 1:381, DUS ONBEKWAAM!)
*artikel 3:34 is hier ook correctie (dan tóch geldige rechtshandeling)
De overeenkomst (6:213)