Samenvatting literatuur Verdieping inkomstenbelasting
Week 36 - introductie
Inleiding inkomstenbelasting (cursus IB KN)
Inleiding en grondslag inkomstenbelasting
Inkomstenbelasting wordt bij wijze van aanslag geheven, het is een directe belasting dat wordt geheven
over het inkomen van natuurlijke personen. Inkomstenbelasting bestaat uit 3 elementen:
- Belasting over inkomen uit werk en woning
- Belasting over inkomen uit het aanmerkelijk belang
- Belasting over inkomen uit sparen en beleggen
Het draagkrachtbeginsel wordt parlementair genoemd als de grondslag voor de inkomstenbelasting. In
de inkomstenbelasting wordt in beginsel ieder inkomen afzonderlijk belast. Mocht je een partner
hebben, kun je er wel voor kiezen om bepaalde inkomensbestandsdelen aan elkaar toe te rekenen en je
heffingskorting te verdelen indien een partner aanzienlijk meer dan de andere partner verdient.
Wet IB 2001 is de opvolger van wet IB 1964. De grootste verandering zit hem in het feit dat we nu 3
boxen kennen en dat box 3 een forfaitaire vermogensrendementsheffing kent. In de oude wet was het
erg makkelijk om vermogensheffing te ontlopen door het omzetten van belaste opbrengst in een
onbelaste waardestijging. Als je je vermogen ook nog eens financierde via een lening, was daarvan de
rente ook aftrekbaar. Op de huidige box 3 systeem is de kritiek ontstaan dat het een inbreuk maakt op
het draagkrachtsbeginsel. Er wordt namelijk fictief rendement belast en er is geen mogelijkheid om
tegenbewijs te leveren wanneer het daadwerkelijke rendement afwijkt van het fictieve rendement.
Daarnaast kan je ook geen negatief inkomen hebben in box 3, waardoor je verliezen niet kan verrekenen.
Naast box 3 vormt ook de instrumentalisering van de IB een inbreuk op het draagkrachtsbeginsel. IB
wordt naast inkomstenbron voor de overheid ook ingezet om de economie, werkgelegenheid en de
milieukwaliteit te bevorderen. Verder is het niet mogelijk bij loonbelasting om kosten ten aanzien van
het loon in aftrek te brengen (slechts beperkt en forfaitair), ook dit levert een inbreuk op. Als laatste
belemmert belastingontduiking en belastingontwijking het draagkrachtsbeginsel.
Begrip inkomen
De wet IB zelf geeft geen omschrijving van het begrip inkomen. Wel staat in 2.18 IB de 3 inkomens-
categorieën genoemd. Er zijn 5 soorten theorieën ten aanzien van de definitie voor inkomen:
1) De verbruikstheorie: inkomen is hetgeen voor consumptie kan worden aangewend zonder het
basisvermogen aan te tasten.
2) De periodiciteitstheorie: inkomen is wat aan de genieter periodiek toevloeit.
3) De bronnentheorie: inkomen is al hetgeen uit een permanente bron van inkomen toevloeit.
hier was wet ib 1064 grotendeels op gebaseerd
Voor de aanwezigheid van een inkomensbron worden als eisen gesteld dat er deelneming
moet zijn aan het economische verkeer en voordeel moet zijn beoogd of redelijkerwijs moet
zijn te verwachten.
4) De opbrengsttheorie: inkomen is al hetgeen door het deelnemen aan de productie wordt
genoten; er is dus inkomen als er een economische activiteit was.
5) De vermogensvergelijkingstheorie: inkomen is de algebraïsche som van alle vermogensmutaties
over een jaar, vermeerderd met de privéonttrekkingen.
,Week 37-39 – aanmerkelijk belang
Heffingsgrondslag bij aanmerkelijk belang (cursus IB KN hoofdstuk 4)
4.0 Grondslag aanmerkelijk belang
De grondslag van de aanmerkelijkbelangregeling is gebaseerd op de feitelijke vergelijkbaarheid van de
aanmerkelijkbelanghouder met de ondernemer. Daaruit volgt ook dat hij in de IB zoveel mogelijk op
dezelfde wijze dient te worden behandeld. Daarnaast geldt voor heel de inkomstenbelasting dat deze
zijn grondslag vindt in het draagkrachtbeginsel.
Ontwikkelingen
Het vpb tarief wordt sinds 2018 stapsgewijs afgebouwd. Het AB tarief wordt daarentegen sinds 2019
stapsgewijs opgebouwd. De termijn voor voorwaartse verliesverrekening van aanmerkelijkbelangverlies
is in 2019 verkort van 9 naar 6 jaar. Momenteel is de overheid bezig met een rekening-
courantmaatregel. Veel ondernemers lenen grote bedragen van hun onderneming, waardoor uitstel en
soms afstel van box 2 heffing ontstaat. Deze maatregel moet leningen boven de 500.000 euro gaan
ontmoedigen. Als de lening meer dan 500.000 euro bedraagt, wordt het overstijgende deel in
aanmerking genomen als inkomen uit aanmerkelijk belang.
Samenvatting hoofdlijnen van het aanmerkelijkbelangregime
Hoofdlijnen:
- Een aanmerkelijk belang is aanwezig indien de aandeelhouder alleen, dan wel tezamen met zijn
partner, 5% of meer bezit van het geplaatste aandelenkapitaal van de vennootschap.
- Een aanmerkelijk belang kan ook worden gevormd door een bezit aan winstbewijzen, koopopties
op aandelen en het vruchtgebruik van aandelen of winstbewijzen.
- Zowel inkomsten uit aanmerkelijkbelangaandelen (reguliere voordelen) als de
vervreemdingsresultaten behaald met aanmerkelijkbelangaandelen (vervreemdingsvoordelen)
worden belast naar een uniform tarief van 26,25% (2020).
- Reguliere voordelen zijn niet alleen normale of verkapte dividenden maar ook enige in de wet als
zodanig aangewezen voordelen, zoals het fictieve rendement uit vrijgestelde
beleggingsinstellingen (VBI) en buitenlandse beleggingsmaatschappijen en, onder bepaalde
omstandigheden, de terugbetaling van kapitaal.
- Het begrip vervreemden van een aanmerkelijk belang omvat niet alleen verkoop, ruil of
schenking van de aandelen. Ook andere gevallen zijn onder dat begrip gebracht: de inkoop van
aandelen door de BV, het ontvangen van liquidatie-uitkeringen, de overgang krachtens een
juridische splitsing of juridische fusie, de overgang onder algemene titel van
aanmerkelijkbelangaandelen, de inbreng in een ondernemingsvermogen of in het vermogen van
een werkzaamheid, het niet langer aanwezig zijn van een aanmerkelijkbelangpositie en de
emigratie van de aanmerkelijkbelanghouder.
- Indien een overdrachtsprijs of verkrijgingsprijs ontbreekt of onzakelijk is, wordt daarvoor
uitgegaan van de waarde in het economische verkeer.
- Doorschuiving van de aanmerkelijkbelangclaim is mogelijk in een aantal situaties, onder meer bij
overgang krachtens huwelijksvermogensrecht of erfrecht, bij de verdeling van een
huwelijksgemeenschap of een nalatenschap, bij schenking van een aanmerkelijkbelangpakket, bij
het niet langer aanwezig zijn van een aanmerkelijkbelangpositie, bij een aandelenfusie en bij
juridische splitsing of juridische fusie. Tot behoud van de aanmerkelijkbelangclaim worden de
aandelen na de doorschuiving zo nodig aangemerkt als een aanmerkelijk belang.
, - Een verlies uit aanmerkelijk belang kan worden verrekend met aanmerkelijkbelanginkomen van
het voorafgaande en de zes volgende kalenderjaren. Bij beëindiging van het aanmerkelijk belang
kan het verlies bovendien door middel van een belastingkorting worden verrekend met de IB
verschuldigd over box 1-inkomen.
- Om onbedoeld gebruik van de tariefsverschillen tussen de boxen te voorkomen, is bepaald dat
het voordeel dat een aanmerkelijkbelanghouder geniet doordat hij een vermogensbestanddeel
ter beschikking stelt aan zijn BV, progressief wordt belast als resultaat uit overige
werkzaamheden in box 1. De sinds 2010 geldende terbeschikkingstellingsvrijstelling van art.
3.99b Wet IB 2001 verlaagt de belastingdruk, zoals de MKB-vrijstelling van art. 3.79a Wet IB 2001
de belastingdruk voor ondernemers verlaagt, zij het dat de MKB-winstvrijstelling vanaf 2013 2%
hoger is dan de terbeschikkingstellingsvrijstelling.
4.1 Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang
Artikel 4.1 IB staat centraal, in samenhang met 2.3 en 2.4 IB. Het belastbare inkomen uit aanmerkelijk
belang wordt gesteld op het inkomen uit aanmerkelijk belang verminderd met de geregelde verliezen uit
aanmerkelijk belang. Een aanmerkelijkbelangverlies kan in beginsel alleen in box 2 verrekend worden.
Hier is wel een uitzondering op, namelijk wanneer iemand geen aanmerkelijk belang meer heeft. Dan
kunnen de openstaande verliezen via een belastingkorting verrekend worden met box 1 inkomen (zie
4.53 IB). Het inkomen uit aanmerkelijk belang kan ook negatief zij (zie 4.47 IB), dus ook deze negatieve
bestandsdelen kunnen tussen partners verdeeld worden op grond van 2.17 IB.
Schema opbouw belastbaar inkomen:
Tarief
Zoals eerder vermeldt wordt het tarief van box 2 stapsgewijs verhoogd. In 2020 is het tarief 26,25%. Dit
tarief geldt ook voor uitkeringen van winstreserves die voor 2019 zijn ontstaan. Dit tarief is verhoogd om
de evenwicht te bewaren tussen ondernemers die belast worden in box 1 en ondernemers die een BV
hebben. Omdat de vennootschapsbelasting verlaagd wordt om het vestigingsklimaat van Nederland
aantrekkelijker te maken, wordt het box 2 tarief verhoogd om dus het evenwicht te bewaren.
Fiscale beleggingsinstelling & vrijgestelde beleggingsinstelling
Door het opzetten ven een fiscale beleggingsinstelling (28 vpb) en deze tussen de onderneming en de ab-
houder te schuiven zouden ondernemers het forfaitaire rendement van box 3 kunnen ontlopen. Hiermee
wordt namelijk de belegger belastingplichtig in box 2 en niet meer in box 3. Om dit te voorkomen is een
regeling ingevoerd die het regime van de FBI uitsluit voor vennootschappen waarin een
aanmerkelijkbelanghouder in anticipeert. Alleen indien de FBI is toegelaten tot de effecten- handel (zie
28 lid 2 sub c vpb) is er nog de mogelijkheid dat een aanmerkelijkbelanghouder anticipeert in een FBI.
Verder kent de FBI een doorstootverplichting en financieringsvereisten.
, In 6a vpb staat het regime voor vrijgestelde beleggingsinstellingen. Voor dit regime geldt niet dat
aanmerkelijkbelanghouders niet mogen deelnemen. Wel geldt er een ander vereiste, namelijk dat zij
moeten beleggen in financiële instrumenten die nader zijn omschreven in 6a lid 3 vpb. De VBI kent geen
doorstootverplichting. Om te voorkomen dat winstneming door oppotting in de vbi wordt uitgesteld,
wordt bij de aanmerkelijkbelanghouder op grond van art. 4.13 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001 in
verbinding met art. 4.14 lid 1 een forfaitair rendement in aanmerking genomen van 5,33%. Bij de
aanmerkelijk- belanghouder wordt dit forfaitaire rendement belast tegen het gewone box 2-tarief van
26,25%.
4.2 gelijkstellingen
In artikel 4.6 ib wordt het begrip aanmerkelijk belang pas beschreven. Het begrip heeft als kern een
aandeelhouderschap van 5% of meer. Daarbij wordt het aandeelhouderschap van de belastingplichtige
met dat van zijn partner samengeteld. Dit begrip wordt vervolgens uitgebreid met:
- Het gaat niet enkel om kapitaalvennootschappen. Ook andere rechtsvormen (fondsen,
coöperaties) kunnen een aanmerkelijk belang opleveren.
- Het gaat niet alleen om aandelen. Ook andere vermogenstitels (winstbewijzen, opties,
genotsrechten) kunnen een aanmerkelijk belang vormen.
- Een aanmerkelijk belang bezit magnetisme. Het kan vermogenstitels die op zich geen
aanmerkelijk belang vormen, meeslepen in een aanmerkelijk belang van de belastingplichtige.
- Dit magnetisme van het aanmerkelijk belang strekt zich ook uit tot andere subjecten. Ook
vermogenstitels van bloed- en aanverwanten van een aanmerkelijkbelanghouder kunnen tot
aanmerkelijk belang bestempeld worden.
- Een aanmerkelijk belang dat op zich niet langer aan de criteria voldoet, kan toch een
aanmerkelijk belang blijven.
Art. 4.2 Wet IB 2001 ziet op een beperking van de verwanten die via art. 4.10 Wet IB 2001 — de
meetrekregeling — door iemands aanmerkelijk belang zelf aanmerkelijkbelanghouder kunnen worden.
Art. 4.10 Wet IB 2001 spreekt van ‘aanverwanten in de rechte lijn’. Voor het begrip aanverwant sluit de
wet aan bij het burgerlijk recht. Art. 1:3 lid 2 BW roept aanverwantschap in het leven door huwelijk of
geregistreerd partnerschap. In 1.2 lid 6 IB wordt het begrip aanverwant verder verruimt, zo worden
ouders aanverwanten van degene met wie hun kind ongehuwd een eigen woning bezit en bewoont
volgens de gemeentelijke Basisregistratie Personen (BRP). Tegenover deze verruiming van de
civielrechtelijke aanverwantschap staat een beperking ervan. Art. 1:3 lid 3 BW bepaalt dat door
ontbinding van het huwelijk de aanverwantschap niet wordt opgeheven. Art. 4.2 Wet IB 2001 doorkruist
deze regel. Indien het huwelijk door echtscheiding is ontbonden, eindigt de door het huwelijk
opgeroepen aanverwantschap. Bij overlijden blijft de aanverwantschap wel bestaan.
In artikel 4.3, 4.4, 4.5 en 4.5a IB worden aandeelhouders gelijkgesteld met genotsgerechtigden,
koopopties, winstbewijzen, coöperaties en participatie in open fondsen voor gemene rekening. Let op,
dat koopopties alleen werking hebben via de meesleepregeling van 4.9 IB en meetrekregeling van 4.10
IB.
De gelijkstelling geldt niet voor lidmaatschapsrechten van zogenoemde ‘flatcoöperaties’. Coöperatieve
rechten die (in)direct en (nagenoeg) uitsluitend het gebruik belichamen van een gebouw worden niet