Monique Bekker - Groepsdynamica, werken in en met groepen
Hoofdstuk 1 – inleiding
Groepsdynamica is de studie naar gedrag en het functioneren van mensen in groepen.
Deze studie is deels onderdeel van de sociale psychologie, maar ook van de sociologie.
Sociale psychologie is een wetenschappelijk studie naar hoe (menselijke) gedachten, gevoelens en
gedragingen worden beïnvloed door anderen.
Sociologie is ook een wetenschappelijke studie, die mensen en hun gedrag in hun sociale omgeving
bestudeert, maar de nadruk ligt op cultuur en op maatschappelijke structuren zoals de kloof tussen
arm en rijk en aanwezige machtsstructuren.
Onder groep bestaat altijd uit minimaal twee personen, maar kan ook enorm zijn.
Kurt Lewin (1890-1947) staat bekend als de grondlegger van de groepsdynamica. Hij koos voor het
woord groepsdynamica omdat de het gedrag van de groep, ook wel groepsproces genoemd,
constant veranderd.
Kurt Lewin bedacht de term interactionisme, waarmee hij bedoelde dat gedrag een combinatie is
van persoonskenmerken en omgevingskenmerken. Hij maakte in zijn onderzoek gebruik van het
bestuderen van mensen in hun normale omgeving.
Kurt Lewin vond bepaalde zaken in groepen erg belangrijk:
- Hoe kunnen mensen zich ontwikkelen?
- Hoe kunnen mensen hun eigen opvattingen behouden en uitdragen terwijl zij met anderen
samenwerken?
- Hoe kunnen mensen met conflicten omgaan?
- Mensen moeten niet alleen theorie leren maar juist de verbinding met de praktijk leggen.
- Als je mensen iets wilt leren, moet je opzoek gaan voorbeelden uit hun eigen leven.
- Mensen leren meer in kleine groepen dan in grote groepen.
Je kunt stellen dat vanuit het sociologische perspectief naar de groep wordt gekeken als bouwsteen
van de samenleving. Vanuit psychologisch perspectief wordt gekeken naar de interacties tussen
groepsleden. De groepsdynamica houdt zich vooral bezig met het psychologisch perspectief.
Hoofdstuk 2 – Groepslid of groepsbegeleider?
Een groep kun je definiëren als een samenstelling van twee of meer van elkaar afhankelijke
individuen die elkaar beïnvloeden door sociale interactie. Een groep heeft een aantal herkenbare
uitgangspunten. Sociaalpsychologisch onderzoek wees op het bestaan van vier belangrijke
processtructuren, die zich in een groep ontwikkelen. Dit zijn: normen, interactie, rollen en cohesie.
Daarnaast hebben groepen ook specifieke kenmerken zoals grootte van de groep, het soort doelen
dat de groep nastreeft en de ontwikkeling van de groep in een bepaald tijdsbestek.
Normen
Normen zijn duidelijke richtlijnen voor hoe men zich gedraagt in de groep. Normen komen voort uit
algemene waarden (bijv. vrijheid, rechtvaardigheid). Waarden kunnen niet worden opgelegd, ze
ontstaan uit de interactie tussen groepsleden. Normen kunnen wel worden opgelegd. Als normen
worden opgelegd in opleidings- of werkkringen worden het regels. Het werkt vaak beter om vanuit
groepsnormen tot regels te komen, omdat de groepsleden dan kunnen meebeslissen. Dat maakt de
kans groter dat de regels worden opgevolgd.
,Interactie
Men observeert elkaar, praat met elkaar en leert van elkaar. Deze interacties kunnen lichamelijk,
verbaal, non-verbaal, emotioneel etc. zijn en is een essentieel element van leven in groepen. Ook de
frequentie van bij elkaar komen is bepalend voor de hechtheid van de groep. Een groep functioneert
pas wanneer er regelmatig interactie is tussen groepsleden.
Structuur en rollen
Al in een beginnende groepsstructuur worden de rollen van groepsleden duidelijk. Bij een
beschrijving van die rollen horen ook de verantwoordelijkheden, bevoegdheden, doelen en taken
van die rol. De (sociale) status die iemand heeft, komt tot stand door hoe anderen tegen iemand
aankijken.
Verbondenheid of cohesie
Met verbondenheid, ook wel cohesie, wordt aangegeven hoe sterk de samenhang tussen
groepsleden is. Door deze samenhang voelen de groepsleden zich een groep. Een sterk verbonden
groep ervaart meer plezier en tevredenheid, en de groepsleden hebben meer zelfvertrouwen en
ervaren minder angst. Als de cohesie hoog is, zullen mensen graag in de groep blijven.
Verbondenheid door middel van contact maken
Als je met elkaar een groep wilt zijn is het belangrijk om met elkaar in contact te zijn. Wanneer we
aanduiden wat mensen ertoe beweegt om contact met elkaar te hebben , spreken van affiliatie.
Wanneer men elkaar slechts kort maar regelmatig waarneemt, bijvoorbeeld in een lift of bij een
bushalte kan er al ‘groepsgevoel’ ontstaan. Dit noemen we het ‘louter blootstelling’-effect. Er is dan
natuurlijk nog geen sprake van een groep.
Tot slot, blijven gesprekken oppervlakkig en laten leden weinig van zichzelf zien zal het contact snel
verwateren.
Grootte
Specifieke benamingen van groepsgrootte:
Dyade - twee leden
Triade - drie leden
De kleine groep – vier tot twintig leden
De maatschap – twintig tot dertig leden
De massa – meer dan veertig leden
In kleine groepen lijkt beïnvloeding een grotere rol te spelen dan in grote groepen. In zeer grote
groepen kan beïnvloeding zelf geheel verdwijnen en kunnen groepsleden opgaan in de anonimiteit.
We spreken dan van een massa.
Doelen
Een doel is een ideaal, iets waar mensen naartoe willen werken, een situatie waar veel mensen een
waarde aan hechten. Wanneer veel groepsleden hetzelfde doel hebben spreken we van een
groepsdoel. Een doel creëert een band tussen groepsleden. Zonder doel kan het functioneren van
een groep niet beoordeeld en geëvalueerd worden.
Ontwikkeling
Het stadiamodel van Tuckman beschrijft dat een groep door vijf fasen gaat:
Forming – de groep ontstaat en groepsleden bepalen hun plaats.
Storming – de groepsleden verkennen de grenzen, beïnvloeden elkaar en plegen soms verzet.
Norming – de groep bereikt consensus en maakt afspraken.
Performing – de groep is productief.
Adjourning - de groep gaat uiteen.
, Een ander model is dat van Schutz. Hij beschrijft drie fasen:
Inclusiefase – de groepsleden komen bij elkaar
Controlefase – de groepsleden testen elkaars macht en invloed
Affectiefase – de groepsleden investeren in vriendschap en samenwerking
2.3 – Soorten groepen
Een groep laat zich op verschillende manieren beschrijven. Zo zijn er primaire en secundaire groepen,
sociogroepen en psychegroepen, en formele en informele groepen. Bovendien wordt er soms
gesproken van in- en outgroups.
Primaire en secundaire groepen
Primaire groepen kenmerken zich door persoonlijke, intieme relaties waarbij de groepsleden direct
contact met elkaar hebben (bijv. familie, vrienden). In een primaire groep gaat het erom wie je bent.
Wanneer je er niet meer bent zal je gemist worden.
Bij secundaire groepen is het contact over het algemeen afstandelijker en onpersoonlijker. Er wordt
formeler met elkaar omgegaan. Status heeft invloed op het contact. In een secundaire groep gaat
het erom wat je doet. Je functie kan worden overgenomen.
Sociogroepen en psychegroepen
Van een sociogroep ben je alleen lid wanneer jou naam daar deel van uitmaakt, bijvoorbeeld
wanneer je een petitie tekent, terwijl je in een psychegroep meer als persoon aanwezig bent en je
verbonden voelt met de deelnemers. Je wilt je er graag mee identificeren (bijv. een lidmaatschap van
een zangvereniging).
Formele en informele groepen
Werk- en taak groepen zijn formele groepen. Wanneer je lid wordt van deze groepen houd je je aan
de formele regels. Als de doelen, rollen en normen van de groep vrij vaag zijn, bijvoorbeeld in een
vriendengroep, spreken we van een informele groep.
In- en outgroups
Mensen die lid zijn van een groep voelen zich de ingroup. De outgroup omvat in dat geval de mensen
die niet tot de ‘wij’ mogen behoren.
2.4 Groepslid of groepsleider
Soms ben je lid van een groep als deelnemer, op andere momenten ben je juist leider of begeleider
van een groep. Hierbij ervaar je overeenkomsten maar ook verschillen
Waarom willen mensen graag bij een groep horen? – volgens Robbins en Judge (2012)
- Een veilig gevoel hebben
- Status
- Eigenwaarde
- Affiliatie
- Macht
- Doelen bereiken
Lid zijn van een groep
Uit onderzoek naar uitsluiting blijkt dat uitsluiting uit digitale groepen, bijvoorbeeld op facebook,
negatieve gevoelens oproept. Uit een ander onderzoek blijkt dat uitsluiting eenzelfde activatie in de
hersenen geeft als fysieke pijn.