H1 Inleiding
1.1 Inleiding
Je kunt zeggen dat de sociologie antwoord probeert te geven op de vraag: hoe slagen mensen erin
samen te leven? Met het accent op sámen. De benaming voor het vak sociologie is hier ook van
afgeleid: voor de oude Grieken betekende ‘sociaal’ zoiets als ‘saamhorig’ of ‘gezellig’. Deze
sociologische betekenis van ‘sociaal’ moet niet verward worden met hoe dit woord in het dagelijks
spraakgebruik wordt gehanteerd. Het betekent dan ‘gevoel voor de medemens’ of
‘medemenselijkheid’, en mensen kunnen in die betekenis wel of niet sociaal (‘asociaal’) zijn. In de
sociologie slaat ‘sociaal’ op de menselijke betrekkingen, en omdat mensen te allen tijde deel
uitmaken van een samenleving, kunnen zij in een sociologische context als het ware niet niet-sociaal
zijn.
De sociologie is niet de enige wetenschap die zich richt op het menselijk gedrag en de menselijke
betrekkingen. Belangrijke andere wetenschappen zijn bijv. de psychologie, de economie en de
politicologie (zie figuur 1.1 blz. 12). Ieder van deze wetenschappen bekijkt de menselijke samenleving
vanuit een ander gezichtspunt. In de psychologie staat het individuele gedrag van de mens
centraal, de economie houdt zich bezig met de manier waarop mensen de productie en de
verdeling van schaarse goederen regelen, en de politicologie met de manier waarop mensen
vormgeven aan de toekomst van de samenleving.
De sociologie houdt zich bezig met het verklaren van gedrag van individuen en groepen van
mensen vanuit de maatschappelijke invloeden die ze ondergaan. Daarmee levert de sociologie
een instrumentarium dat helpt om de achtergronden van problemen beter te leren begrijpen.
1.2 Wat ‘doet’ sociologie?
Functies:
Een van de grondleggers van de westerse sociologie is de Franse filosoof Augustus Comte. Hij
benadrukte dat het de belangrijkste taak van de sociologie was om ongefundeerde ‘geloven’ over de
werking van de samenleving door te prikken en te vervangen door wetenschappelijke inzichten. Met
een dergelijke opvatting maakte je in de 19e eeuw geen vrinden onder de (veelal kerkelijke)
machthebbers in Europa: zij beschouwden onderzoek naar het ontstaan en de werking van bestaande
normen en waarden als een bedreiging voor de status quo. De sociologie laat immers zien dat de
menselijke betrekkingen binnen de samenleving niet door de natuur of God zijn opgelegd, maar het
resultaat van zijn menselijk handelen zelf.
Een belangrijk onderdeel van de sociologie is het blootleggen van bestaande
(machts)verhoudingen. Deze functie van ideologiekritiek maakt de sociologie niet altijd populair, en
ze vormt ook de reden dat de sociologie eigenlijk altijd een omstreden tak binnen de wetenschap is.
Sociologie als wetenschap geeft inzicht in menselijk gedrag en is daarmee ook goed bruikbaar om de
samenleving te besturen. Dit noemen we de beheersfunctie van de sociologie. Mensen die op welke
wijze dan ook betrokken zijn bij bestuur of management kunnen namelijk op zulk inzicht hun beleid
baseren. De sociologie wordt daarom wel bekritiseerd als zijnde een instrument van machthebbers.
Ten slotte heeft de sociologie de ordenende functie. Dat wil zeggen dat sociologen mede tot taak
hebben om in een min of meer onoverzichtelijke werkelijkheid een zodanig samenhang aan te
brengen dat situaties overzichtelijker en begrijpelijker worden en bijv. in een maatschappelijke context
worden geplaatst. Een probleem waarmee de sociologie met betrekking tot deze ordenende functie
wordt geconfronteerd, is dat de begripsvorming dikwijls direct betrekking heeft op onze dagelijkse
leefsituaties, waar ieder mens wel een beetje verstand van heeft.
Sociologie wordt aldus gedwongen haar maatschappelijke relevantie en betekenissen voortdurend te
bewijzen. Dat zij daar een aardig succesvol is geweest, blijkt wel uit het feit dat zeer veel
sociologische begrippen die de lezer in dit boek zal tegenkomen in de loop van de tijd deel zijn gaan
uitmaken van het dagelijkse taalgebruik. Enkele van deze begrippen kwamen we in dit korte stukje
tekst al tegen: macht, functie, ideologie, vooroordeel, het begrip ‘maatschappij’ zelf.
Individuen hebben vaak de illusie dat beslissingen die zij nemen of stappen die zij zetten uniek zijn,
dat ze – met andere woorden – als individu op zichzelf staan. In de persoonlijke belevingswereld is dit
ook juist, maar vanuit maatschappelijk perspectief gezien zit er achter individuele ontwikkelingen en
beslissingen een maatschappelijke ‘logica’. De Amerikaanse socioloog Wright Mills pleitte voor het
aanbrengen van een koppeling tussen deze individuele belevingswereld en de maatschappelijke
1
,logica, en hij gebruikte in dit verband de term sociologische verbeeldingskracht. Hij bedoelde
hiermee dat mensen ogenschijnlijk los van elkaar staande persoonlijke ervaringen, situaties en
problemen moeten leren zien in het licht van de manier waarop de maatschappij functioneert. Pas dan
kun je immers ook altijd kwaad met deze ervaringen, situaties en problemen omgaan. Wright Mills
beschreef dat private troubles veranderen in public issues, oftewel dat persoonlijke moeilijkheden
sociale problemen worden wanneer voor het ontstaan bovenpersoonlijke oorzaken en sociale
processen zijn aan te wijzen.
De socioloog Kees Schuyt geeft 6 criteria om een probleem als sociologisch relevant probleem te
identificeren:
1. Er moet sprake zijn van een aanzienlijk aantal getroffenen.
2. Het moet gaan om een persoonlijk letsel van die getroffenen (de ‘private troubles’ van Wright
Mills).
3. Het moet samenhangen met andere problemen.
4. Het probleem is niet van tijdelijke aard maar structureel en van lange duur.
5. Het me boven persoonlijke oorzaken hebben.
6. Het moet tegen serieuze waarden ingaan.
1.3 Sociologie voor de praktijk
Binnen het hoger onderwijs worden studenten opgeleid voor een professionele praktijk. Dit betekent
dat de kennis die wordt aangeboden toepasbaar moet zijn. Anders dan in bijvoorbeeld het
wetenschappelijk onderwijs gaat het in het beroepsonderwijs niet primair om de ontwikkeling van
kennis zonder meer, maar om de beroepsvaardigheden van het toepassen van die kennis om
betekenis aan situaties te kunnen geven.
Het dagelijks leven is voortdurend in ontwikkeling, en hetzelfde geldt voor de werkvelden van de
opleidingen. Het is zelfs niet overdreven om te zeggen dat kennis vaak al verouderd is voordat je haar
kunt toepassen. Dit betekent dat studenten ook moeten worden voorbereid op die dynamiek in hun
toekomstige werkveld en daarom geen statische kijk op de werkelijkheid mogen ontwikkelen. Ze
moeten juist leren de processen te zien die zich voltrekken en hun inzichten gebruiken bij het oplossen
van de uitdagingen waarvoor ze komen te staan. Mede daarom kiest het boek voor een
procesmatige benadering: we willen niet primair laten zien hoe de werkelijkheid er vanuit
sociologisch perspectief uitziet, hoesje is, maar hoe de sociale werkelijkheid - zoals het woord al zegt
– werkt.
Het is onvermijdelijk dat in de beschrijving van dergelijke processen wordt gerefereerd aan problemen
in de samenleving, maar daaruit mag je niet concluderen dat de sociologie een pessimistische
wetenschap is. Door de samenhang en complexiteit van de samenleving te doorzien, ontstaat namelijk
bijna vanzelf ook bewondering voor het menselijk vermogen om de samenleving te laten werken. Veel
vruchtbaarder is daarom een bewust gebruik van dit inzicht om vorm te geven aan een nog mooiere
toekomst.
1.4 Individu en samenleving
Een gezegde als ‘De vis zal de laatste zijn die ontdekt dat hij in het water zwemt’ geeft aan dat je je
moet verwonderen over je omgeving om te kunnen ontdekken hoe die eruitziet. Mensen
onderscheiden zich van dieren doordat ze in staat worden geacht zich niet door de omstandigheden te
laten leiden. Ze kunnen abstraheren van situaties en zich daardoor inzicht en overzicht
verschaffen, onderscheiden ze zich nauwelijks van de vis. Op dezelfde wijze als het water voor de vis
wordt de bestaande samenleving dan tot het ‘natuurlijke’ milieu van de mens gerekend.
Een van de belangrijkste taken van de sociologie is dus om te ontdekken ‘in wat voor water de mens
zwemt’. Niet zomaar, maar om overzicht te verschaffen. Zodra we in het bezit zijn van een dergelijk
overzicht, bezitten we ook de capaciteit om denkbeeldige nieuwe of andere leefomstandigheden te
formuleren. Deze denkbeeldige situaties kunnen op hun beurt een leidraad voor het handelen zijn. Op
deze wijze zijn mensen in principe in staat hun eigen leefmilieu bewust te beïnvloeden. Heel banaal
gesteld: mensen worden door hun samenleving gevormd, maar vormen op hun beurt ook weer de
samenleving.
Dit vermogen om iets aan de samenleving te veranderen, is een centraal thema in dit boek. Dit
vermogen heeft veel te maken met macht. In het kader van dit boek wordt met dit begrip gerefereerd
aan het vermogen om vorm te geven aan de eigen toekomst.
2
,Wanneer het in dit boek gaat over macht, dan gaat het om de volgende 3 elementen:
1. Het vermogen om doelstellingen in de toekomst te formuleren;
2. Het vermogen om daarvoor middelen aan te wenden;
3. Het vermogen om via die middelen invloed uit te oefenen.
1. Macht als vermogen begint met het vermogen om in het algemeen doelstellingen in de
toekomst te formuleren. Dit vermogen kan pas bestaan als mensen in staat zijn om te
abstraheren van het bestaande. Met andere woorden: als mensen in voldoende mate
onderscheid weten te maken tussen de werkelijkheid zoals die is of zoals zij die waarnemen,
en de werkelijkheid zoals die zou kunnen zijn of worden. Dit vermogen is onder meer
afhankelijk van het mechanisme die het bewustzijn bepalen en beïnvloeden, oftewel van
cultuur en sociaal bewustzijn.
2. Als doelstellingen voor de toekomst eenmaal gekozen zijn, gaat het vervolgens om het
vermogen om de middelen aan te wenden om ze te realiseren. De ene mens beschikt
daarvoor over meer middelen dan de andere. Dit heeft te maken met de posities die mensen
in de samenleving innemen en de opbouw van de samenleving zelf. De één beschikt over
veel geld, een ander leeft van de bijstand. Voor de middelen om doelstellingen te realiseren
zijn ‘maatschappelijke structuren’ en ‘sociale ongelijkheid’ dan ook de belangrijkste
trefwoorden.
3. Ten slotte gaat het om het vermogen de vastgestelde doelstellingen met behulp van de
beschikbare middelen te realiseren en zo anderen te beïnvloeden. Er zijn in de
samenleving immers bijna geen doelstellingen realiseerbaar onafhankelijk van anderen. Dat
maakt mensen ook tot sociale wezens. Dat we de maatschappelijke interactieprocessen die
zich hierbij voltrekken toch apart behandelen, is omdat de conflicten en sociale
veranderingsprocessen waarmee de beïnvloeding gepaard gaat om hun beurt weer
bewustzijnsinhouden wijzigen.
Zie figuur 1.3 blz. 18.
H2 Socialisatie
2.1 Inleiding
Zie figuur 2.1 blz. 21.
2.2 Socialisatie
Wanneer kinderen geboren worden, zijn het nog ‘onnozele’ kinderen: ze lijken zich volledig te vormen
naar de verwachtingen van hun ouders. Er is weleens verondersteld dat kinderen vanuit zichzelf niet
goed of slecht zijn. Ze zijn als het ware een ‘onbeschreven blad’, een tabula rasa. Hoe kinderen
worden, zou dan helemaal afhangen van wat ze van andere mensen leren.
Nature versus nurture:
Om het gedrag van mensen te kunnen verklaren, wordt er gekeken naar wat ze aangeleerd wordt;
tegelijkertijd beseffen we dat er ook aangeboren gedrag is. De verhouding tussen ‘aangeboren’ en
‘aangeleerd’ is een bron van veel onderzoek en discussie, ook wel het nature-nurture-debat
genoemd.
In de bestudering van menselijk gedrag wordt in het algemeen dus wel erkend dat beide (zowel
aanleg als omgeving) essentieel zijn, maar is het de vraag hoe de verhouding is. Een complicerende
factor is dat aanleg en omgeving niet strijkt zijn te scheiden: juist omdat mensen een aanleg hebben,
kunnen ze van andere mensen (de samenleving) leren.
Wat leren we in onze socialisatie?:
In snel tempo leren kinderen hoe het leven (hun leven) in elkaar zit: hoe en wanneer er gegeten,
geslapen en geknuffeld wordt. Kinderen worden aldus mensen die leren hoe ze zich gedragen
moeten, wat er van hen verwacht wordt en wat er van anderen te verwachten is.
Op dezelfde wijze wordt geleerd hoe en welke van onze behoeften bevredigd kunnen worden en
bovendien (daarmee samenhangend) hoe we met elkaar horen om te gaan.
Het proces waarbij mensen leren zich sociaal te gedragen in de voor hen relevante groepen wordt
socialisatie genoemd. Deze socialisatie begint al bij de geboorte – volgens sommige pedagogen al
daarvoor. De socialisators zijn aan het begin meestal de opvoeders, de ouder(s), broertjes of zusjes
en de kinderopvang. Daarmate we ouder worden, krijgen we met steeds meer socialisators en
3
, socialiserende instanties te maken, zoals het onderwijs, een sportvereniging, een
kerkgemeenschap.
Aanvankelijk is het leren (socialiseren) iets vanzelfsprekends: als kind weten we niet beter. Maar later
leren we bewuster wat er van ons wordt verwacht. We merken ook dat die verwachtingen bij anderen
kunnen verschillen met wat thuis ‘gewoon’ is. We tasten af wat er in een andere groep wordt verwacht
en zijn eerst onzeker of we het wel goed doen.
Bij onze socialisatie leren we dus behalve feitelijke gegevens (iets is groot of klein, lang of kort, warm
of koud) ook de opvattingen over hoe iets hoort. Welke feiten ons wereldbeeld vormen, hangt af
van waar we opgroeien. In veel Nederlandse gezinnen is het gewoon dat je als kind een eigen kamer
hebt. Maar toen de ouders nog kind waren en gezinnen in het algemeen veel groter, kwam dat
nauwelijks voor. Ook bij veel Marokkaans- of Turks-Nederlandse kinderen is dat nu niet zo.
2.3 Waarden
Onder waarden bestaan we de met anderen gedeelde voorstellingen over wat juist en goed is en
daardoor nastrevenswaardig. Waarden zijn vaag of abstract, zoals vredelievendheid, gerechtigheid,
veiligheid, rechtvaardigheid of eerlijkheid.
Waarden scheppen binnen groeperingen samenhang. Zo zijn er per groepering waarden die voor
anderen niet direct prijzenswaardig zijn, zoals het gebruiken van agressie om je zin te krijgen: voor de
een geldt dat je ‘niet over je heen laat lopen’, dat je geen ‘softie’ moet zijn, terwijl een ander vindt dat
je bemiddelend zou moeten optreden. En vanuit een waarde als rijk worden door hoge salarissen en
bonussen denkt de een ‘eerlijk verdiend’ waar de ander spreekt van ‘grootgraaiers’ en ‘kleptocraten’.
Mensen kunnen echter ook leren dat andere groeperingen ‘minder’ zijn vanwege hun uiterlijk, cultuur
of godsdienst en dat je mensen uit die groeperingen daarom ook als je mindere kunt behandelen.
Per groepering bestaan er verschillen in opvatting over welke waarden wel of niet gelden en welke
waarden belangrijker zijn dan andere waarden. In Nederland wordt ‘gezelligheid’ hoog gewaardeerd,
maar het valt in andere talen niet eens goed te vertalen. Bij Marokkanen en Turken in ons land is
gastvrijheid – en dan niet pas na (telefonische) afspraak – een belangrijke waarde. Een ander waarde
is dat je hoort bij je (eigen) groep en dat je je daarop richt. In de ogen van Marokkanen en Turken met
deze collectivistische waarde, zijn Nederlanders met hun gerichtheid op zelfontplooiing erg
individualistisch. Voor veel oudere Turken en Marokkanen is het onbegrijpelijk dat Nederlanders hun
ouders niet in huis (het gezin) opnemen: ze wijten dat aan de overdreven ‘egoïstische’
ontplooiingsdrang. Deze verschillende gerichtheid wordt uitgedrukt met termen wij-cultuur
(groepsgericht) en ik-cultuur (persoonsgericht).
Wat voor de ene groepering nastrevenswaardig is, kan voor de andere groepering juist als slecht
worden beleefd. Zo kan in de cultuur van een land het respecteren van vrouwen door mannen wel als
algemeen gebod gelden. Maar veel mannen wordt duidelijk gemaakt dat de vrouwenveroveraar, de
man die met veel vrouwen seks heeft, een held is, een echte man. Over een vrouw die overspel
pleegt, wordt schande gesproken. Tegen een man die dit doet, wordt door andere mannen opgekeken
als vrouwenverleider.
Seksualiteit speelt in alle culturen een grote rol. Ze wordt erkend als lust die genot geeft en ook voor
ons voortbestaan noodzakelijk is. Er zijn ook veel regels over wie, wanneer, met wei seks zou mogen
hebben. Met name voor vrouwen wordt omgeschreven hoe ze als kuise dames geen lust mogen
opwekken, terwijl ze in een andere context juist wel hoog scoren als aantrekkelijke sexy ladies.
Wanneer waarden worden omgezet in een visie op de toekomst of een gewenste
ontwikkelingsrichting, spreken we over doelen. Een doel is een denkbeeldige toekomstige situatie
die wij nastreven. We leren in onze socialisatie doelen te stellen: carrière maken, een relatie met je
kinderen opbouwen, als goede gelovige moslim minstens één keer in je leven de hadj (bedevaart naar
Mekka) maken.
Aan waarden zijn twee aspecten te onderscheiden: hoe erover gepraat wordt (zeg-gedrag) en wat er
gedaan wordt (doe-gedrag). Om waarden te kunnen zien, kunnen we wat er gezegd en geschreven is
bestuderen of kijken naar wat er gedaan wordt. Of we ons aan de waarden houden, hangt van de
situatie af. Een mensenleven is heilig, maar soms worden er toch levens opgeofferd om andere levens
te redden. Waarden zijn met andere woorden voorwaardelijk.
4