Hoorcolleges Ontwikkeling van Persoonlijke Relaties
Hoorcollege 1
Zijn pasgeborenen sociaal?
Klassieke theorieën:
• Baby’s zijn niet in staat tot echte sociale interactie
• Latere relaties zijn afgeleid van relaties met primaire verzorgers
Dat is in contrast met wat er in de praktijk werd waargenomen van hoe baby’s zich
gedragen.
Filmpje waarin een onderzoeker twee poppen heeft, de ene pop probeert een doos open te
maken, een rode doet hem dicht, en een groene helpt. Voor welke pop heeft het kind
voorkeur? Zelfs baby’s hebben een voorkeur voor de behulpzame pop ten opzichte van de
niet behulpzame pop.
Moderne theorieën:
• Kinderen zijn biologisch gebouwd om naast primaire zorgverleners aandacgt aan
kinderen te schenken
• Vroege relaties met leeftijdgenoten kunnen ook belangrijk zijn voor ontwikkeling
• Het hele sociale systeem beïnvloedt een kind
Plankjes bewogen ze over een kind heen. Volgen kinderen meer een gezicht dan een niet-
gezicht? Ze zagen dat pasgeboren kinderen veel meer geneigd waren om hun hoofd te
bewegen bij de hele gezichten. Conclusie is dat zelfs op hele jonge leeftijd baby’s aangelegd
zijn om op human-like objecten te focussen.
Dyadische peer relaties: een-op-een relaties.
3 dingen hierbij: contingentie, pro-sociaal gedrag, conflict.
Contigentie
o Contingente reactie= reacties die voorbouwen op wat de andere persoon heeft
gedaan. Reageren op de reactie van anderen.
, o Begint al na 6 maanden.
o Voorbeeld: dyadische verschillen bij aanraking.
Pro-sociaal gedrag
Reacties op angst:
o Heeft te maken met empathie.
o Poging om in te grijpen voor een slachtoffer, om de situatie te veranderen of de
distress te verminderen.
o Pasgeborenen: huilen als reactie op het huilen van anderen.
8 maanden oud: reageren met kijken, affect, fysieke reactie of eigen angst (zelf huilen).
o Driehoek met op elke hoek een baby, wat gebeurt er als een baby gaat huilen? Het
vaakst kijken, daarna reageren met affect, daarna fysieke reactie, en daarna pas
eigen angst (zelfgerichte respons). Eigen angst komt veel minder voor dus.
2 jaar oud:
o Individuele verschillen beginnen.
o Probleem oplossen, agressie en amusement, beginnen rond deze tijd toe te nemen.
o Filmpje: hoe kinderen reageren op stress (per ongeluk op hand slaan, bang zijn voor
robot): normaal kind, syndroom van down, autisme. Er ontstaan grote individuele
verschillen vanaf deze leeftijd in empathie en sociaal gedrag.
Delen:
o Vanaf 12 maanden affiliatief delen
o Focus van niet-delen
o Kinderen die het begrip van eigenaarschap (dit is mama’s jas) snappen zullen meer
ontwikkelen qua delen. Eigenaar van iets zijn kan mensen blij maken is het idee.
o Vanaf 1.5 jaar meer delen als daarom wordt gevraagd. Bij 2 jaar bijna altijd.
Samenwerken:
o 1 jaar oud kan al samenwerken.
o Vanaf 2 jaar oud wordt de samenwerking veel complexer.
, o Voorbeeld: groen en rood handvat, kinderen moeten samen daaraan trekken om de
hond te laten bewegen. Binnen een aantal maanden neemt de coördinatie steeds
meer toe omdat de monitoring steeds meer toeneemt (als de andere trekt moet ik
ook trekken). Kinderen gaan op een gegeven moment ook met de ontwikkeling van
taal bijvoorbeeld aftellen.
o Samenwerking versus competitie. Bijvoorbeeld wanneer er maar één blauwe tractor
is: begint bij samenwerken, allemaal om de beurt. En het wordt steeds meer
competitie waarbij bepaalde mensen hem vaker krijgen.
Conflict
o Conflict is functioneel!
o Conflict over speelgoed begint rond 1 jaar oud.
o 1 jaar oud: conflicten oplossen door fysieke kracht. Trekken aan het speelgoed.
o 2 jaar oud: gebruik ook verbale middelen.
o Kinderen vermijden conflicten, vooral hard slaan wordt vermeden.
o Uit onderzoek was er niet per se een toename of afname in aantal conflicten.
Kinderen die iets kwijtraakten waren de volgende keer de eerste kinderen die een
conflict begonnen.
o Vergelding in conflict vindt plaats (reciprociteit).
o Rond 3 jaar beginnen we sekseverschillen te zien. Trekken aan speelgoed (dus fysieke
kracht) wordt vaker door jongens gebruikt en minder voor meisjes.
o Oudere kinderen: onderwerp van conflict veranderd, het wordt meer sociaal gericht
(wat zijn de regels, wat gaan we spelen). De mate van conflict verandert niet.
Voorbij de dyade →
Triadische relaties, status & dominantie.
Triadische relaties
• Pasgeborenen: door non-verbale communicatie. Als een baby iemand nadoet en zijn
moeder lacht blijft de baby het doen.
• Rond half jaar oud: gedeelde betekenis (tegelijkertijd geluid maken). Ook in drietallen
gaan dit soort dingen ontstaan (elkaars voetjes vasthouden).
• Rond 2 jaar oud: veel triadische relaties ontstaan. Meeste interacties is als twee
kinderen samen praten en een derde ernaar kijkt. Verschillende vormen van
triadische interactie beginnen te ontstaan (wie leidt, wie volgt).
Status & dominantie
• Duidelijke statusstructuren bij 11 tot 15 maanden oud. Sommige kinderen worden
vaker nagedaan dan anderen, sommige kinderen bepalen vaker wat het spelletje
gaat zijn.
• Gerelateerd aan leeftijd, ontwikkeling en geslacht.
• Onderzocht door kinderen samen te laten spelen 1-op1 met kinderen die ze al
kennen. Meest dominante kind, opeennadominate kind, en 2 minst dominante. Wat
doen deze kinderen met dit dominante gedrag en welk kind heeft te hoogste status?
, • Witte balk linkse plaatje: top ranked child met degene die net onder hem staat. De
alpha van de groep past zijn gedrag het meest aan ten opzichte van degene die het
laagst staat in de sociale orde. Top ranked praat met de 3 mensen onder hem. In
figuur b zien we degene die er net onder zit.
• Onlooking: toekijken.
• De nummer 2 kind is wel directief naar nummer 3 en 4, maar niet naar top ranked
child. Niet naar degenen die hoger in aanzien staan.
• Bij hele jonge kinderen wordt gedrag aangepast afhankelijk van met wie ze aan het
spelen zijn.
• Dus ja ook bij jonge kinderen zijn groepsstructuren belangrijk.
Onderliggende vaardigheden:
Gedeelde aandacht, emotieregulatie, inhibitie controle, imitatie, causaal begrip, taal.
▪ Er zijn enorme verschillen in de ontwikkeling van de onderliggende vaardigheden.
▪ Het sociale systeem is belangrijk. Relatie met familie zijn ook belangrijk om deze
vaardigheden te kunnen ontwikkelen.
▪ Er is enig bewijs voor continuïteit. We zien vaak zwakke effecten (kindertijd pesten ->
last als volwassenen). Hoe verder we iets in de ontwikkeling meten is sterker
voorspellend voor hoe je als volwassen bent.
o → Gebrek aan studies, geen sterke bewijzen.
Gedeelde aandacht
• Vermogen om aandacht te coördineren met een ander persoon.
• Begint rond 6 maanden oud.
• Gebruik van kijken en gebaren (bijvoorbeeld wijzen naar objecten)
• Duidelijke individuele verschillen.
• Een van de basisprincipes van Theory of Mind.
Emotieregulatie
• Vaardigheid om op een bepaalde manier op situaties te reageren. Hoe focus je je
aandacht? Op negatieve emoties of andere dingen?
• Gaat niet alleen over boosheid reguleren, maar ook angst. Regulatie maakt je in staat
om nieuwe situaties te ontdekken.
• Verschillen tussen volwassen en peer situaties.