Samenvatting beleidskunde.
Hoofdstuk 1.
Beleid is een verschijnsel wat rond 1900 voor het eerst ter sprake komt, dan vooral in de grote
steden van de VS. Er hopen zich daar problemen op: industrialisatie, migratie/urbanisatie, armoede,
kinderarbeid/opvoeding en onderwijs. Het was niet makkelijk dit opeens aan te pakken, er was
behoefte aan een snellere doelgerichte aanpak. De politiek wordt van ‘Vecht om het Recht’ naar
‘Strijd om Beleid’.
De hoofdrol komt sindsdien ook te liggen bij de wethouders, ministers. Zij krijgen dan ook een
verdubbeling van hun ambtenaren.
1.1 Rechtstaat, democratie en beleidsstaat.
Net voor de WOII en erna sprak men niet meer van ‘Politiek bedrijven’ maar van ‘Beleid te voeren’.
Door de WOII was er namelijk een negatieve lading over gekomen en beleid te voeren klonk
positiever en constructiever. Het woord Plan werd ook vervangen door het woord beleid, plan was
namelijk een woord wat vaak door de socialisten werd gebruikt en riep zo associaties op met het
communisme en dwang/dictatuur. (5-jaren plan)
Men ging van een wetgevende staat en liberale staat naar een meer doelgerichte staat en sociale
veranderingen. Hierbij moesten crises kon worden tegengegaan. De overheid moest meer gaan doen
in kortere tijd. Voor deze taak had men een nieuw woord nodig: beleid. Behalve een liberale
rechtsstaat werd de overheid dus ook een beleidsstaat’, dit monde uit in de verzorgingsstaat.
In de jaren 60 en vroege 70 kwam overal in ons deel van de wereld een coalitie tussen liberals en
professionals. Dit luidde een nieuwe fase in. De overheid was tot meer in staat, de economie en de
samenleving werd maakbaar. De democratische overheid was daar immers voor bevoegd,
gelegitimeerd en bij machte.
Er kwam sprake van een ‘beleider’ ofwel interventiestaat. De staat kreeg een nieuwe visie, een
aanvoerder, voorganger, nationale vormgever en zingever en designer der natie.
In de 21e eeuw begint een oprukkend liberaal gedachtegoed, de politiek, bestuur en overheid
beginnen zich bescheidener op te stellen. De verzorgingsmaatschappij wordt
‘participatiemaatschappij’. Behalve de liberalisering zien we ook de mediasering, de media is geen
voorlichting meer, maar zelfstandig. De media bepalen tegenwoordig het beeld van de politiek,
bestuur en beleid op grond waarvan de kiesgerechtigde burger zijn oordeel en keuzen bepaald.
Ook is de burger niet meer met een partijpolitieke voorkeur, de politiek dient permanent campagne
te voeren. De politiek dient stemmen te winnen, waar vroeger men vast stemden op een partij.
De politiek-ambtelijke verhouding is veranderd. Het monopolie wat ambtenaren hadden op de
advisering van ministers is niet meer.
1) Er zijn nu meerdere partijen die voeden, zoals belangengroepen, adviesraden,
wetenschappelijke bureaus.
2) Ook is tegenwoordig actualiteit meer belangrijk.
, 3) Ook wordt er tegenwoordig meer gekeken naar een goede uitvoering dan naar een
beleidsadvisering. Men vergeet dan wal is de ‘architect’ van het beleid, omdat deze buiten
het zicht is gevallen.
1.2 Beleidswetenschap en beleidskunde.
Beleidswetenschappen kennen we pas sinds de Tweede Wereldoorlog. De grondslag in Amerika.
W. Wilson roept in 1887 op om te filosoferen over de Europese stijl en theoretiseren om dit los te
laten. Hij stelt de aandacht meer op praktijk en systematisch zoeken naar manieren om daarin met
succes verbetering in te brengen. Daarna komen onderzoeksinstellingen in New York, die beginnen
met beleid. Het resulteert in bestaand beleid of onderzoekt concrete problemen en doet vervolgens
voorstellen voor een planmatige verbetering van de situatie. Op wetenschappelijk grondslag. Dit
mag dan als de eerste beleidswetenschappelijke publicaties worden beschouwd.
In de jaren zestig komt het naar Nederland, beleidswetenschap doet zijn intreden. Sociologen richten
zich op de ‘verzorgingsstaat’ en politicologen met ‘beleid’. Bestuurs-en beleidswetenschappen
treden naar de jaren ’80 sterk op, daarna komt er stabilisatie. Nergens in de wereld is de praktijk zo
dicht bij de wetenschap als in Nederland. Na 50 jaar hebben wij de top bereikt.
Het systematisch bestuderen en professionaliseren van beleidspraktijken noemen we bestuurskunde.
Hiervoor biedt de praktijk aan bestuurskundige:
- Kenmerken
- Inzichten
- Invalshoeken
- Methoden
- Technieken.
Beleidskundige zoeken naar verrijking, dit halen ze uit:
1) Eigen inventiviteit
2) Vergelijking met het repertoire van andere practici. (Binnen- en buitenland)
3) Wetenschappelijk onderzoek.
1) Beleidswetenschappers zijn per definitie niet beleidskundige.
2) Veel ambtelijke practici zijn beleidskundige, maar ook niet allemaal.
3) Bijna alle beleidsadviseurs zijn besliskundigen, ze behoeven een kennis van producten ter
wetenschap, maar eigen ervaring en inzichten vormen de belangrijkste bron.
De beleidswetenschap zag zich als de voorhoede en wegbereider van de beleidskunde. Beleidskunde
is toegepaste beleidswetenschap. De verhouding tussen wetenschap en praktijk is eenzijdig en
verticaal. De wetenschap is superieur, de praktijk moet uit haar bron van waarheid, rationaliteit en
voortuitgang respecteren en volgen. Alleen dit beeld klopt niet langer.
Praktijkprofessionals zijn namelijk in de loop van de tijd zich goed gaan ontwikkelen naar gebruikers
van de wetenschap. Ze hanteren wetenschap op 4 manieren:
- Selectief gebruik: Je gebruikt alleen wat er in de beleidspraktijk komt.
- Retorisch gebruik: Praktijk wordt niet veranderd. Alleen de termen worden aangepast, vaak
duurdere.