domei Rijk Pro- of Celwand Een of Auto- of
n eukaryoo ? meercelli heterotroo
t g f
Bacteriën Ter prokaryoot Ja Eencellig Auto- of
discussie heterotroof
Archea Ter Prokaryoot Ja Eencellig Auto- of
discussie heterotroof
Protisten Eukaryoot Ja of nee Eencellig of Auto- of
meercellig heterotroof
eukaryoten Schimmel Eukaryoot Ja Meercellig Heterotroof
s
Planten Eukaryoot Ja Meercellig Autotroof
Dieren Eukaryoot nee Meercellig Heterotroof
Verschil tussen bacteriën en archea is, is dat archea onder bizarre omstandigheden leven zoals bvb
heftig zuur.
Alle eukaryoten zijn de rest groep
Protisten : Protisten zijn organismen die niet geclassificeerd kunnen worden als planten, dieren,
schimmels of bacteriën . een heterogene groep van eencellige eukaryoten, oerplanten en oerdieren
Autonomie= bezighouden met regels van het ordeningssysteem
Systematiek = houd zich bezig met indelen ordeningssysteem. ( hierbij probeert men de evolutionaire
verwantschappen ( afstamming) zo goed mogelijk weer te geven)
Houdt zich bezig met toepassen van regels- ordenen
Biologie= leer van het leven
Levenskenmerken/ levensverschijnselen
Ontwikkeling + groei
Beweging
Voortplanting
Waarden en reageren ( op prikkels)
Uitscheiding (afval stoffen,urine, uitademing , alles wat uit bloed komt)
( poep is geen uitscheiding, want gaat niet door het bloed)
Voeding
, Emergent =nieuwe eigenschap, je gaat een niveau hoger of lager
( een organenstelsel kan bijvoorbeeld niet lopen maar een organisme zelf wel, emergent)
Zelforganisatie= hoe organiseer je het om iets te reguleren
(iets : eten,leven, suikerspiegel, temperatuur enzv)
Zelfregulatie = ‘jezelf`` in stand houden, alle processen die nodig zijn om te leven zelf regelenen,
hormonen, herstel,zenuwenen, verdedigen, ademhalen, voeding etc.
Zelforganisatie: biolohische eenheden ontwikkelen zich met nieuwe structeren tot nieuwe
emergente eigenschappen, bvb een cellen die zich toto de structuren van een weefsel ontwikkeld
Interactie = biologische eenheden reageren op andere biologische eenheden, ze hebben iets met
elkaar te maken
Inter = tussen , gebeurd iets tussen twee biologische eenheden
Soort= individuen die kunnen voorplanten en vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen
Reproductie = nakomelingen krijgen
1. Ongeslachtelijk , ( geen DNA uitwisseling)
2. Geslachtelijk
Evolutie = het veranderen, verdwijnen en ontstaan van soorten
Drie belangrijke factoren bij evolutie
Genetische variatie : verschil in genotype bijvoorbeeld door mutaties/ verandering in DNA
Natuurlijke selectie= sommige organismen hebben grotere overlevingskans omdat ze beter
in hun omgeving passen. Hierdoor vervallen sommige eigenschappen en groeien anderen
Reproductieve isolatie : Meerdere soorten ontstaan uit 1 soort omdat ze soms door
veranderingen gescheiden worden en daardoor niet meer kunnen voortplanten( met
vruchtbare nakomelingen als uitkomst)
Biodiversiteit is verscheidenheid in levensvormen
Autotrofe organismen = produceren zelf de organische stoffen die ze nodig hebben. Dit doen ze met
energie afkomstig van zonlicht en energie arme stoffen.
Heterotrofe organismen= verbruiken de energie die door de autotrofe organismen is vastgelegd/
geproduceerd
Nieuwe structuren die ontstaan : cellen die organiseren tot weefsel of weefsel dat met
zelforganisatie zich vormt tot een orgaan
Ordening = rangschikken op kenmerken en soort
Vorm = hoe iets of iemand er uit ziet
Functie= wat het doel of het gene is wat iemand kan
,Door verscheidenheid in genotypen
Genotype = totale pakket van genen in cel van organismen
Biodiversiteit = het verschil in levensvormen
Evolutie theorie = gebaseerd op genetische variatie, natuurlijke selectie en reproductieve isolatie
Organismen=levende wezens
Levensverschijnselen =acties ,dingen die laten blijken dat iets of iemand leeft
Voortplanting=nakomelingen krijgen
Stofwisseling=chemische reacties in een organismen
Dood= vertoont geen levensverschijnselen meer
Levenloos= heeft nooit levensverschijnselen vertoont
Elk individueel organisme (individu) heeft een levensloop
Levensloop= het begin tot het eind van een leven van een individu
Levenscyclus = manier waarop het leven van een soort blijft voortbestaan, van leven,dood,leven
Enzymen =versnellen chemische reacties van stofwisseling, stofjes die meewerken in omzetting van
moleculen
Biologische eenheden = hoe organismen georganiseerd zijn van kleine molecuul tot de hele
samenleving , Ook wel organisatieniveaus. Niveau waarop organismen kunnen worden bestudeerd
(levende factoren)
Organisatie niveau’s= verdeling van klein naar groot wat je kan bestuderen in de biologie ( op grote
waarvan je de biologie bekijkt)
Opbouw van organisatieniveaus
Molecuul
organel = deel van de cel (celkern) waar de bouw en functie apart is onderscheiden
cel
weefsel = groep cellen bij elkaar, zelfde vorm en functie
orgaan= deel van een organisme opgebouwd uit weefsels
organenstelsel= bestaat uit organen die samen bepaalde functie uitoefenen
organisme
populatie=groep individuen van dezelfde soort die in een bepaald gebied onderling voortplanten
levensgemeenschap=meerdere populaties, die binnen een bepaald gebied samen leven
, ecosysteem = begrenst gebied met bepaalde eigenschappen waar factoren (abiotosch en biotisch)
een eenheid vormen
gevormd door de organismen met hun levensgemeenschappen en populaties
biosfeer = is het gedeelte van de Aarde waar leven mogelijk is en bevindt, alle ecosystemen op aarde
eukaryoot= organismen waarvan de cel een celkern bevat
prokaryoot = cellen die geen celkern bevatten
abiotische factoren= invloeden uit de levenloze natuur
biotische factoren= invloeden van het leven
taxonomie= houd zich bezig met de regels van dit ordeningssysteem, zoals de wijze waarop groepen
organismen worden ingedeeld
systematiek= houd zich bezig met het indelen van organismen volgens het ordeningssysteem
domeinen = hoogste taxonomische rang
voorbeelden domeinen :
Bacteriën
Archea
Eukaryoten
Elk domein kan ingedeeld worden in een rijk
Binnen de biologie wordt er onderscheid gemaakt tussen al deze soorten in vier verschillende rijken.
Alle soorten organismen kunnen hiermee worden ingedeeld. Er wordt onderscheid gemaakt tussen
planten, dieren, bacteriën en schimmels. Er zijn een aantal kenmerken waarop organismen worden
ingedeeld in de vier rijken
Archaea en bacteriën zijn prokaryoten
Archaea :
archaea hebben bepaalde genen en stofwisselingsroutes die erg lijken op op eucaryotische cellen.
Hierdoor zijn ze anders dan bacteriën
Onderzoeken
beschrijvend onderzoek wordt ook wel ontdekkend onderzoek of beschrijvende wetenschap
genoemd
een onderzoeker of onderzoeksgroep verzamelt dan observaties en metingen
deze verzamelede gegevens worden data genoemd
deze observaties kunnen leiden tot conclusies
bij een beschrijvend onderzoekt stelt men onderzoeksvragen als : hoe zit het DNA van de mens in
elkaar
beschrijvend onderzoek kan leiden tot het opstellen van hypothesen