Probleem 1: Early roots of psychology
Plato: the quest for perfect knowledge
Plato was een leerling van Socrates en was democratischer dan Socrates. Socrates was de eerste
morele filosoof; Plato breidde zijn ideeën uit. De filosofie van Plato gaat vooral over het najagen van
gerechtigheid, zowel in de staat als in het individu. Dit is afgeleid van het Griekse woord voor
gerechtigheid, dikaiosune, wat staat voor: uit het leven halen wat men verdient, niet meer en niet
minder. Dit weerspiegelt het Griekse doel van hominoia (gelijkheid). Het tegenovergestelde van
hominoia is pleonexia (ongelijkheid).
Socrates probeerde een algemene betekenis voor virtue (deugdzaamheid) te vinden. Plato zag dat
Socrates zijn zoektocht deel was van een groter iets. Volgens de Grieken is de capaciteit voor
abstracte kennis wat mensen onderscheidt van dieren. Wetenschap (waaronder psychologie) focust
zich op algemene kennis over dingen die overal in het universum zijn; op dezelfde manier doen
psychologen experimenten bij kleine groepen mensen maar vormen hieruit theorieën over de gehele
mensheid. Plato was de eerste filosoof die nadacht over hoe kennis mogelijk is en hoe het
gerechtvaardigd kan worden. Hij creëerde het veld van de epistemologie; de studie naar kennis. Dit
gaf uiteindelijk de doorgang naar cognitieve psychologie. Plato was de eerste om op te merken: wat
vandaag waar lijkt te zijn gebaseerd op de data van vandaag, kan weer ondermijnd worden door de
data van morgen.
Volgens Plato heeft truth (waarheid) twee definiërende kenmerken:
1. Een overtuiging is waar (is kennis) wanneer het waar is in alle tijden en op alle plekken; het
moet altijd en overal waar zijn.
2. Kennis moet rationeel verantwoord zijn.
Plato nam aan dat hoe de wereld lijkt voor elke persoon en elke cultuur relatief is tot elk van hen.
Observatie is daarom getekend door individuele verschillen. Iets wat wij mooi vinden, komt door wat
onze omgeving (ouders, vrienden, etc.) ons hebben verteld wat mooi is. Mensen uit een andere
cultuur vinden andere dingen weer mooi omdat zij meegekregen hebben dat andere dingen mooi
zijn.
The Forms
Toen Plato geometrie ging studeren vond hij in wiskunde de aard van truth itself. Hij vond dat de
Way of Truth het inwaartse pad van logische redenatie over ideeën was, en niet het uitwaartse pad
over fysieke objecten die ergens op lijken. Plato’s eerste openbaring a.d.h.v. geometrie was die van
bewijs; bijv. de theorie van Pythagoras is bewijsbaar en daarvoor waar, het is een stuk oprechte
kennis die ondersteund wordt door logisch redeneren i.p.v. door observatie en meting. Geometrie
ondersteund het rationalisme; logica is de Way of Truth. Logica is de weg naar realiteit en naar het
zijn.
The Form: een niet-fysieke essentie van dingen, dus een mooi object lijkt op de Vorm van
Schoonheid en elke rechtvaardige daad lijkt op de Vorm van Gerechtigheid. Kennis is dus de kennis
van vormen van dingen, niet van fysieke dingen of gebeurtenissen. Moed, schoonheid en
gerechtigheid vormen samen de Vorm van het Goede. Volgens Plato was iets dus niet mooi
gebaseerd op iemands individuele overtuigingen, maar gebaseerd op de Vorm van Schoonheid.
Schoonheid en Deugd zijn geen subjectieve oordelen van mensen en culturen, maar échte
eigenschappen die objecten bezitten (zoals gewicht of maat). Plato breidde Socrates’ idee uit in
metafysisch realisme: de Vormen bestaan écht als niet-fysieke objecten. Voor Plato zijn Vormen niet
alleen persoonlijke gedachten, maar bestaan ze buiten de menselijke geest als vaste, universele
objecten.
,Plato realiseerde zich dat het beschrijven van de Vormen moeilijk is, dus hij gebruikte vier metaforen.
1. Simile of the Sun: Illumination by the Good. Metafoor van de Republiek. De Vorm van het
Goede is staat tot de wereld zoals de zon staat tot de fysieke wereld van objecten, de kopieën
van de Vormen. Om iets te kunnen zien (visie) zijn een oog, een object, en de zon nodig.
2. Metaphor of the Line: The Hierarchy of Opinion and Knowledge. Metafoor van de Republiek.
Beeld je een lijn in, die is verdeeld in vier oneven secties. De relatieve lengte hiervan is in
hoeverre iets Waar is. De lijn is verdeeld in twee grote secties. De lagere en kortere sectie staat
voor de Wereld van Verschijningen (overtuigingen zonder bewijs), gebaseerd op perceptie. De
hogere en langere sectie staat voor de Wereld van de Vormen en het aantoonbaar bewijs voor
de Vormen.
A. Inbeelding het laagste level van cognitie. Als je je iets inbeeldt, is het slechts een kopie
van iets (images).
B. Overtuiging beter dan een inbeelding, het is het kijken naar de objecten zelf (zichtbare
dingen).
C. Thinking gaat over echte kennis (begrijpelijke wereld), i.p.v. een mening (wereld van
verschijningen). Wiskundige kennis is niet waarneembaar, maar zijn dus Vormen. Wiskunde
is incompleet, want niet alle kennis bevat wiskunde.
D. Intelligentie of kennis representeert de Wereld van de Vormen, de plek van alle
Waarheid. De grootste onder de Vormen is de Vorm van het Goede, het ultieme doel van
Socrates’ en Plato’s zoektoechten.
3. Allegory of the Cave: The Prison of Culture. Metafoor van de Republiek. Gevangenen zitten in
een diepe grote en zijn vastgebonden waardoor ze alleen naar de achterkant van de muur van de
grot kunnen kijken. Achter hen is een vuur met een kort muurtje ertussen. Er lopen mensen
achter die muur met verschillende objecten die schaduwen creëren op de muur die de
gevangenen zien. De schaduwen zijn dus de enige realiteit van de gevangenen (A: inbeelding).
Plato zag dit als een allegorie voor de menselijke conditie. Elke ziel zit gevangen in een imperfect
lichaam, en is gedwongen door imperfecte fysieke ogen te kijken naar imperfecte kopieën van de
Vormen, verlicht door de zon (metafoor 1). De ziel is slachtoffer van de conventionele
overtuigingen van de maatschappij waarin het leeft. Zoals de vrijgelaten gevangene zijn hoofd
wegdraait van de schaduw van realiteit, vraagt Plato ons om onze zielen weg te draaien van de
ordinaire wereld en de moeilijke route te nemen naar een betere wereld van de Vormen, de
echte Waarheid. Het is een optimistische metafoor, want we kunnen bevrijd worden van
onwetendheid en illusie. De grot is de wereld van verschijningen en de vrijheid is de begrijpelijke
wereld. Het is ook een pessimistische metafoor, want er zijn moeilijkheden en gevaren op het
pad naar vrijheid, dus maar een paar mensen kunnen het en doen het.
4. Ladder of Love: Being Drawn to the Good. Het symposium, beschrijft de liefde voor Schoonheid,
waarvan Plato zei dat dat het het makkelijkste pas naar de Wereld van de Vormen is. Het
vrouwelijke karakter Diotima beklimt deze ladder. Atheense mannen zagen vrouwen als
, minderwaardig, zwak; moesten thuisblijven, uit het zicht van mannen. De enige vrouwen die het
symposium binnen mochten waren de duurste prostituees, de hetaera.
1) De eerste trede van de ladder is lust (seksuele liefde) dat moet worden opgegeven voor de
liefde voor wijsheid. Het moet in de juiste richting gestuurd worden door een filosofische
gids, zoals Diotima voor Socrates was (de student begint met veel mooie lichamen, en
wanneer zijn/haar gids hem/haar in de goede richting begeleidt, eindigt de student met één
mooi lichaam). Een oudere man werd vaak leraar voor de jongere man. De erotische relatie
die hierbij komt kijken zien zij als essentieel in het proces van educatie aan de jeugd. De
liefde voor vrouwen was inferieur aan homoseksuele liefde. Mannen vreesden vrouwen als
seksuele verleidsters die hun ogen wegtrokken van betere dingen zoals politiek, oorlog,
filosofie en het nastreven van het Goede.
2) De laatste trede is erkennen dat de schoonheid van wie dan ook verwant is aan die van een
ander lichaam. Er wordt dus ook gekeken naar andere soorten schoonheden zoals muziek,
kunst en filosofie.
Plato geloofde ook in reïncarnatie. Zielen worden geboren in de hemel en zien de Vormen al vóór
hun eerste incarnatie. Het lot van de ziel hangt af van hoe deugdzaam er op aarde is geleefd. De
‘’slechten’’ gaan naar de plek onder de aarde en komen terug als beesten, de ‘’goeden’’ gaan naar de
hemel en reïncarneren in ongeveer hetzelfde leven.
Plato is de eerste vertolker van het nativisme: ons karakter en onze kennis zijn aangeboren die
gedragen worden door de ziel vanuit de visie op de Vormen en de voorgaande levens. Leren is een
proces waarbij we ons aan het bewustzijn herinneren wat we al weten, maar waarvan we onwetend
zijn geworden.
Motitvatie: waarom handelen we zoals we handelen?
Plato stond niet achter Socrates zijn idee dat slechte daden het resultaat zijn van ignorance en
ignorance alleen. Slecht gedrag kon volgens hem ook voortkomen uit meer dan onwetendheid, bijv.
uit onvoldoende beheersing van het rationele over de spirituele en verlangende zielen. Hij vond dat
er in de Republiek een andere psychologie van menselijke motieven en acties gold. Hij verdeelde de
burgers van de Republiek in drie klassen:
1. Guardians: de elite met academische educatie en aangeboren grootheid.
2. Auxiliaries: helpen de Guardians door te dienen als soldaten, magistraten en andere functies
van de Republiek.
3. De minst deugende, laagste productieve klasse.
Volgens Plato zijn er drie vormen van de ziel aanwezig in elk persoon, deze lopen parallel aan de drie
klassen van de burgers van de Republiek:
1. Rationele ziel: de hoogste en enige onsterfelijke, zit in het hoofd omdat deze ziel rond moet
zijn en dus in het hoogste en rondste deel van het lichaam moet zitten. Deze ziel zit in de
Guardians.
2. Spirituele ziel: zit in de borst en in de Auxiliaries, representeert de oude Homerische
deugden, gemotiveerd door glorie en roem, kan schaamte en schuld voelen en is op zoek
naar nobele dingen. Slechts een drive, geen logica.
3. Verlangende ziel: zit in de buik en genitaliën en in de laagste klasse van de Republiek, gaat
vooral om zelfinteresse en irrationele wensen. Slechts een drive, geen logica.
Metafoor voor de drie zielen: er is een kar met een bestuurder die getrokken wordt door twee
paarden, één paard is rustig en heeft geen zweepslagen nodig en luistert (spirituele ziel) en het
andere paard is wild en heeft ondanks de zweepslagen nog steeds geen rust (verlangende ziel). De
bestuurder is de rationele ziel die de paarden stuurt.
, Homunculus probleem: ‘’kleine man’’; oftewel de bestuurder. Wie is verantwoordelijk
voor het gedrag van de bestuurder? Zit er in de bestuurder nog een kleine man? De
acties van die innerlijke persoon zijn dus alsnog onbekend.
Plato’s ideeën kwamen ook deels overeen met die van andere religies, zoals de Ladder van Liefde die
het Boeddhisme ook heeft in een aangepaste vorm. Plato’s bovenaardsheid had een grote invloed op
de geschiedenis van de wetenschap.
Aristotle: the quest for nature
Aristoteles was een leerling van Plato. Hij kwam uit Macedonië uit een welvarend gezin. Hij was
bioloog maar ook de eerste systematische filosoof. Toen hij 17 was ging hij naar the Academy om
met Plato te studeren en hij bleef daar voor 20 jaar. Toen Plato overleed verliet hij de Academy en
reisde hij rond om onderzoek te doen, totdat hij door de koning werd teruggeroepen om leraar te
zijn voor zijn zoon Alexander. Uiteindelijk eerde Aristoteles terug naar Athene en begon hij zijn eigen
Academy, het Lyceum.
Het grootste verschil tussen Plato en Aristoteles gaat over temperament. Plato heeft nooit een
systematische filosofie ontwikkeld, maar schreef dramatische en uitdagende dialogen op die een
kosmische visie opriepen. Aristoteles was juist een wetenschapper die bouwde op empirische
observaties. Aristoteles was altijd praktisch en down to earth (eerlijk). Aristoteles zocht altijd naar
wat natuurlijk was, en tot de term wetenschapper geïntroduceerd werd, werden mensen die de
natuur bestudeerden natuurlijke filosofen genoemd. Plato keek naar wat het meest Real was in iets
hemellijks, maar Aristoteles zocht daarnaar op aarde, op deze wereld. Aristoteles geloofd dat de
menselijke way of life gebouwd zou moeten worden op wat het beste is voor de mensheid.
Philosophy of science
Aristoteles ontwikkelde een filosofisch systeem wat ook de eerste filosofie van de wetenschap
bevatte. Hij was de eerste die de doelen en methoden van wetenschap in acht nam, en legde
hiermee grotendeels de basis voor wat wij vandaag de dag kennen als wetenschap.
The four fashions of explanation
Aristoteles bedacht vier manieren waarop we dingen en gebeurtenissen kunnen uitleggen.
1. Materie datgeen dat bestond in de eerste paar seconden na de oerknal voordat de
elementen bestonden. Zulk soort materie is onbekend, en voordat het bekend kan worden,
en dus een object kan worden van perceptie en wetenschap, moet het zich samenvoegen in
een Vorm.
2. Vorm overgenomen van Plato, maakt een ding wat het is, definieert een ding, maakt het
ding begrijpbaar. Volgens Aristoteles kan een vorm niet bestaan zonder dat het fysiek
belichaamd wordt in een soort materie.
Essential cause: vorm definieert wat iets is in zijn essentie (wat).
Efficient cause: vorm gaat over hoe dingen tot leven geroepen worden gemaakt worden
(hoe).
Final cause: vorm gaat over het doel waarvoor iets bestaat (waarom).
Voorbeeld denk aan een bronzen standbeeld van een generaal uit de oorlog. De materie van het
standbeeld, dus waar het van is gemaakt, is brons. Wanneer het brons gecast wordt, krijgt het de
vorm, en wordt het de generaal. De vorm maakt het standbeeld wat het is. Volgens Aristoteles
registreert het geheugen wel de vorm van een object maar niet de materie (we onthouden eerder
wat het standbeeld is dan waar het van gemaakt is).
Aristoteles weigerde Plato’s visie over de scheidbaarheid van de Vormen. Hij zei juist dat de Vormen
niets uitleggen, ze zijn slechts verheerlijkte, perfecte, hemelse individuen. Aristoteles, in tegenstelling