Samenvatting Jeugdbescherming
Week 1: Historisch perspectief en actoren in de keten
Historisch perspectief
Kinderrechten zijn in het begin van de 20 e eeuw geïntroduceerd. In 1905 waren er de Kinderwetten (3):
civielrechtelijk, strafrechtelijk en administratiefrechtelijk. Dit is de basis waarop de Jeugdwet is gebouwd.
Administratief regelde wie waarvoor verantwoordelijk was. in civielrecht was voor het eerst geregeld dat bij
misbruik van gezag de ouder (vader) uit het gezag kon worden ontzet – bemoeienis overheid bij ernstige
bedreiging kinderen. Naast ontzetting was er ook ontheffing als vorm van gezagsontneming (deze twee
vormen zijn nu samengevoegd in de gezagsbeëindigende maatregel). Als derde maatregel was er voorlopige
toevertrouwing: directe uithuisplaatsing zonder rechterlijke toepassing, tijdelijk werd het gezag volledig
weggenomen. Deze wet was erg alles of niets, er was behoefte aan een tussenvariant; meekijken en
aanwijzingen vanuit de overheid invoering OTS (gericht op hereniging) en kinderrechter in 1921. De
kinderrechter hield zich bezig met kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdstrafrechtzaken, dat waren
communicerende vaten. De kinderrechter was de spil tussen civiel- en jeugdstrafrecht.
Na WOII ging het accent van kind naar gezin; professionalisering en versterking van maatschappelijk werk.
Belangrijk rapport van commissie Wiarda (1971): leeftijd meerderjarigheid van 21 naar 18 jaar en kinderen als
zelfstandig rechtssubject. Vanaf de jaren ’80 werden mensenrechten steeds belangrijker; niet het onthouden
van inmenging, maar inmengen om kinderen te beschermen.
Jaren ’70: pleitten belangengroeperingen voor de rechtspositie van minderjarigen en andere
belanghebbenden (ouders, pleegouders). Ook: pleidooi voor versterken rechtspositie van de minderjarige,
politiek is daar altijd terughoudend in geweest.
Jaren ’90: allerlei rapporten om rechtswaarborgen centraal te stellen, meer rechten voor ouders. Overheid is
meer terughoudend, houdt meer toezicht. IVRK en kinderrechten hebben steeds meer invloed.
2005: Wet op de jeugdzorg (voorloper Jeugdwet). 2008: beëindiging ‘samenplaatsing’ – kinderen die gesloten
geplaatst zijn niet meer in een justitiële jeugdinrichting. Gingen nu naar gesloten jeugdhulp.
1 januari 2015: invoering Jeugdwet en herziening van de kinderbeschermingsmaatregelen. Uitgangspunt
Jeugdwet: zo min mogelijk kinderen in de jeugdzorg, zoveel mogelijk richten op eigen kracht en eigen netwerk
van gezinnen, terughoudendheid vanuit de overheid. Uitgangspunt herziening: belang van het kind staat
centraal, doorpakken in gedwongen hulp als dat in het belang van het kind is.
2018: meerdere actieplannen over toegang tot jeugdhulp, kinderen in gezinsvervangende omgeving.
De rol van de kinderrechter is een stuk passiever geworden. In 1921 bemoeide hij zich met de beslissing én de
uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen. Dat is in 1995 teruggedraaid, want zou niet onafhankelijk en
onpartijdig zijn. Dus alleen beslissen en ook alleen als een ander het verzoek doet. Rechter is meer lijdelijk
geworden; kan alleen ja of nee zeggen en is afhankelijk van het verzoek dat wordt ingediend.
Meer rechtsbescherming voor betrokkenen vanaf de jaren ’70. Steeds meer mogelijkheden voor ouders om in
bezwaar en beroep te gaan, ook betrekking van kinderen van 12 jaar en ouder.
Het hangt heel erg af hoe er in een bepaalde tijd wordt gedacht over de bemoeienis van de overheid bij
gezinnen hoeveel maatregelen er worden uitgevoerd. Vanaf 2000 meer maatregelen door visie herzieningen:
doorpakken in het belang van het kind. vanaf 2015 daling, want visie meer regie bij ouders.
Van Wet op de Jeugdzorg naar Jeugdwet. Voor 2015 was de verantwoordelijkheid voor jeugdhulp verdeeld
over het Rijk, provincies en gemeenten. Hierdoor kon het zijn dat niemand de verantwoordelijkheid nam en
iedereen doorverwees naar een ander. Oplossing: zorgen dat er 1 eindverantwoordelijke is. Er moest ook
worden bezuinigd. Idee: regie bij ouders en netwerk, gemeente zorgt voor meer preventieve zorg, dan wordt
er bezuinigd omdat er minder zware zorg nodig is. Aanleiding voor de Jeugdwet was oplopende kosten onder
de Wet op de Jeugdzorg. Doel: eenvoudiger, efficiënter en effectiever jeugdstelsel. Hiervoor zijn twee dingen
nodig: transitie en transformatie. Transitie = verantwoordelijkheden verleggen, dus alles bij de gemeente.
Transformatie = verschuiving van zware zorg naar preventieve hulp, transformatie van het systeem.
Transformatie is niet gehaald, er zijn juist meert kinderen die jeugdhulp hebben. En elk jaar minder budget.
Pagina 1 van 27
,Actoren in de keten
Vanaf 1 januari 2015 zijn de betrokken organisaties: Raad voor de Kinderbescherming, gecertificeerde
instelling (GI)/NIDOS, jeugdhulpaanbieders, kinderrechter, politie, gemeente en Veilig Thuis.
Route voor een kinderbeschermingsmaatregel: melding van kindermishandeling bij de gemeente of VT
onderzoek door de RvdK, die is de eerste die een KBM kan verzoeken kinderrechter beoordeelt verzoek, bij
uitspreken maatregel GI voert de maatregel uit (verantwoordelijk voor de regie). Dit is gedwongen hulp.
Ouders kunnen ook zelf aankloppen bij de gemeente voor vrijwillige hulp. In 90/95% procent van de gevallen
verwijst VT na een melding door naar vrijwillige hulp. VT kan na een melding verwijzen naar een lokaal team
(vrijwillige hulp), Rvdk (gedwongen hulp) en diverse instanties zoals politie en justitie.
Een GI mag niet zelf de KBM uitvoeren, dat doet een instelling voor jeugdhulp (=jeugdhulpaanbieder). Deze
jeugdhulp moet worden ingekocht door de gemeente voor het uitvoeren van KBMs. Jeugdhulpaanbieders
bieden zowel vrijwillige als gedwongen hulp.
Jeugdbescherming/jeugdhulp kan op twee manieren starten:
Hulpvraag van of voor een kind/gezin de gemeente regelt toegang tot jeugdhulp/
Zorgmelding over een kind/gezin (vermoeden kindermishandeling) VT adviseert of start onderzoek.
Van Montfoort heeft onderzoek gedaan naar de doorlooptijden. Als je van VT via de RvdK en de rechtbank
naar een uitvoering van een KBM gaat, duurt dat gemiddeld 5 maanden. Het gaat hier om situaties waar
kinderen thuis onveilig zijn, dus dat is verschrikkelijk lang. Het lijkt erop dat er te veel instanties zijn.
Tot 2015 was er Bureau Jeugdzorg, daarin zat de toegang tot de hulp, het meldpunt en de GI, maar dat is uit
elkaar gegaan. Nu is de keten alleen maar langer geworden.
Ander probleem: aanbesteding is een rol gaan spelen. Kleine aanbieders voor bijv. dyslexietraining maken
winst, terwijl aanbieders van zware hulp failliet gaan. Elke gemeente heeft honderden aanbieders en moet
met elk apart een contract sluiten. Gedachte: de gemeente staat dicht bij de burgers en kan inkopen wat het
meest nodig is voor die burgers. Maar vraag of zorg nog wel voorop staat bij aanbestedingen. En kritiek:
rechtsongelijkheid, je bent afhankelijk van wat jouw gemeente kiest om in te kopen.
In november: vernietigend rapport over dat jeugdzorg niet goed werkt. In de zomer is een
conceptwetsvoorstel ingediend om zware specialistische jeugdhulp weer regionaal onder te brengen, omdat
gemeenten de expertise niet hebben. Kritiek: dan wordt het nog ingewikkelder/onoverzichtelijker.
Jeugdhulp en de Jeugdwet
Aanleiding voor de Jeugdwet: oplopende kosten, steeds meer gebruik van jeugdhulp. Doel: eenvoudiger,
efficiënter en effectiever jeugdstelsel. Qua financiën werd de gemeente verantwoordelijk (met minder
budget). Uitgangspunt: versterken eigen kracht van het gezin, evt. met behulp van het sociale netwerk.
Grote wijzigingen tussen Wet op de jeugdzorg en de Jeugdwet:
- Elke cliënt heeft recht op jeugdzorg jeugdhulpplicht van de gemeente (art. 2.3 Jw)
- 1 Bureau Jeugdzorg per provincie veel vrijheid gemeente ivm maatwerk
o Indicaties vrijwillig kader toegang zelf inrichten, vaak met lokale teams (art. 2.3 Jw)
o Jeugdbescherming/-reclassering GI’s (art. 3.2 Jw)
o Advies meldpunt kindermishandeling Veilig Thuis (art. 4.1.1 Wmo)
- Door provincie gesubsidieerde jeugdzorgaanbieders door gemeente gecontracteerde jeugdhulp
(art. 2.6 Jw)
Sinds de invoering van de Jeugdwet zijn er ook al bepaalde onderdelen herzien. Zoals betere bescherming van
persoonsgegevens, mandatering van de beslissing welke jeugdhulp nodig is door gemeente aan lokale teams
(art. 2.11 Jw), afschaffing eigen bijdrage van ouders, samenwerking gemeenten/vermindering administratieve
lasten. Nu conceptwetsvoorstel: aanpassing woonplaatsbeginsel.
Gemeente is verantwoordelijk voor: preventie, jeugdhulp, zorgmeldingen aan de RvdK, uitvoering KBMs (door
GI) en uitvoering jeugdreclassering (door GI). Jeugdhulp is alle hulp die ouders en kinderen vragen aan lokale
teams (vrijwillig). Jeugdhulp + KBMs = jeugdzorg.
Pagina 2 van 27
, Taken gemeente (art. 2.6 Jw): laagdrempelige en herkenbare toegang tot jeugdhulp, voldoende aanbod van
GI’s, voldoende aanbod jeugdhulp, consultatiefunctie professionals, maatregelen ter bestrijding van
kindermishandeling en jeugdhulp toegankelijk na verwijzing arts. Ook taak uit Wmo: Veilig Thuis.
Kindertelefoon en vertrouwenspersoon is landelijk geregeld (art. 1a.1 Jw).
Definities staan in art. 1.1 Jw. Jeugdige: ook voor personen tussen de 18-23 waarbij voor 18 e jeugdhulp is
gestart of voor 18e is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is. Welke gemeente verantwoordelijk is volgt uit de
woonplaats. De gemeente waar degene met gezag over het kind is ingeschreven is verantwoordelijk. Bij
gezamenlijk gezag gaat het om de feitelijke verblijfplaats (art. 1:12 BW). Uitzonderingen: bij voogdij door een
GI geldt de werkelijke verblijfplaats van de jeugdige, bij onbekende woonplaats geldt plaats van werkelijk
verblijf op het moment van de hulpvraag en bij 18+ geldt de woonplaats van de jeugdige. Er is nu een
wetsvoorstel aangenomen om per 1 januari 2022 uit te gaan van de verblijfplaats waar de jeugdige ingezeten
was. Dus bij een UHP is dan de gemeente verantwoordelijk waar het kind voor de UHP woonde.
Vrijwillige hulp
Is geregeld in de Jeugdwet en de Awb. Als de Jw iets niet regelt, dan zijn de algemene bepalingen uit de Awb
van toepassing. Het gaat om bestuursorganen (gemeente of gemandateerd wijkteams) die besluiten nemen,
daar staat bezwaar en beroep tegen open.
Route: ouder en kind kloppen aan bij het wijkteam vanwege gedragsproblemen, vragen om individuele
jeugdhulpvoorziening. Het wijkteam kijkt dan of de eigen kracht van het gezin/netwerk voldoende zijn (art.
2.3 lid 1 Jw). Als dat onvoldoende is, dan wordt er een jeugdhulpbesluit/ individueel verleningsbesluit
genomen (art. 1:3 Awb). Met dit besluit kunnen ouder en kind aankloppen bij een jeugdhulpaanbieder
(/gecontracteerde jeugdhulp, art. 2.6 lid 1 sub a Jw). Alternatieve route: jeugdhulp is ook toegankelijk na een
verwijzing door de (huis)arts (art. 2.6 lid 1 sub e Jw). Dit gebeurt vaker bij psychische problematiek. De
gemeente moet ook jeugdhulp via deze route bekostigen, terwijl zij hier geen invloed op hebben. Moet
volgens de wet in onderling overleg (art. 2.7 lid 4 Jw).
Bij de beoordeling door lokale teams of er een individuele voorziening nodig is moet er worden voldaan aan
zorgvuldigheidseisen en motiveringseisen, heeft de CRvB bepaald in 2017. Stappen:
1. Hulpvraag in kaart brengen
2. In kaart brengen om welke problematiek het precies gaat
3. Bepalen of het gezin voldoende eigen kracht en netwerk heeft om het zelf op te pakken
4. Als er onvoldoende eigen kracht is, bepalen welke hulp nodig is (aard en omvang)
Als er een jeugdhulpvoorziening wordt getroffen, dan kan de hulp worden geboden in natura of in de vorm
van een persoonsgebonden budget (PGB). Bij PGB kunnen ouders een beroep doen op een bepaald budget,
kunnen dan zelf hulp inkopen, maar hier zijn wel eisen voor (art. 8.1.1 Jw). PGB is niet bedoeld om het
inkomen van ouders aan te vullen als zij zelf een deel van de hulp bieden (CRvB). PGB kan niet worden ingezet
in het gedwongen kader.
Via de huisarts loopt het anders. Die neemt niet een besluit zoals het wijkteam, maar geeft aan dat er kan
worden aangeklopt bij een jeudghulpaanbieder en die gaat dan bepalen welke hulp nodig is.
Bij een hulpvraag heeft de gemeente verschillende verplichtingen. Ze moeten rekening houden met de
behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en ouders en godsdienst/levensovertuiging/cultuur (art.
2.3 lid 4 en 2.4 lid 3 Jw). Het gezin moet eerst in staat worden gesteld om zelf een familiegroepsplan op te
stellen (art. 2.1 sub g Jw), voordat er wordt overgegaan tot een maatregel. Bij UHP wordt het kind bij
voorkeur geplaatst in een pleeggezin of gezinshuis (art. 2.3 lid 6 Jw). En er moet aandacht worden besteed
aan het waarborgen van continuïteit van hulp als de jeugdhulp stopt (nazorg, art. 2.1.2 lid 4 Wmo).
Gedwongen hulp
Als de hulp niet vrijwillig start, kan bij VT een melding van kindermishandeling worden gedaan (art. 4.1.1
Wmo). Op verzoek van de gemeente, jeugdhulpaanbieder, GI of VT kan de RvdK verzoeken om onderzoek te
doen (art. 3.1 Jw). Zo’n verzoek aan de RvdK is de start van een maatregel. Als het gaat om een UHP, dan
moet de raad bij het verzoek aan de kinderrechter voor de UHP ook een verleningsbesluit van het college
overleggen, want het is een vorm van jeugdhulp. De gemeente bepaalt het aanbod.
Pagina 3 van 27