Samenvatting Onderwijskunde 1B
Lerarenopleiding Engels
HAN
Inhoud, o.a.:
- Beroepsrollen
- UI-model
- Reflectie
- Copingstijlen
- Ontwikkelingstheorieën
- Bronfenbrenner, Erikson
- Lichamelijke ontwikkeling + identiteit
- Kolb & Vermunt
- Ijsbergmodel
- De hersenen
- Piaget
- Evalueren
- Leertheorieën (cognitivsme, constructivisme, behavourisme)
- School soorten (profielscholen)
- Autonomie
- motivatie
,ONWK 1B week 4.1
Beroepsrollen:
De kern van het beroep van een leraar: vakinhoudelijk bekwaam, pedagogisch bekwaam en
vakdidactisch bekwaam.
Vier beroepsrollen:
- interpersoonlijk
- pedagogisch
- vakinhoudelijk en didactisch
- organisatorisch
Vier beroepscontexten waarin een leraar een leraar moet zijn:
- in de klas met leerlingen.
- met collega’s in het team van leerkrachten.
- de schoolomgeving (bijv. de ouders van je leerlingen).
- jijzelf in je eigen ontwikkeling als leerkracht.
Overzicht Met leerlingen Met collega’s Met omgeving Met zichzelf
competenties
Interpersoonlijk Interpersoonlijk Samenwerken Samenwerken Reflectie en
competentie 1 met collega’s met omgeving ontwikkeling
competentie 5 competentie 6 competentie 7
Pedagogisch Pedagogisch Competentie 5 Competentie 6 Competentie 7
competentie 2
Vakinhoudelijk Vakinhoudelijk Competentie 5 Competentie 6 Competentie 7
en didactisch en didactisch
competentie 3
organisatorisch Organisatorisch Competentie 5 Competentie 6 Competentie 7
competentie 4
Copingstijlen:
Copingstijl = de specifieke manier waarop een persoon geneigd is te reageren op een moeilijke
situatie of probleem waarvoor hij zich gesteld ziet.
Vier copingstijlen van Oosterheert (2001)
- Overlever: leren door te doen”, niet gericht op het verbeteren van lesgeven zolang ze zich
kunnen handhaven in de klas.
- Probleemoplossers: leren gesloten reproductief en zijn wel bezig om het lesgeven te
verbeteren, vinden niet dat ze gestimuleerd worden door opleiders.
- Verbeteraars: leren gesloten betekenisgericht en zijn bezig hun lesgeven stap voor stap te
verbeteren, laten zich leiden door anderen.
- Ontwikkelaars: leren open betekenisgericht en onafhankelijk. Ze proberen lesgeven te
verbeteren en hun basiskennis te ontwikkelen.
Reflectie:
Reflectie = stilstaan bij ervaringen en daaruit lering trekken.
, Zelfreflectie kan leidden tot het bijstellen van je handelen, waardoor de kwaliteit van je handelen
verbetert. Door systematisch te reflecteren op je werk, word je visie op je eigen lesgeven helderder
en kun je tegenover collega’s, de schoolleiding, ouders en leerlingen verantwoorden wat je doet. Je
leert ook dat het niet zozeer gaat om wat je het best kunt doen, maar vooral dat je bepaalde
onderwijssituaties beter leert begrijpen.
Gedragsgerichte reflectie: je afvragen ‘’hoe kan ik het de volgende keer beter doen?’’
Betekenisgerichte reflectie: je afvragen ‘’hoe kwam het dat de situatie lastig werd?’’
betekenisgerichte reflectie is nuttiger/leerzamer, omdat je dan niet alleen kijkt naar wat je het beste
kunt doen, maar dieper in de oorzaken duikt en in de wetmatigheden die een rol spelen in allerlei
verschillende onderwijssituaties.
Stappenplan betekenisgerichte reflectie:
1. handelen (ervaring): je hebt iets gedaan waarbij het de moeite waard is om van die ervaring te
leren.
2. terugblikken: je blikt terug op de ervaring met de basisvraag; wat is er precies gebeurd? Pas hierbij
op dat je niet in een tunnelvisie kijkt, maar uit meerdere perspectieven.
3. bewustwording van essentiële aspecten: wat was er belangrijk? Hier ontdek je wat de les tot een
succes maakte en wat jij er zelf aan hebt bijgedragen.
4. alternatieven ontwikkelen voor de aanpak en daaruit kiezen: hier ga je nadenken over wat je de
volgende keer wilt gaan doen als je weet wat de wel of niet tot een succes maakte.
5. uitproberen in een nieuwe situatie: als je je aanpak hebt, kun je die gaan uitproberen.
Reflectie-in-actie = reflecteren tijdens de les, je kunt dan meteen je aanpak bijstellen.
Het ui-model:
Kernkwaliteiten = persoonlijke eigenschappen van een leraar die uiteindelijk de kracht van een leraar
uitmaken.
Het ui-model van buiten naar binnen ‘afgepeld’:
- omgeving: de werksituaties waarmee je geconfronteerd wordt: problemen, dilemma’s. maar ook de
ruimere omgeving: de maatschappij, de gemeente, etc.
Vraag: Wat kom je tegen (waar heb je mee te maken?)
- gedrag: in de omgang met je omgeving handel je op een bepaalde manier.
Vragen: wat doe je? wat zou je anders willen doen?
- competenties: wat je doet, wordt beïnvloed door je competenties.
Vragen: wat kun je? Wat zou je nog (meer) willen kunnen?
- overtuigingen: de ontwikkeling van je competenties wordt bepaald door je overtuigingen: jouw visie
op concrete onderwijssituaties.
Vraag: waar geloof je in?
- (professionele) identiteit: jouw overtuigingen over concrete onderwijssituaties hangen nauw samen
met jouw zelfbeeld als leraar.
Vragen: hoe zie jij jezelf als leraar? Hoe zie je jouw professionele rol?
- betrokkenheid: bij deze laag gaat het om de diepere motivatie en drijfveren voor je werk. Het gaat
dus over je inspiratie, je bevlogenheid, je missie als leraar.
Vragen: waar doe je het allemaal voor? Waar wil je echt voor gaan?
- de kern: in de kern van het ui-model bevinden zich jouw persoonlijke kwaliteiten. Voorbeelden:
moed, optimisme, zelfstandigheid, hulpvaardigheid, doelgericht, etc.
Leeftijd en gedrag: