Begrippenlijst PECS03
Algemeen
Betekenis / omschrijving
Adaptatie: vindt plaats wanneer organismen zich aanpassen aan
hun leefomstandigheden en hierdoor erfelijk
veranderen in hun morfologische structuren of hun
gedrag.
Op deze manier hebben deze organismen of
individuen meer kans om te zich voort te planten en
te overleven
analoge structuren: is eigenlijk degene die niet duiden op een recente
gemeenschappelijke voorouder tussen twee
organismen.
Hoewel de anatomische structuren worden
bestudeerd er hetzelfde uitzien en misschien zelfs
dezelfde functies uit te voeren, ze zijn eigenlijk een
product van convergente evolutie
Biogeografie: het in kaart brengen van de natuurlijke verspreiding
van biologische soorten en ecosystemen. Deze
verspreiding betreft meestal de geografische
verspreiding, dus naar fysieke plaats, maar soms ook
de verspreiding in geologische tijd
convergente evolutie: Convergente evolutie is de evolutie van dezelfde
functie bij verschillende, niet-verwante taxonomische
groepen. ... Kenmerken die zich onafhankelijk van
elkaar ontwikkelen, maar een vergelijkbare functie
hebben, worden analoog genoemd
Endemisch: is het verschijnsel dat een soort van nature
uitsluitend voorkomt in één geografisch afgegrensd
gebied, zoals eilanden in de oceaan, geïsoleerde
gebergten, meren of riviersystemen.
homologe structuren: Homologie is een overeenkomstige bouw op een
overeenkomstige plaats in een organisme die
voortkomt uit een vergelijkbare ontwikkeling.
Homologe structuren bij organismen wijzen op
verwantschap. Bij homologie hebben organen
eenzelfde bouwplan, gedeeld door verschillende
soorten
kunstmatige selectie: Is het mechanisme waarmee bepaalde
eigenschappen of een combinatie van
eigenschappen bewust worden geselecteerd bij het
fokken van dieren of veredeling van planten
natuurlijke selectie: houdt in dat organismen die beter in hun omgeving
passen, meer kans hebben om te overleven en voor
nakomelingen te zorgen dan minder goed
aangepaste organismen
,Paleontologie: is de wetenschap die fossiele resten of sporen van
organismen bestudeert, om aan de hand daarvan de
aarde en evolutie van het leven op aarde in het
geologisch verleden te reconstrueren
Pangea: is het supercontinent dat bestond tijdens het einde
van het Perm en het Trias, 250 tot 210 miljoen jaar
(Ma) geleden, waaruit alle huidige continenten
ontstaan zijn.
rudimentaire structuren: zijn lichaamsdelen die door de loop van de evolutie
niet meer nodig zijn, maar nog wel aanwezig. Bij de
mens zijn dat: de verstandskiezen, de appendix en
het stuitje
stratum (meervoud een onderverdeling van een formatie, is door
strata): afzetting gevormd.
, Planten
Betekenis / omschrijving
aar / aarpluim / pluim: Bovenste deel van een stengel van gras of
graan met de bloementjes of zaden.
Bedektzadigen / Angiosperm: Zijn planten met bloemen of zaden, deze
worden omgeven of bedekt door een vrucht.
Antheridium: is een haploïde structuur of orgaan, dat
zaadcellen, produceert.
Een antheridium wordt gevormd tijdens de
gametofytfase van "lagere planten", zoals
mossen, varens en primitieve vaatplanten.
Apicaal meristeem: een top van stengel of wortel, bestaande uit
een of meer initialen, samen met de jongste
delingscellen die ook meristematisch zijn.
-> hieruit groeit een plant (kraakbeen)
Archegonium: is een haploïde structuur of orgaan met een
steriele buitenwand, dat eicellen produceert.
Bladrand (gaaf, gezaagd, De rand van een blad.
gekarteld, getand):
Bladrozet: Is als de bladeren van een plant in een kring
dicht op elkaar zitten.
Bladschede: is het eerste deel van het blad dat een koker
rond de stengel vormt.
Bladschijf: Is het platte gedeelte van de het blad.
Bladstand Is de manier waarom de bladeren zijn
(verspreid/tegenoverstaand/in verdeelt over de takken van de plant.
kransen):
Bladsteel: Is het steeltje tussen de tak en de
bladschede.
Bloeiwijze: Is de manier waarop een plant bloeit.
Bloemdek: Is de kroon + de kelk
Bloembodem (algemene - ): Is het al of niet verbrede eind van de
bloemsteel of stengel waarop alle delen van
de bloem staan ingeplant
Buisbloem: Is een bloemdek of de bloemkroon, die een
korte of langere buis vormt, die dan in korte
tandjes eindigt, die de toppen van de tot een
buis vergroeide bloemblaadjes zijn
Bijwortel (adventief - ): Is een wortel, die ontstaat uit een
stengeldeel na afsterving van het
kiemworteltje of de hoofdwortel of bij
vegetatieve voortplanting.