Anatomie en fysiologie
Hoofdstuk 12: Functie van het hart in het cardiovasculaire stelsel
Lichaamscellen zijn afhankelijk van de omringende interstitiële vloeistof voor de aanvoer van
zuurstof en voedingstoffen en de afvoer van afvalstoffen. De omstandigheden in de interstitiële
vloeistof worden stabiel gehouden via een voortdurende uitwisseling tussen de perifere weefsels en
het circulerende bloed. Als bloed niet langer stroomt, raakt de toevoer van zuurstof en
voedingsstoffen snel uitgeput, kan het bloed niet langer afvalstoffen opnemen en kunnen hormonen
en witte bloedcellen hun doelcellen niet langer bereiken. Uiteindelijk zijn alle functies van het
bloedvatenstelsel afhankelijk van het hart. Hart slaat dagelijks ong. 100.000x waarbij er ong. 8.000
liter bloed wordt rondgepompt. Grootte van een gebalde vuist.
Bloed stroomt door een netwerk van bloedvaten die vanuit het hart naar de perifere weefsels lopen.
Het cardiovasculaire stelsel kan worden onderverdeeld in de kleine bloedsomloop oftewel
pulmonale circulatie (die bloed van en naar de gaswisselingsoppervlakken van de longen vervoert).
En de grote bloedsomloop oftewel systeemcirculatie (die bloed van en naar de rest van het lichaam
vervoert). Bloed dat vanuit de grote bloedsomloop naar het hart terugkeert, moet eerst de kleine
bloedsomloop doorlopen voordat het weer in de grote bloedsomloop terecht komt.
Arteriën (slagaders) of efferente bloedvaten voeren bloed van het hart weg; Venen (aders) of
afferente vaten voeren het bloed naar het hart terug. Capillairen (haarvaten) zijn kleine, dunwandige
bloedvaten tussen de kleinste arteriën en venen. Door de dunne wanden van de capillairen kan
uitwisseling plaatsvinden van voedingstoffen, opgeloste gassen en afvalstoffen tussen het bloed en
de omringende weefsels. Figuur 12-1:
Het hart heeft 4 musculaire compartimenten, 2 voor elke bloedsomloop: het rechteratrium
(boezem), het rechterventrikel(kamer), het linkeratrium (boezem) en linkerventrikel (kamer).
Het Re-A (boezem) ontvangt bloed uit de grote bloedsomloop en geeft dat door aan het Re-V
(kamer), die het bloed de kleine bloedsomloop in stuwt. Als het hart slaat trekken eerst de twee atria
samen en daarna de twee ventrikels (trekken tegelijk samen en stuwen gelijke hoeveelheden bloed
weg).
, 12.1 Het hart is een orgaan met 4 compartimenten en krijgt zijn bloed toegevoerd
door de coronaire vaten; stuwt zuurstofarm bloed naar de longen en het
zuurstofrijke bloed naar de rest van het lichaam.
Het hart ligt nabij de ventrale borstwand, direct achter het sternum. Het hart bevindt zich in het
medianstinum, de ruimte die de borstholte in 2 longholten verdeelt en die ook de grote vaten (de
grootste arteriën en venen in het lichaam), de thymus, de oesophagus en de trachea bevat.
Het hart is omgeven door de pericardiale holte (bekleed door een sereuze membraan, het hartzakje
of perdicardium). Relatie tussen het hart en de pericardiale holte is als een vuist in een grote ballon
drukt. Het pericardium kan worden onderverdeeld in viscerale pericardium (of epicardium) bedekt
het buitenste oppervlak van het hart, terwijl het pariëtale pericardium het binnenste oppervlak van
het pericardium bekleedt, dat het hart omgeeft. Het pericardium bestaat uit een dicht netwerk van
collagene vezels die de positie van het pericardium, het hart en de daarmee verbonden bloedvaten in
het mediastinum stabiliseren. De ruimte tussen de pariëtale en viscerale oppervlak vormt de
pericardiale holte. Deze holte bevat een hoeveelheid pericardiale vloeistof die door de pericardiale
membranen wordt afgescheiden. De vloeistof werkt als een glijmiddel en vermindert de wrijving
tussen de tegen elkaar gelegen oppervlakken als het hart klopt.
12.1.1 De uitwendige anatomie van het hart
De 4 compartimenten zijn te herkennen aan de verschillende uiterlijke kenmerken van het hart. De
twee atria hebben een dunne, gespierde wand en kunnen zich ver uitrekken, dus als het atrium niet
met bloed is gevuld loopt het leeg en vormt een hobbelige, kronkelige flap die de auricula (auris, oor)
wordt genoemd. De atrioventriculaire groeve (sulcus coronarius), een diepe groeve, markeert de
grens tussen de atria en de ventrikels. Ondiepere groeven, de ventrale interventriculaire groeve
(sulcus interventricularis anterior en posterior) en dorsale interventriculaire groeve, markeren de
grens tussen het linker- en rechter-ventrikel. Bevatten vetweefsel en de belangrijkste arteriën en
venen die bloed naar de hartspier aanvoeren.
De grote vaten zijn verbonden met het bovenste uiteinde van het hart: aan de basis. Het onderste
puntige uiteinde is de apex. Vanaf de basis tot de apex = ong. 12,5 cm. Het hart ligt in een hoek t.o.v.
de lengteas van het lichaam. Enigszins naar links gedraaid, dus het ventrale oppervlak bestaat
hoofdzakelijk uit het Re-A en het Re-V.
De wand van het Li-V vormt het grootste deel van het dorsale oppervlak tussen de basis en de apex
van het hart.