Hoofdstuk 2, 7, 8 en 9 Life Span Motor Development
Hoofdstuk 2
2.1 maturatie perspectief
KERN: maturationisten geloven dat genetica en erfelijkheid primair verantwoordelijk zijn voor
motorische ontwikkeling en dat de omgeving weinig effect heeft. Mensen hebben het
maturationistische perspectief geïnterpreteerd als betekenis dat motorische vaardigheden
automatisch opduiken, ongeacht de verschillende omgevingen. Deze veronderstelling heeft
gedurende de 20e en 21e eeuw vele onderwijs-, opvoedings- en onderzoeksconcepten beïnvloed.
In het kort: de maturatie theorie legt ontwikkelingsveranderingen uit als functie van
rijpingsprocessen (in het specifiek van het CZS), die motorische ontwikkeling (MO) sturen en
controleren. Volgens de veronderstelling van deze theorie is MO een intern of aangeboren proces
dat wordt gestuurd door en biologische of genetische klok. De omgeving kan het proces misschien
vertragen of versnellen, maar het kan geen verandering aanbrengen in iemands bepaalde koers.
= Arnold Gesell, 1930. Maturatie theorie
De snelheid waarmee de ontwikkelingsreeks wordt doorlopen is per individu verschillend. Gesell
verklaard rijping als een proces dat wordt gecontroleerd door interne (genetische) factoren, meer
dan externe (omgeving) factoren. Hij geloofde dat omgevingsfactoren MO alleen tijdelijk
beïnvloeden, omdat erfelijke factoren uiteindelijk bepalend zijn voor de MO. Dit heeft hij getest met
het Tweeling-experiment. Hieruit concludeert Gesell dat kinderen zich op en ordelijke manier
ontwikkelen, dat wil zeggen ontwikkelingsverandering komt in een voorspelbare, vooraf bepaalde
volgorde door de kinderjaren heen.
Naast het beschrijven van het verloop van MO, waren vele maturationisten geïnteresseerd in de
onderliggende processen. McGraw associeerde veranderingen in motorisch gedrag met de
ontwikkeling van het CZS. Zij beschouwde rijping van het CZS als de trigger voor het ontstaan van
nieuwe vaardigheden. Ook McGraw heeft onderzoek gedaan bij een tweeling, om de invloed van
verbeteringen op de motorische ontwikkeling te onderzoeken. Hierbij voorzag ze 1 van de 2 rond 12
maanden oud met uitdagende omgevingen, unieke taken zoals klimmen op een steeds hogere helling
en rolschaatsen. De taken vroegen zowel motorische- en probleem oplossing. Hij blonk hierdoor uit
in bepaalde motorische vaardigheden, maar niet in andere, wat weinig bijdroeg aan het oplossen van
het toenmalige debat over nature-vs-nurture.
= Myrtle McGraw, 1943. Maturationist
2.1.1 normatieve beschrijvende periode
In de jaren 50 leidde Anna Espenschade, Ruth Glassow en G. Lawrence Rarick een normatieve
bewegingsbeschrijving. De ontwikkeling raakte destijds bezig met het standaardiseren en normeren
van testen. Motorische ontwikkelingsdeskundigen begonnen de gemiddelde prestaties van kinderen
in kwantitatieve termen te beschrijven op motorische prestaties (bijvoorbeeld gemiddelde ren
snelheid of spring afstand).
2.1.2 biomechanische beschrijvende periode
Ruth Glassow leidde ook nog een andere beschrijvende beweging gedurende die periode. Zij maakte
zorgvuldige biomechanische beschrijvingen van de bewegingspatronen die kinderen gebruiken bij
het uitvoeren van fundamentele vaardigheden, zoals springen. Meerdere ontwikkelingsdeskundigen
zette dit voort. Hierdoor waren zij in staat het verloop van sequentiële verbetering te identificeren,
die kinderen volgen bij het bereiken van biomechanische efficiënte bewegingspatronen. De
verkregen kennis uit de normatieve- en biomechanische beschrijvende periodes was waardevol,
omdat het onderwijzers informatie gaf over leeftijdsgebonden veranderingen in MO.
, 2.2 informatieverwerking perspectief
Een ander theoretische benadering focust op gedrags- of omgevingsoorzaken van ontwikkeling –
Bandura’s sociaal leren (Bandura, 1986) en Skinner’s gedrag (Skinner, 1938). Het perspectief wordt
het meest geassocieerd met motorisch gedrag en ontwikkeling van de jaren 1960 tot 1980 en wordt
informatieverwerkingsperspectief genoemd. Dit perspectief verscheen rond 1070 en werd het
dominante perspectief onder experimentele psychologen, ontwikkelingspsychologen en
ontwikkelingsspecialisten gespecialiseerd in fysieke ontwikkeling gedurende de jaren 1970 en 1980.
Hedendaags is het informatieverwerkingsperspectief nog altijd een levensvatbare benadering van
het bestuderen van MO.
2.3 ecologisch perspectief
KERN: het ecologische perspectief houdt rekening met vele beperkingen of systemen die zowel
bestaan in het lichaam (cardiovasculair, musculair) als buiten het lichaam (ecosysteem, sociaal,
cultureel), wanneer naar de ontwikkeling van motorische vaardigheden in het leven wordt gekeken.
Een nieuw perspectief over ontwikkeling verscheen gedurende de jaren 1980 en deze is in
toenemende mate dominant geworden waardoor het tegenwoordig nog altijd door onderzoekers op
gebied van MO wordt gebruikt. Deze benadering wordt in grote lijnen het ecologische perspectief
genoemd, omdat het de onderlinge relaties tussen het individu, de omgeving en de taak versterkt.
Op elk gegeven moment is je manier van bewegen niet alleen gerelateerd aan je lijf of omgeving,
maar ook aan het complexe samenspel van vele interne en externe constraints. Het ecologische
perspectief bestaat uit twee onderdelen: een met betrekking op motorische controle en coördinatie
(dynamische systemen) en een met betrekking op perceptie (waarneming-actie systeem). De twee
onderdelen zijn gelinkt aan elkaar door verschillende fundamentele aannames die met name
verschillen van perspectieven over rijping en informatieverwerking. In contrast met de maturatie
theorie, gaat het ecologische perspectief ervan uit dat MO ontstaat vanuit meerdere systemen dan
alleen vanuit het CZS. Vele constraints veranderen over de tijd en beïnvloeden MO. Omdat deze
constraints of systemen veranderen gedurende een leven, wordt MO gezien als een levensproces. Dit
staat scherp in contrast met de maturatie theorie, waarin wordt gezegd dat MO eindigt aan het eind
van de puberteit.
2.3.1 dynamische systeem benadering
Peter Kugler, Scott Kelso en Michael Turvey (1980, 1982) introduceerden samen met anderen van
‘UConn en Haskins Labaratory’ een nieuwe aanpak/toenadering genaamd dynamische systemen als
een alternatief naast de bestaande motorische controle en coördinatie theorie. De structuur van je
lichaam stimuleert (of beperkt) je om motorische acties uit te kunnen voeren. Met andere woorden,
de structuur van je lichaam verwijdert enkele van zijn bewegingskeuzes die het CZS mogelijk moet
maken. Wanneer je geen duidelijk motorisch plan hebt, heb je meer flexibiliteit bij motorische acties
waardoor je de beweging kan aanpassen aan veel verschillende situaties. Dit proces wordt spontane
zelforganisatie van de lichaamssystemen genoemd. Een belangrijk MO concept wat geproduceerd
wordt door de dynamische systeem benadering is het begrip rate limiters (bewegingsbegrenzers) of
controllers (bewegingscontroleerders). De systemen van het lichaam ontwikkeling zich niet in
hetzelfde tempo; in plaats daarvan kunnen sommigen snel volwassen worden en andere langzamer
en elk systeem moet als een beperking worden beschouwd.
- Een bewegingsbegrenzer of bewegingscontroleerder is een individuele beperking of systeem
die de opkomst van een motorische vaardigheid tegenhoudt of vertraagt
Een individu kan een nieuwe vaardigheid beginnen uit te voeren, alleen als van het noodzakelijke
systeem hiervoor de langzaamste systemen een bepaald punt bereiken. In andere woorden: het
systeem fungeert als een beperking die motorische vaardigheden ontmoedigt, totdat het systeem