Chapter 1 – Introduction to cognitive development
Basic concepts in cognitive development
Cognitie: processen of faculteiten waarmee kennis wordt verworven en gemanipuleerd.
- Mentaal: cognitie weerspiegeling van geest niet direct waarneembaar, maar afleiden
- Niet geïnteresseerd in prestaties zelf (observeerbaar), maar mechanismen hierachter
- Cognitie niet enkel over bewuste probleemoplossing, maar ook onbewust
Ontwikkeling (development/ontogeny): veranderingen in structuur of functie in de loop van de tijd
- Structuur: bepaald substraat van organisme (zenuwweefsel, spieren of ledematen)
o M.b.t. intelligentie: mentale kennis ten grondslag aan intelligentie (hypothetische mentale constructie,
faculteit of vermogen dat kennis en veranderingen met de leeftijd omkadert)
- Functie: acties die verband houden met een structuur en omvat acties buiten de structuur die beschreven kunnen
worden als ervaring (neurochemische of hormonale afscheidingen en andere exogene factoren): externe bronnen
van stimulatie
o Functie kan ook intern zijn aan structuur, bv vurende zenuwcel
- Ontwikkeling kenmerkend voor soort, basis in biologie, algemene verloop voorspelbaar
Gevolg van bidirectionele/wederkerige, relatie tussen structuur en functie; uitdrukken als structuurfunctie
- Activiteit van structuur zelf en stimulering vanuit omgeving kunnen bijdragen aan veranderingen in structuur, die
weer bijdraagt aan veranderingen in werking van structuur. Functie doet meer dan onderhouden van structuur;
noodzakelijk voor goede ontwikkeling. Functie beperkt tot handelingen die structuren kunnen verrichten.
- Actief kind meer ervaringen buiten box dan minder actief kind. Ervaringen invloed op intellect (structuur), wat
handelen beïnvloedt (functie)
Jean Piaget: activiteit van kind (of cognitieve structuren van kind) noodzakelijke voorwaarde voor ontwikkeling; structuren
moeten actief zijn om te kunnen veranderen.
Intellectuele groei resultaat van actieve interactie tussen handelende en denkende kinderen en hun wereld, niet
alleen omgeving die kinderintellectueel vormgeeft van genen die bepaald niveau van cognitief vermogen dicteren
- Volgens ontwikkelingspsychologen intellect two-way street; maar discussie over hoe subsystemen met kind
interacteren
Ontwikkelingsfunctie (developmental function): soort-typische vorm die cognitie in de loop van de tijd aanneemt,
gebonden aan leeftijd
Individuele verschillen (individual differences): verschillen in patronen van intellectuele bekwaamheid tussen mensen van
een bepaalde leeftijd
Dynamische relatie tussen ontwikkelingsfunctie en individuele verschillen: individuele verschillen niet altijd door
aangeboren kenmerken, soms zichtbaar op verschillende momenten in ontwikkeling.
Cognitieve en perceptuele vermogens van baby's en jonge kinderen zijn wellicht beter geschikt voor hun specifieke tijd in
het leven dan onvolledige versies van de meer geavanceerde vermogens die ze later zullen bezitten mogelijk juist
adaptief voor bepaalde leeftijd
- Papousek: te vroeg beginnen met moeilijke leertaken, op moment dat iemand dit nog niet onder de knie heeft,
resulteert in verlenging van leerproces infanten hebben stimulatie nodig, maar teveel kan afleiden van andere
belangrijke ontwikkelingstaken
Six truths of cognitive development
Overeenstemming over de volgende feiten m.b.t. cognitieve ontwikkeling:
1. Cognitieve ontwikkeling verloopt als gevolg van dynamische en wederzijdse transactie van interne en externe
factoren
Gerelateerd aan bidirectionele relatie tussen structuur en functie. Interactie tussen nature-nurture factoren.
- Nativisme: intellectuele mogelijkheden aangeboren
- Empiricisme: cognitie gevolg van ervaring (nature enkel soort-algemene leermechanismen)
Maar: bestaat geen nature-nurture dichotomie; voortdurende interactie gaat om vraag hoe ze interacteren
Aangeboren impliceert genetisch determinisme: genen bepalen gedrag. Door anderen aangeboren bedoeld als ‘based in
genetics’, maar dat is elk gedrag, dus betekenisloos.
Ook moeite met term ‘instinct’; voor dezelfde reden (genetisch determinisme). In plaats van aangeboren en instict termen
gebruiken als ‘species-typical behavior’ of ‘species-typical patterns of cognition’.
1
,Twee shifts m.b.t. cognitieve ontwikkeling: enerzijds meer benadrukken van rol van context, anderzijds meer erkenning
voor rol van biologische factoren niet tegenstrijdig, juist met elkaar verweven.
Developmental contextual model: alle delen van organisme (genen, cellen, weefsels en organen), evenals hele organisme
zelf, hebben dynamische interactie met 'de contexten waarin het organisme is ingebed'.
Altijd rekening houden met context van organisme als eenheid en dat er meerdere niveaus van organisme en
meerdere niveaus van context zijn
2. Cognitieve ontwikkeling wordt geconstrueerd binnen een sociale context
Biologie van kind interacteert met sociale omgeving en beïnvloedt zo ontwikkelingstraject van kind. Ontwikkeling vindt
altijd plaats in sociale context, cultureel en historisch gevormd.
- Cultuur zegt kind niet alleen wat te denken, maar ook hoe te denken
Socioculturele perspectieven: terug naar Vygotsky: ontwikkeling geleid bij volwassenen interacterend met kinderen;
culturele context grotendeels bepalend voor hoe, waar en wanneer interacties plaatsvinden
- Deel universeel, maar vooral verschillen
- Kinderen in traditionele samenlevingen meer aandacht voor wat volwassenen doen en ontwikkelen scherper
vermogen om te leren door observatie dan kinderen uit geschoolde samenleving (bv Nederland)
Ook vaak gekeken naar ontwikkeling vanuit evolutietheorie.
Integratie van benaderingen leidt tot drie levels (oplopend in tijd):
1) Phylogeny (distal level)
o 2 miljoen jaar geleden (en daarvoor); functie van de psychologische processen en hun ontwikkeling
o Evolutionaire modellen
2) Sociohistory (distal level)
o 10.000 jaar geleden; recente cultuurgeschiedenis van psychologische processen en hun ontwikkeling
o Sociocultural models
3) Ontogeny (proximal level)
o Vandaag; ontwikkeling van psychologische processen (van individu over leven)
o Developmental contextual models
Van ‘structure-function’ naar ‘nature-nurture’ naar ‘genes-environment’. Drie modellen niet competatief, maar
verschillende levels van analyses.
3. Cognitieve ontwikkeling heeft betrekking op zowel stabiliteit als pasticiteit over de tijd
Stabiliteit: mate waarin kinderen hun relatieve rangorde t.o.v. hun leeftijdsgenoten in bepaald aspect van cognitie
behouden (bovengemiddelde 5 jarige ook bovengemiddelde 18 jarige)
Plasticiteit: mate waarin kinderen door ervaring kunnen worden gevormd
In 20e eeuw gedacht dat individuele verschillen m.b.t. intelligentie redelijk stabiel waren, zowel nature als nurture
- Nature: intelligentie expressie van genen; constant over leven
- Nurture: belangrijke rol van vroege ervaring (omgeving op jonge leeftijd meest kritische invloed)
Tape recorder model of development (Kagan): niets kunnen wissen als het is opgenomen
Veel onderzoeken die dit bevestigde, maar later leken uitzonderingen de regel te worden; latere behandeling ook effect =
plasticiteit.
Kagan: ontwikkeling is transformationeel, met grote veranderingen tussen fasen. Methoden om wereld te weergeven en
te interpreteren veranderen codes van eerdere tapes verloren. Tapes van kindertijd wellicht nog wel in hoofd, maar
niet meer vermogen ze af te spelen of de code waarin ze zijn geschreven te begrijpen.
Belangrijk te onthouden dat latere ervaring belangrijk is om de goede start voort te zetten/te behouden
Plasticiteit niet oneindig m.b.t. cognitieve ontwikkeling, maar vroege ervaring niet direct eindbestemming; zowel
sprake van verandering als van stabiliteit
4. Cognitieve ontwikkeling brengt veranderingen met zich mee in de manier waarop informatie wordt weergegeven
Representation: de mentale codering van informatie verandert tijdens ontwikkeling
Baby's vertegenwoordigen gebeurtenissen in termen van sensaties en actiepatronen; peuters en oudere kinderen (en
volwassenen) vertegenwoordigen informatie en roepen dit terug m.b.v. taal
- Infantiele amnesie: dingen herinneren van vroegste jaren van leven
- Bij testen van bovenstaande hypothese konden kinderen vaak geen woorden geven aan vroege ervaringen
(reflecteert verbale level in tijd van gebeurtenis, i.p.v. in tijd van test)
Onenigheid over natuur van verschillen in representatie; verschillende manieren.
5. Kinderen ontwikkelen een toenemende opzettelijke controle over hun gedrag en over hun cognitie
2
,Probleemoplossing begint in infancy, maar gecompliceerder over tijd.
Strategieën: doelbewuste, doelgerichte mentale operaties gericht op het oplossen van een probleem
- Zichtbaar op verschillende leeftijden; verschillend tijdens ontwikkeling
Scholinggerichte maatschappijen doelgerichte probleemoplossing (voor hen zijn strategieën belangrijker); in andere
culturen meer gecompliceerde handelingen. In beide gevallen vaak leren zonder specifieke intentie of bewustzijn.
Onderscheid maken in categorieën (kleding), daarbinnen typisch (shirt, jurk, broek) en atypisch (hoed, sokken, riem).
Executieve functies: processen betrokken bij reguleren van aandacht en bij bepalen wat te doen met informatie die net is
verzameld of uit langetermijngeheugen is gehaald. Rol in planning, flexibel opstellen en nieuwe informatie.
a) Working memory: structuren en processen gebruikt voor tijdelijk opslaan en manipuleren van informatie
b) Inhibiting responding and resisting interference (reactive afremmen)
c) Cognitive flexibility: mogelijkheid te switchen tussen verschillende sets van regels of verschillende taken
6. Cognitieve ontwikkeling brengt veranderingen met zich mee in zowel domein-algemene als domeinspecifieke
vaardigheden
Domain-general abilities: op elk moment wordt het denken van een kind beïnvloed door een enkele set van factoren,
waarbij deze factoren alle aspecten van de cognitie beïnvloeden.
Domain-specific abilities: ontwikkeling ontvouwt zich als gevolg van veranderingen in domeinspecifieke capaciteiten
- Modularity in brainfunctions: bepaalde gebieden van hersenen zijn gewijd aan uitvoeren van specifieke cognitieve
taken
- Verschillende hersendelen verantwoordelijk voor verschillende functies; onafhankelijk van elkaar
In 20e eeuw dominantie voor domain-general abilities.
Modulariteit impliceert inflexibiliteit: individu wordt door biologie beperkt om bepaalde informatie op bepaalde manieren
te verwerken. Kan goed zijn, waardoor kans toeneemt dat complexe informatie op juiste manier wordt verwerkt en
begrepen. Pagina 19 doorlezen.
Goals of cognitive developmentalists
Zoektocht naar mechanismen verantwoordelijk voor verandering, oorzaken voor verandering. Daarnaast onderzoek doen
dat kan worden toegepast in contexten in echte wereld.
Chapter 2 – Biological bases of cognitive development
Tegenwoordig richt ontwikkelingspsychologie zich steeds meer op biologie. Vroeger biofobie: angst dat biologische
richting culturele en sociale context zou vervangen.
Evolution and cognitive development
Evolutionary Theory
Ontwikkelingspsychologen: cognitieve ontwikkeling bekijken in relatie tot evolutie.
Evolutie (biologen): proces van verandering van genen in populaties over tijd, waardoor nieuwe soorten ontstaan.
Darwin evolutietheorie: er worden meer leden van een soort geboren (per generatie) dan er kunnen overleven variatie
tussen verschillende leden van een soort
- Natuurlijke selectie: sommige soorten overleven wel, anderen niet; erfelijke eigenschappen van soorten die
overleven worden doorgegeven aan volgende generatie, waardoor dominante kenmerken van soort ontstaan
verhoogt kans dat soort blijft bestaan en verhoogt kans op voortplanting = reproductieve fitheid
Evolutietheorie antwoord op ‘waarom' en 'hoe'-vragen m.b.t. cognitieve ontwikkeling bij kinderen
Waarom? Belangrijk om te overleven of flexibel om zich aan te passen om overlevingskans te vergroten =
adaptief (zoet en vet eten vroeger adaptief, nu niet meer)
Hoe? Natuurlijke selectie
Evolutionary Developmental Psychology
Evolutionaire ontwikkelingspsychologie: cognitieve psychologie missende schakel in evolutie
- Adaptief gedrag gekoppeld aan adaptief denken. Natuurlijke selectie ontstaat omdat
informatieverwerkingsprocessen zich aanpassen aan hedendaagse problemen
- Belangrijk te onderzoeken wat het doel is van cognitieve verwerkingsprocessen: welke problemen lost het op?
in gedachten houden dat cognitieve processen zich ontwikkelen en dat problemen in kindertijd verschillen van
problemen in volwassenheid
3
, Natuurlijke selectie invloed gehad op:
a) Domein-specifieke mechanismen: door natuurlijke selectie specifieke aspecten van fysieke of sociale
omgeving
o Gezichtsherkenning of verwerking van bepaalde soorten sociale relaties
b) Domein-algemene mechanismen: ontwikkeling van executieve functies
o Executieve functies, vermogen gedachten en handelingen te remmen
Domein-specifieke mechanisme impliceert dat er beperkingen zijn in leren en dat juist die beperkingen het leren van
nieuwe informatie mogelijk maken. Drie verschillende beperkingen:
1. Architectural constraints: manieren waarop architectuur van hersenen bij geboorte is georganiseerd
o Hoe zijn hersenen georganiseerd wanneer kind geboren wordt? Waar zitten welke neuronen en welke
functie hebben deze neuronen? Daardoor kunnen specifieke delen van de hersenen alleen specifieke
informatie verwerken
Dit zorgt voor beperkingen omdat alleen een bepaald type informatie verwerkt kan worden en alleen op een
specifieke manier beperkt soort informatie dat verwerkt wordt
2. Chronotopic constraints: beperkingen op ontwikkelingstijd van gebeurtenissen
o Sommige hersengebieden ontwikkelen zich eerder dan andere, daardoor beperking in tijdstip van
gebeurtenissen. Alle gebieden zijn daardoor in andere periode gedurende ontwikkeling extra gevoelig
voor leren van informatie
Noodzakelijk dat ervaringen tijdens sensitieve periode worden aangeboden; dan kunnen hersengebieden
optimaal profiteren van deze informatie en zich ontwikkelen
3. Representational constraints: voorstellingen die in brein zijn ingeweven, zodat sommige soorten kennis
aangeboren zijn
o Idee dat sommige informatie aangeboren is of heel vroeg ontwikkelt. Kinderen al bepaalde 'kern
domeinen' (bv taal en basisinformatie over objecten); daardoor sneller informatie verwerken in
specifieke domeinen
Mensen prepared om bepaalde informatie sneller te verwerken dan anderen door natuurlijke selectie, maar niet
preformed gevolg van structured gene x environment x development interactions (die in elke generatie ontstaan en
beïnvloed worden door zowel prenatale als postnatale omgevingen).
Bjorklund, Ellis & Rosenberg: evolved probabilistic cognitive mechanisms: informatieverwerkingsmechanismen die
geëvolueerd zijn om terugkerende problemen van voorouderpopulaties op te lossen.
- Komen tot uiting in probabilistische manier in elk individu in generatie; gebaseerd op continue en bidirectionele
interactie in de tijd op alle niveaus van organisatie, van genetische tot culturele.
Mechanismen zijn universeel: ontwikkelen zich op soort-typische manier wanneer individu een soort-typische
omgeving ervaart in de loop van de ontogenese.
Dus: informatieverwerking die door interactie zijn ontstaan in loop der tijd. Gaat om interacties tussen bv genen en
cultuur. Deze mechanismen ontwikkelen op een typische manier wanneer individu specifieke situatie meemaakt.
Bv: angst voor slangen (mechanisme): kinderen in eerste instantie geen angst voor slangen. Maar: bij vertonen van video
van dieren met angstige of blije stem, kijken ze langer naar slang in combinatie met beangstigende stem, terwijl bij giraf
langer gekeken wordt naar giraf met blije stem.
Dus: kinderen neiging alert te zijn op bepaalde stimuli
David Geary: set hiërarchisch georganiseerde domein-specifieke elementen in structuur van hersenen ontwikkelen
naarmate kind meer in interactie komt met de wereld. Twee dominante domeinen:
a) Sociale domein: folk psychology
o Self: self-awareness, self schema
o Individual: nonverbal behavior, facial expression, language, theory of mind, person schema
o Group: kin, in-group, out-group, group schema ideology
b) Ecologische domein
o Folk biology: essence, flora, fauna
o Folk physics: movement, represent, tool use
Omvatten niet alle facetten maar wel basis voor onderzoek. Ondanks domein-specifieke benadering hangt cognitieve
ontwikkeling grotendeels samen met ervaringen. Daardoor worden processen specifieker.
4