lOMoARcPSD|383 406 3
Blok 5: Ontwikkelings Psychologie
Probleem 1: Ooievaar of Bloemkool?
Leerdoelen: - Hoe werkt celdeling, wat is het?
- Wat zijn de verschillende stadia in een zwangerschap?
Celdelingen:
Basis:
- Fenotype: meetbare uiterlijke verschijning (haarkleur e.d.)
- Genotype: erfelijke aanleg
- Modificatie: milieu factoren (omgeving). Bijv littekens.
Cellen DNA strengen genen
Gregor Mendel (1866)
- De grondlegger van onderzoek naar genetica / erfelijkheid.
- Bestudeerde de overerving van eigenschappen door kruisingen met erwtenplanten.
De gebruikte erwtenplanten verschilden slechts in één eigenschap van elkaar.
- Mendel ontdekte wetmatigheden in de overerving: 'de wetten van Mendel'.
1) Bij de kruising van twee homozygote planten die in één eigenschap met elkaar
verschillen, zullen de nakomelingen allemaal hetzelfde (dominante) fenotype bezitten.
2) Een reciproque kruising levert gelijke resultaten op.
Een reciproque kruising is een kruising waarbij het geslacht wordt omgedraaid in vergelijking met een
andere kruising. Als men b.v. een zwart mannetje met een wit vrouwtje kruist, is de reciproque kruising een
wit mannetje dat gekruist wordt met een zwart vrouwtje.
Cellen:
- Een menselijk lichaam bevat 100 triljoen cellen
- Een cel heeft een celkern (Nuclues), deze bevat 23 chromosomenparen (totaal
46 chromosomen)
- De notatie van chromosomen paren in de meeste lichaamscellen = 2N. De cel is
dan diploïde, hij bevat 23 chromosomenparen.
- Geslachtscellen (Gameten), bevat een enkel chromosoom, notatie N = haploïde.
- Het aantal chromosomen per celkern wordt aangegeven met 2N. De N geeft het aantal
verschillende chromosomen aan (het aantal chromosomenparen). Bij de mens is dat N23.
Chromosomen:
- draadstructuur van 2 draden in de cellen van mensen. De draden zijn opgebouwd uit sugar
deoxibrose en nucleotides.
- deze hechten aan elkaar en vormen DNA “Deoxyribo Nucleic Acid”
- Er bestaan 4 soorten Nucleotiden (basen) in DNA: 1) adenine, 2) thymine, 3) cytosine,
4) guanine
Adenine is steeds met Thymine verbonden en Cytosine steeds met Guanine.
A -> T
T -> A
C -> G
G -> C
- elk paar is Homoloog (zelfde lengte, vorm en genen met dezelfde erfbare eigenschap)
- In een celkern zitten totaal 23 paar chromosomen, 22 paar autosomaal (= niet specifiek
voor mannen of vrouwen), 1 paar geslachtschromosomen gameten (= geslachtsbepalend XX
of XY)
, lOMoARcPSD|383 406 3
- vrouw XX, man Xy (de y is kleiner dan de x)
Karyogram chromosomenportret
Genen:
- The Human Genome: de som van het aantal genen in
de chromosomen, kan tot 10000 genen bevatten.
- Genen zijn stukjes DNA. Ze geven aan wat voor eiwitten (proteïnen) gemaakt moeten
worden en bevatten erfelijke informatie.
- Eén gen bestaat uit 2 allelen, deze kunnen homo of heterozygoot zijn. Het verschil
in informatie op de genen. Dit zorgt voor variaties en individuele verschillen. Ze
zorgen bijvoorbeeld voor haarkleur, lichaamslengte enz.
- Homozygoot = 2 gelijke allelen, identieke genen (bloedtype A + A)
- Heterozygoot = twee verschillende allelen, niet identieke genen (bloedtype A + B = AB)
- Intermediair = bv leeuwenbekje rood + wit beide zijn dominant, dan wordt de bloem roze.
- erfelijkheid wordt bepaald d.m.v allelen. 1 deel van de genen is geërfd van vader, ander
deel van moeder.
- Locus = De vaste plaats van een gen op een chromosoom.
- genen hebben bepaalde volgorde in DNA bijv ATTCCGGA
Dominant vs Recessief Allelen:
- in heterozygoot genenpaar kan één allel dominant zijn, andere recessief
- Genen die naar vormen in Fenotype = dominant
- Genen die niet naar voren komen in Fenotype = recessief,
bijv (haarkleur donker (D)is dominant, blond (b)is recessief
genotype: fenotype:
DD donker
Db donker
bb blond hieruit 2 fenot en 3 genot mogelijk
- twee verschillende allelen kunnen ook tot menging komen (bijv in bloemen rood (R) en (W)
genotype:fenotype:
RR rood
RW roze
WW wit hieruit 3 fenot en 3 genot mogelijk
Erfelijkheid:
2 donkerharige ouders kunnen ook blondharige kinderen krijgen, mits ze beide heterozygoot
van haarkleur zijn (Db)
Vader Moeder Kind Fenotype
D D DD donker
D b Db donker
b D bD donker
b b bb blond (25% kans)
Crossing Over: Meer genetische variatie. Dit doordat een beetje
informatie wordt overgenomen van ander chromosoom bij
celdeling. Dit leidt ot variatie van erfelijke eigenschappen.
Erfelijke variatie rol van toevalscomibantie (recombinatie) helft
chromosomen van vader, andere helft van moeder.
Celdelingen:
, lOMoARcPSD|383 406 3
- Celdeling voor groei, vernieuwing / reparatie en voortplanting.
- Chromosomen worden pas zichtbaar tijdens de celdeling.
- Chromosoom duplicatie basis:
Binnen één cel ontstaan 2 kernen
Bij deze kerndeling moeten chromosomen dus dupliceren
“DNA REPLICATIE !”
DNA streng splitst zich, zo ontstaan chromatiden! (iedere “gebroken” helft wordt
aangevuld door loszwevende chromatiden)
Je hoeft niet alle fases letterlijk te weten!!!
- Mitose celkerndeling wordt schematisch weergegeven door 2N 2N + 2N.
- Komt voor in bijna alle cellen van het lichaam (duplicatie van lichaamscellen).
- Genetisch materiaal in nucleus wordt gereproduceerd voor DNA in nieuwe cel.
Ezelsbruggetje IPMAST
Interfase
- G1-fase = sytoplasma groei (groter)
- S-fase (DNA verdubbeling)
- G2-fase (enzymen aanmaken, groeien)
Profase: Chromosomen spiraliseren, worden zichtbaar, 2 chromatiden,
kernmembraan verdwijnt.
Metafase: Chromosomen verplaatsen zich naar middenvlak.
Anafase: Chromatiden uit elkaar getrokken, verplaatsen naar polen begin vorming
van 2 cellen
Splitsen: -
Telofase: deling 2 nieuwe identieke cellen
Eindresultaat: 2 genetisch identieke cellen met ieder 23 paar chromosomen
Ezelsbruggetje IPMAST PMAST
- Meiose (1 diploïd wordt haploïd).
- Duplicatie van gameten (geslachtscellen)
- dubbele deling
Meiose I (reductie deling) 2N N + N 4 zaadcellen of
Meiose II N N + N bij vrouwen 1 eicel
2N N+N
Interfase: Chromosomen worden draadvormig.
Profase I: Chromosomen spiraliseren, worden zichtbaar, 2 chromatiden,
kernmembraan verdwijnt.
Metafase I: Chromosomen verplaatsen zich naar middenvlak.
Anafase I: Elke chromosoom naar één pool
Telofase I: deling 2 nieuwe identieke cellen
, lOMoARcPSD|383 406 3
N N+N
Profase II: beide cellen krijgen chromosomen middencel
Metafase II: in beide cellen ontstaan trekdraden
Anafase II: chromosomen uit elkaar, 1 chromatide naar ieder pool toe
Telofase II: ontstaan kernmembraan en 4 nieuwe identieke cellen
Eindresultaat: 4 zaadcellen met ieder 23 ongepaarde chromosomen OF 1 (grote)
eicel met 23 ongepaarde chromosomen (3 kleine dochtercellen sterven af)
Afwijking in chromosomen:
- Down syndroom (trisomie in chromosoom 21) er is één chromosoom teveel aanwezig in
het 21e chromosomenpaar. Als dit bij een ander chromosomenpaar zou gebeuren dan zou de
vrucht afsterven.
- fouten bij geslachtschromosomen (23e chromosomenpaar)
syndroom van Klinefelter (XXY)
syndroom van Turner (XO)
- Genetisch bepaalde afwijkingen zitten meestal op recessieve allelen. (Dit omdat het als
het op dominant zou zitten de mensheid waarschijnlijk al zou zijn uitgestorven).
- Als de recessieve allele op X chromosoom ligt (X linked) kan bij mannen geen compensatie
geven door dominante allelen. Mannen worden dus vaker aangedaan door erfelijke
afwijkingen. Bijv kleurenblindheid, hemofilie enz.
Stadia van zwangerschap en externe en interne invloeden:
Bevruchting: Conceptie
Prenatale Ontwikkeling: van verwekking tot geboorte
Perinataal: van 7 maanden in zwangerschap tot 28 dagen na
geboorte
Postnataal: na de geboorte
Bevruchting: Conceptie
Begin van leven = zygote (bevruchte eicel), een samensmelting van 23 chromosomen van een
man en 23 chromosomen van een vrouw. (N + N = 2N) haploïd + haploïd = diploïd.
Geslacht Jongen XY, Meisje XX
Tweeling monozygoot (uit één eicel = identiek), dizygoot (uit twee eicellen = niet
identiek)
Prenatale ontwikkeling:
Ontwikkeling begint vanaf het begin van de bevruchting tot de geboorte.
Bij conceptie bevrucht de zaadcel de eicel gewoonlijk in een van de eileiders, die
de eierstokken van een vrouw met haar baarmoeder verbinden.