Conjunctuur
Bbp is een belangrijk kerncijfer voor de economie. De bbp bepaald de omvang van de
productie van goederen en diensten in een bepaalde periode (meestal een jaar) in geld
uitgedrukt. Belangrijkste graadmeter voor de economische ontwikkelingen in Nederland.
Reële economische groei geeft een beeld van de ontwikkeling van de welvaart in een land.
Reële productie, productie gecorrigeerd van prijsstijgingen.
Conjunctuur: afwisseling van toe en afnemende economische groei.
Recessie: daar mag men pas van spreken als er 2 kwartalen achtereen sprake is van een
dalende productie.
Wanneer ondernemers minder orders krijgen, klanten bestellingen uitstellen, leveranciers
met aantrekkelijke aanbiedingen komen, voorraad loopt op, medewerkers rustiger krijgen,
afzet en omzet afnemen dan merken ze dat er een recessie in aantocht is.
Indien alle productiefactoren kunnen worden ingeschakeld, kan de maximaal mogelijke
productie kan worden gerealiseerd. Dit heet ook wel productiecapaciteit. In tijden van een
hoog conjunctuur, wordt er gezocht dat mogelijkheden de productiecapaciteit te vergroten. Er
is dan meer behoefte aan verbeteringen, tijdens een laag conjunctuur is er geen druk om de
productie te verhogen.
Productie leid tot inkomen, inkomen leid tot bestedingen en bestedingen zetten weer aan tot
productie.
Laag conjunctuur:
- Weinig bestedingen
- Een lage bezettingsgraad bij bedrijven
- Lage arbeids- en kapitaalproductiviteit
- Lagere prijzen
- Lagere rente
- Ruime arbeidsmarkt ( er vallen veel ontslagen)
Onderbesteding: als in een laag conjunctuur de machines niet volledig worden benut,
werknemers worden minder belast.
Arbeidsproductie neemt af, omdat er minder werk is met evenveel medewerkers, zal de
productie per medewerker dalen.
Ze kunnen de arbeidsproductiviteit weer iets verhogen, door mensen te ontslaan.
Hoog conjunctuur: productiecapaciteit wordt volledig benut, overbesteding. Bedrijven kunnen
de totale vraag niet aan, prijzen zullen hierdoor stijgen bestedingsinflatie.
,Conjunctuurcycli:
- Kitchen: voorraadinvesteringscyclus, 4-5 jaar werd ontdekt in 1923.
- Juglar: investeringscyclus, 7-11 jaar. Wordt veroorzaakt door vertragingen en
versnellingen in investeringen, was onlos makend verbonden met het kapitalistische
systeem.
- Kuznets: bouwcyclus, 15-25 jar.
- Kondratieff: 45-60 jaar. Technologische innovatie als de bron van welvaartsgroei.
Investeringsprojecten zijn de opwaartse groei, dalende groei wordt veroorzaakt doordat de
voorraad projecten uitgeput raakt.
Verklaringen voor de conjunctuur beweging:
- Innovatie als impuls: stijging door nieuwe producten en productiemethoden, daarmee
nieuwe wegen inslaan.
- Multiplier- acceleratortheorie: de verschillende bestedingscategorieën multiplier
proces. Een investeringsimpuls bij een bedrijf leidt tot een groei van de productie die een
veelvoud is van de oorspronkelijke impuls. Met de accelerator wordt aangegeven op welke
wijze een veranderde productie de investeringen beïnvloedt. In de beginfase zal dit klein
zijn,want de productiecapaciteit is nog groot genoeg.
In een opgaande conjunctuur zullen bedrijven steeds snelle investeringen doen.
- Investeringen in de hoog conjunctuur: bedrijven gaan investeren om hun capaciteit te
vergroten en uit te breiden om de toekomstige te vraag te kunnen voldoen.
Productie wordt bepaald door de bestedingen. De macro economische bestedingen worden
ook wel de kernwaarden genoemd.
- Consumptie
- Investeringen ( door bedrijven, duurzame productiemiddelen)
- Overheidsbestedingen
- Export
- Import
Nederland is een open economie, de economische bedrijvigheid is voor een root deel
afhankelijk van ontwikkelingen in het buitenland.
Als consumenten meer in buitenland gaan besteden, neemt de consumptie niet af. Er zal
dan meer gezien worden al simport, de omvang van het bbp zal dan afnemen.
Economische variabelen die een indicatie kunnen geven over de stand van de conjunctuur:
- Prijzen en lonen
- Werkgelegenheid en werkloosheid (arbeidsmarkt)
- Geld, krediet en rente
Het CBS gebruikt voor de conjunctuur indicatoren het consumentenvertrouwen,
producentenvertrouwen, bezettingsgraad industrie en het aantal uitgesproken
faillissementen.
, Conjunctuurgevoeligheid is afhankelijk van factoren:
- Aard van het product: bij noodzakelijke goederen zal er weinig veranderen lage
inkomenselasticiteit , in tegenstelling tot de luxe producten hoge inkomenselasticiteit.
- Plaats van het bedrijf in de bedrijfskolom: bedrijven eerder in de bedrijfskolom zijn
conjunctuur gevoeliger.
- Kapitaalintensiteit van het productieproces: prijsfluctuaties van grondstoffen zijn vaak
veel heftiger dan die prijsveranderingen van consumentenproducten. Bedrijven gaan daarom
soms ook onder de kostprijs zitten om toch zoveel mogelijke terug te kunnen verdienen aan
de vaste kosten. Helemaal niet produceren verdienen ze ook geen vaste kosten mee terug.
Ondernemingen voeren vaak beleid om onafhankelijk van de conjunctuur te worden. Ze
nemen minder conjunctuurgevoelige producten op in het assortiment of ze gaan zich
wereldwijd verspreiden.
Uitbesteding van onderdelen is ook een mogelijkheid, als de vraag minder wordt kan dat ook
makelijker krimpen zonder al te veel extra kosten.
Flexibilisering, dus alleen arbeidskrachten inschakelen als er daadwerkelijk werk is.
Door minder vaste kosten en meer variabele kosten, wordt een bedrijf minder conjunctuur
gevoelig.
Conjunctuurgevoelige bedrijfstakken:
- Bouwnijverheid: relatief lage winstmarge en hoge kapitaalintensiteit.
- Chemische industrie: productie is conjunctuurgevoelig en de marges zijn relatief laag.
- Staalindustrie: kapitaalproductieproces is erg conjunctuurgevoelig, daardoor ook vaak
over- of onder capaciteit.
- Uitzendbranche: wordt gezien als een goede graadmeter van de conjunctuur.
Bedrijven
Vlottende kapitaalgoederen gaan in verhouding tot de vaste kapitaalgoederen maar één
productieproces mee.
Vlottend: grondstoffen, eindproducten, halffabricaten.
Vaste: brengen kosten met zich mee, door onderhoud, afschrijving en rente die over de
aankoop moet worden betaald.
Constante kosten worden ook wel capaciteitskosten genoemd, omdat dit kosten zijn die
samenhangen met de productiecapaciteit.
Naast de kosten van de kapitaalgoederen zijn ook de kosten van de productiefactor arbeid
voor een belangrijk deel constante kosten. Ze kunnen dit minderen door bijv. uitzendkrachten
of scholieren. Die werken alleen als er daadwerkelijk werk is.
Proportioneel variabele kosten: als de variabele kosten stijgen met de productie.
Degressief variabele kosten: als de variabele kosten minder stijgen dan de productie.
Proportioneel: als de variabele kosten meer stijgen dan de productie.
Veel ondernemingen hebben te maken met een U-vormig kosten verloop. Schaalvoordelen
en nadelen zorgen voor een belangrijk deel van de kosten per product.
Hoe meer ervaring er is, hoe efficiënter dingen kunnen worden gebruikt en leiden tot hogere
productiviteit.
Lagere constante kosten per product er worden meer producten vervaardigd, dus de
constante koten kunnen zich verdelen over meer producten, dit leidt tot minder constante
kosten per product.