Beleidssociologie
03-09-2019 hoorcollege 1: introductie
Wat is sociologie:
- Sociologie is de studie van hoe mensen met elkaar samenleven
o Latijnse socius (samen zijn)
o Griekse logos (het bestuderen van….)
- Het is de wetenschappelijke (systematische, aan theorie verbonden) studie van het sociale
- De sociologie gaat dus over onderwerpen die ‘sociaal’ zijn…
- Met sociologie kun je diverse sociale problemen beter begrijpen
Wat zijn ‘sociale’ problemen?
- Persoonlijk probleem: slechts gevoeld door één individu
- Sociale problemen:
o Gevoeld door een groot aantal of alle individuen
o Niet te verklaren door individuele kenmerken
- Persoonlijke en sociale problemen zijn echter sterk verbonden, bijv.:
o Eén vluchteling bij Calais = een persoonlijk probleem
o Heel veel vluchtelingen bij Calais = een sociaal probleem
Het nut van sociologie voor bestuurskundigen:
- Instrumenteel:
o Concrete data (‘feiten’) en recepten voor het oplossen van sociale problemen
o Socialen als ‘mythbusters’
- Conceptueel:
o Begrip van algemene ideeën die van invloed zijn op het denken in de samenleving,
politiek en ambtenarij
o Beter begrip van hoe de maatschappij jou zelf als mens beïnvloedt en beperkt
Beeldvorming over de sociologie:
- Kritiek: ‘Pseudowetenschap’, formuleert alleen kennis die we impliciet al lang hebben
- Repliek: sociale verbanden expliciet maken stelt ons in staat kritisch over hen na te denken
vanuit meerdere perspectieven
Overzicht sociologische paradigma’s
- Paradigma’s op macro niveau:
o Functionalisme
o Conflictparadigma
- Paradigma’s op micro niveau:
o Symbolisch interactionisme
o Rationele theorieën
Sociologie op macro niveau:
- Macro = focus op hele samenlevingen
- Enkele centrale vragen:
o Wat is de structuur van een bepaalde samenleving?
o Hoe past een samenleving in de geschiedenis?
o Welke groepen mensen prevaleren in een samenleving?
o Hoe behoudt deze samenleving sociale orde/cohesie?
1
,Sociologie op micro niveau:
- Micro = focus op individu binnen de samenleving
- Enkele centrale vragen:
o Hoe versterken of verzwakken individuele acties de structuren van een samenleving?
o Hoe beïnvloedt de samenleving individuele keuzes?
o Hoe rationeel handelen individuen richting elkaar?
1 - Functionalisme (macro)
- Centraal uitgangspunt: sociale verschijnselen (bijv. gezin, leger, media) kunnen het beste
worden verklaard in termen van de functies die zijn vervullen voor de continuïteit van de
samenleving
- Hoofdfiguren:
o Durkheim (1857-1917)
o Merton (1910-2002)
2 - Conflictparadigma (macro)
- Centrale uitgangspunten:
o Sociale verschijnselen kunnen het beste worden verklaard door conflicten en
tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen (klassen, bewoners, geslachten, religieuze,
etnische groepen)
o Zulke conflicten hebben positieve én negatieve gevolgen
- Hoofdfiguren:
o Marx (1803-1883)
o Max Weber (1864-1920)
o Jürgen Habermas (1929-heden)
3 - Symbolisch interactionisme (micro)
- Centrale uitgangspunten:
o Mensen reageren niet direct op elkaars gedrag, maar op de betekenis die ze
vermoeden achter gebaren, symbolen, etc.
o Mensen herzien hun zelfbeeld en hun beeld van objecten buiten zichzelf constant op
basis van interactie met elkaar (op basis van interpretatie wordt een zelfbeeld
gevormd)
- Hoofdfiguren:
o Mead (1863-1931)
o Goffman (1922-1982)
4 - Rationele keuze paradigma (micro)
- Centrale uitgangspunten:
o Mensen zijn rationele individuen (‘homo economicus’) die kiezen voor gedrag met de
meeste baten/minste kosten
o De samenleving wordt bijeengehouden door individuen die in vrijheid uit eigenbelang
handelen
- Hoofdfiguren:
o Homans (1910-1989)
o Voorloper: Locke (1632-1704)
2
,Bijvoorbeeld: de vier paradigma’s en de universiteit:
- Functionalisme: universiteit produceert noodzakelijke elite
- Conflictparadigma: universiteit houdt ongelijkheid in stand. Bourdieu: vooral toegankelijk
voor hogere klassen. NL: versterkt door afschaffen studiebeurs?
- Symbolisch interactionisme: via interactie met andere studenten en docenten ontwikkelen
studenten een bepaald zelfbeeld
- Rationele theorieën: mensen gaan studeren, omdat ze op termijn meer oplevert dan kost, zelf
als ze nu moeten lenen
Bijvoorbeeld: de vier paradigma’s en het Koningshuis
- Functionalisme: het Koningshuis creëert cohesie
- Conflictparadigma: het Koningshuis kan bij groepen in de samenleving conflict opleveren als
hoge elite die gecreëerd wordt
- Symbolisch interactionalisme: het individu vormt door het Koningshuis zijn beeld van de
Nederlandse cultuur en daarmee zijn zelfbeeld
- Rationele theorieën: Koningshuis heeft meer maatschappelijke baten/levert meer op dan het
financieel kost
Oorsprong van de sociologie:
- 1895: Emile Durkheim wordt de eerste hoogleraar sociologie
- Eerder in de 19e eeuw waren er ook al ‘sociologen’ (zoals Marx en Weber), maar formeel
werkten die op andere vakgebieden (filosofie, rechten, economie)
- Vroege 17e eeuw: debat over relatie samenleving en staat
- Hobbes vs. Locke
o Hobbes: almachtige staat nodig om slechte mens te beteugelen
o Locke: sociaal contract tussen staat en samenleving/burgers moeten rechten van beide
partijen regelen
- Modern gebruik van het woord ‘sociaal’, maar toch was dit meer filosofie
- De wortels van de sociologie liggen meer in de Verlichting: intellectuele beweging in het 18 e
eeuwse Europa, kenmerken:
o Groeiend geloof in besluitvorming op basis van rede en kennis uit de empirische
wetenschap
o Groeiende kritiek op de rol van religie in het openbaar bestuur. Opkomst deïsme: er is
een God, maar die bemoeit zich niet actief met hedendaagse samenlevingen
Voorloper van de sociologie: Auguste Comte (1798-1857)
- Werkte jarenlang als secretaris van verlichtingdenker Claude Henri de Saint-Simon
- Bedenker van de term ‘sociologie’
- Geloofde dat principes uit de (natuur)wetenschap konden worden gebruikt voor studie van de
maatschappij:
o Sociologie moet systematisch empirische data gebruiken
o Sociologie moet de maatschappij objectief onderzoeken (geen mening, alleen feiten)
- Geloofde dat sociologie de hoogste vorm van wetenschap was, omdat het over de mens als
geheel ging
Voorloper van de sociologie: Harriet Martineau (1802-1876)
- Eerste vrouwelijke socioloog, feminist en vertaler van Comte
- Sociologen moeten menselijk gedrag duiden, niet beoordelen
- Sociale wetenschap is geen natuurwetenschap (contrast met Comte). Sociale wetenschap
heeft andere uitdagingen, zoals het begrijpen van de belevingswereld van mensen: “an
3
, observer of morals and manners will be liable for deception at every turn, if he does not find
his way to hearts and minds”
- Dit idee zie je terug bij Weber
Verlichtingsdenken en de huidige sociologie:
- Drie uitdagingen voor het verlichtingsdenken:
o Postmodernisme: er is niet één empirische werkelijkheid
o Groeiende aandacht voor het feit dat de verlichting een ‘Westers’/Eurocentrisch
fenomeen was. Had de sociologie elders een basis?
o De beweging weg van ‘Grand theories’ die de hele samenleving verklaren (macro
niveau) richting een sociologie die zich meer richt op micro niveau
05-09-2019 hoorcollege 2: Karl Marx
Waarom is Marxisme nog relevant:
- In veel landen was/is communisme nog de staatsleer
- Marx heeft het denken van veel mensen geïnspireerd, ook in niet-communistische landen:
o Invloed op westerse academici. Bijv. de kritische theoretici
o Invloed op westerse jongeren. Bijv. Tanja Nijmeijer, de Groningse studente die zich
aansloot bij de Marxistische FARC in Colombia
- Marx analyseerde het kapitalisme. (Bijna) de hele hedendaagse wereld heeft dit systeem
- Dus: Marx’ begrippen zijn nog toepasbaar, juist omdat zijn voorspelling van revolutie niet
uitkwam
- Let wel: dat Marx relevant/invloedrijk is, is niet persé positief
Marx (1818-1883): de man en zijn tijd
- 1818: geboren in Trier, als zoon van liberale, bekeerde Joden
- 1835: gaat rechten studeren in Bonn
- 1841: behaald een PhD in de filosofie in Jena
- 1841-1848: werkt als journalist en schrijver in Frankrijk en ontwikkelt daar radicale visies
- 1848: het revolutiejaar in Europa. Publicatie van het Marxistisch/communistisch manifest.
Marx steunt de revoluties en wordt dus verbannen
- 1883: sterft in ballingschap in Londen
Arbeidsomstandigheden in de 19e eeuw
- Marx leefde tijdens de industriële revolutie
- Hij zag de slechte leefsituatie van Europese arbeiders in die tijd en wilde die verklaren
- Bijv. in Engeland, circa 1870:
o Gemiddelde werkweer voor volwassen arbeider (man): 60 uur
o 6% van arbeiders waren kinderen
Klassen en productiemiddelen
- Marx’ verklaring ligt in het kapitalistisch systeem. Ofwel: de ongelijke verdeling van
productiemiddelen (vooral machines en arbeid, deels grond) tussen twee klassen:
o Bourgeoisie: bezitters van productiemiddelen
o Proletariaat: klasse zonder productiemiddelen
- De bourgeoisie gebruikt winst om steeds meer productiemiddelen te kopen, waardoor de
ongelijkheid groeit
Idealisme van Hegel:
- Idealisme: wereld van ideeën (superstructuur) Materialisme: wereld van de tastbare zaken
(substructuur)
4