Geneeskunde geriatrie
VEROUDERING VAN DE SCHILDKLIER
De schildklier produceert het schildklierhormoon thyroxine, waarvoor jodium nodig is als bouwelement
en het door de hypofyse geproduceerde TSH (thyreoïd stimulerend hormoon) als stimulator. Daarnaast
produceert de schildklier calcitonine, de antagonist van het PTH (parathormoon) wat op zijn beurt weer
geproduceerd wordt door de bijschildklieren. Deze laatste twee hormonen regelen de calciumstofwis-
seling: calcitonine bevordert de opname van calcium in botweefsel en de uitscheiding ervan door de
nier, met als gevolg een daling van de bloedspiegel. PTH bevordert de afgifte van calcium uit de botten
en de opname ervan uit de darmen, met als gevolg een stijging van de bloedspiegel.
Het schildklierhormoon stimuleert de celverbranding, leidt tot een verhoogd zuurstofverbruik en een
verhoogde warmteproductie, kortom een toename van het basaalmetabolisme. Wanneer er sprake is
van overproductie van schildklierhormoon, leidt dit o.a. tot vermagering, het altijd warm hebben,
gejaagdheid en soms tot uitpuilende ogen (Ziekte van Basedow).
Bij het ouder worden neemt de hormoonsecretie van de schildklier af, maar tegelijkertijd is er een
geringere hormoonbehoefte, met andere woorden de bloedspiegel van dit hormoon blijft ongewijzigd.
Verouderde lichaamscellen hebben weliswaar een verlaagd basaalmetabolisme (en dus hebben oudere
mensen het sneller koud), maar dit wordt niet veroorzaakt door een disfunctioneren van de schildklier.
Dit laatste is natuurlijk wel het geval indien de patiënt lijdt aan de ziekte van Hashimoto.
VEROUDERING VAN DE NIER
Onze nieren hebben de volgende functies:
- het handhaven van volume en osmolariteit van de extracellulaire vloeistof
- het handhaven van de zuurgraad van het bloed (pH)
- uitscheiding van zo'n 120 verschillende afvalstoffen
- vasthouden van glucose (energie) en aminozuren (bouwstoffen)
- de productie van renine (bloeddrukregulatie) en erytropoëtine (stimuleert de vorming van rode
bloedcellen)
- uitscheiding van lichaamsvreemde stoffen (geneesmiddelen, voedingsbestanddelen enz.)
Door de nieren stroomt per etmaal 1700 liter bloed, waaruit 180 liter voorurine wordt gevormd,
waarvan uiteindelijk 1% als urine wordt uitgescheiden.
Bij het ouder worden zien we een afname van het aantal goed functionerende nefronen (80 jaar: 30-
50%) en een verminderde doorstroming van de nier (80 jaar: 50% vermindering). De nier houdt slechter
natrium vast en kan minder goed concentreren, met als gevolg een toenemend gevaar voor uitdroging.
'Oude' nieren werken onder normale omstandigheden nog uitstekend, maar reageren slecht op
afwijkende situaties zoals koorts of diarree. De patiënt verliest dan water en zout, waar de nier
vervolgens niet voldoende op reageert. Gevolg: uitdroging. De neiging tot uitdrogen bij ouderen wordt
bovendien versterkt door een afnemend gevoel van dorst.
Bedenk hierbij dat bij patiënten, waarbij vaak sprake is van multipele pathologie, gekoppeld aan
multipele medicatie de nieren (naast de lever) optimaal moeten werken!
VEROUDERING VAN DE ADEMHALINGSORGANEN
Effecten van veroudering op onze luchtwegen zijn: een afname van de vitale capaciteit (=de lucht die je
na een maximale inspiratie kunt uitademen), een toename van het residuvolume (=de lucht die in je
longen achterblijft na maximale uitademing), een versterking van de thoracale kyphose, ribben die
neigen tot een inademingstand en een afname van het respiratoire oppervlak (80 jaar: 70%). De
gevolgen hiervan zijn een verslechterde borstademhaling, een toenemend accent op de buikademhaling
en een verminderde arteriële zuurstofverzadiging.
1
,Bovengenoemde effecten worden versterkt door ontkalking van de botten (osteoporose), waarvoor met
name oudere vrouwen gevoelig zijn en wat kan leiden tot een versterkte kyphose. Daarnaast zijn CARA
en longemfyseem complicerende factoren.
Echter ook kan worden vastgesteld dat de ademhalingsfunctie tot op hoge leeftijd gelijk kan blijven op
basis van voldoende lichamelijke activiteit. Lichamelijke inactiviteit doet de ademhalingsfunctie
verminderen en de kans op luchtweginfecties toenemen.
VISUS EN VEROUDERING
Naarmate je ouder wordt neemt het brekend vermogen van de ooglens af: de lens wordt steeds platter.
Dit heeft tot gevolg dat het nabijheidpunt verschuift en steeds verder weg komt te liggen. Bij een
zuigeling ligt het op 1 cm, bij een zevenjarige op 3 cm en bij een 40-jarige op 40 cm. Op 60-jarige leeftijd
valt het nabijheidpunt samen met het vertepunt, de ooglens kan niet meer boller worden dan hij is.
Remedie: een leesbril met positieve lenzen die tussen de 40 en 60 jaar regelmatig aangepast moeten
worden.
Een ander lensprobleem dat optreedt bij het ouder worden is het cataract, een troebeling van de
ooglens. Dit komt voor bij 15% van de 50-plussers en bij 100% van de 60-plussers. Deze aandoening is
onomkeerbaar, individueel sterk verschillend in ernst en verloopt progressief, met soms lange perioden
van stilstand. Remedie: de troebele lens weghalen en een kunststoflens implanteren (=starre lens). De
wachtlijsten voor zo'n (klinische of poliklinische) ingreep zijn lang en men behandelt maar één oog per
sessie.
GEHOOR EN VEROUDERING
Van de ouderen tussen de 65 en 75 jaar heeft 25% een gestoord gehoor, boven de 75% stijgt dit tot
50%. Het onoordeelkundig gebruik van MP3-spelers zal deze percentages in de toekomst doen stijgen,
met name al op jongere leeftijd.
Het spraakverstaan neemt af, met name in grote gezelschappen. Daarnaast is er de toenemende klacht
van oorsuizen, piepen of brommen. Denk hierbij altijd aan de mogelijkheid van proppen oorsmeer (ceru-
men), die na druppelen met olie weggespoten kunnen worden. Voor ouderdomsdoofheid' bestaat geen
therapie, wel is er het gehoortoestel als hulpmiddel. Voor zo'n toestel geldt hetzelfde als voor een
gebitsprothese: het moet aangemeten worden en de patiënt moet ermee leren omgaan. Niet tevreden:
dan vervangen door een ander!
URINEWEGINFECTIES
Bij geriatrische patienten komen urineweginfecties relatief vaak voor. Vrijwel altijd is er sprake van een
opstijgende infectie: urethra -->blaas --> ureter --> pyelum --> nier.
Een blaasontsteking (cystitis) leidt tot de volgende klachten:
- een frequente aandrang en lozing overdag en 's nachts (pollakisuri)
- pijn in de urethra voor, tijdens en na de lozing (strangurie)
- pijn in de blaasstreek
- soms zit er bloed in de urine (hematurie)
Hoeveel komt het voor? Zo'n 10 tot 20% van de vrouwen krijgt ooit last van een blaasontsteking, waarbij
vaak besmetting plaatsvindt middels de darmflora. De korte urethra speelt hierbij een belangrijke rol.
Bij mannen beneden de 60 jaar is de kans op een blaasontsteking klein (1%), daarna stijgt het aantal
gevallen sterk door prostaatvergroting met als gevolg een onvolledige urinelozing (retentie en residuvor-
ming).
Het aantal consulten voor blaasontsteking bij huisartsen bedraagt in Nederland meer dan 500.000 per
jaar, waarvan 75% recidive.
2
, Elke afwijking aan de urinewegen die een verstoring van de afvoer tot gevolg heeft kan leiden tot een
urineweginfectie. Een blaasresidu groter dan 30 ml leidt tot een persisterende bacterie, van waaruit
steeds opnieuw een blaasontsteking kan ontstaan.
Wat kun je er aan doen?
Zorg dat het residu zo klein mogelijk is, hetgeen betekent dat er iedere twee uur zittend of staand
geürineerd moet worden (dus niet liggend). Veel drinken leidt tot een verdunning van de urine
(beneden een bepaalde bacterieconcentratie verdwijnen de klachten) en het bevordert de afvoer van
bacteriën en belemmert daarmee de opstijging. De deling van bacteriën wordt vertraagd in zuur milieu:
de urine kan zuur gehouden worden door regelmatig vitamine C te gebruiken. Cranberrysap of capsules
voorkomen de hechting van darmbacterien aan de blaaswand, waardoor ze gemakkelijk uitgeplast
worden. In 80% van de gevallen wordt een urineweginfectie veroorzaakt door een darmbacterie (E.
Coli).
Als bovenstaande maatregelen onvoldoende helpen kan een medicamenteuze therapie met
sulfapreparaten of Furadantine worden toegepast.
URINE-INCONTINENTIE
Een onderzoek bij vrouwen vanaf 60 jaar naar het voorkomen van urine-incontinentie levert de
volgende gegevens op:
Uit dit onderzoek blijkt dat incontinentie vaak 's nachts optreedt, dat het wordt bevorderd door
obstipatie, immobiliteit en het gebruik van diuretica.
De volgende factoren spelen bij urine-incontinentie een belangrijke rol:
1 De blaascapaciteit bij oudere mensen is kleiner dan bij jongere, ze moeten dus frequenter
urineren.
2 Veel ouderen ledigen hun blaas onvolledig, vooral bij gebruik van een bedpan. Ze moeten dus
aangespoord worden om toilet of nachtstoel te gebruiken.
3 De waarneming van het vullinggevoel van de blaas en de controle over de sfincters is
verminderd.
4 Vooral 's nachts bij lagere waaktoestand, slechte verlichting, gebrek aan hulp en andere
omgevingsfactoren is incontinentie frequent.
5 Obstipatie met fecesophoping in het rectum bevordert urineverlies.
6 Oudere patiënten hebben niet zelden nog Victoriaanse opvattingen over de lichaamsfuncties
van de urogenitaal en anaalstreek. Door hun opvoeding zijn ze te angstig om erover te spreken, te
verlegen om een bedpan te vragen of om hulp bij het gebruik van het toilet. Dit is voor sommigen het
begin van de incontinentie.
7 De incontinentie wordt vaak aanvaard als deelsymptoom van het proces van oud worden, zodat
de omgeving een berustende, aanvaardende houding aanneemt. Deze passieve houding van de
omgeving werpt de bejaarde op zichzelf terug en bevordert incontinentie.
8 Bij sommige oudere mensen kan de urineproductie 's nachts toenemen, doordat in liggende
houding de circulatie in de nieren bevorderd wordt. Het is dus nodig dat ouderen voldoende vaak
gewekt worden. Hierbij komt dat ouderen relatief vaak diuretica of slaapmiddelen gebruiken.
Wat te doen: toilettraining op vaste tijden, waarbij de tussenliggende intervallen individueel bepaald
worden, gebruik van goed opvangmateriaal. Een consult met een uroloog is aan te bevelen.
3