Samenvatting kennistoets 4.1: VZ/GK/ZO/BT/TT/EG
Inhoudsopgave
Verpleegkundige zorgverlening ........................................................................................................................ 2
VZ 4.2: Schei uit over uitscheiding ..................................................................................................................... 2
Geneeskunde.................................................................................................................................................... 5
GK 4.1: Ouder worden hoe doe je dat? ............................................................................................................. 5
GK 4.2: Geriatrie: dementie en delier .............................................................................................................. 11
GK 4.3: Dokter, ik verlies wat druppeltjes urine ............................................................................................. 18
GK 4.4: Pathologie: spijsvertering ................................................................................................................... 23
GK 4.5: Anatomie en Fysiologie van het zenuwstelsel (1) .............................................................................. 26
GK 4.6: Anatomie en Fysiologie van het zenuwstelsel (2) .............................................................................. 29
GK 4.7: Pathologie van het zenuwstelsel (1): Symptomen en Onderzoek bij Neurologische problematiek . 32
GK 4.8: Pathologie van het zenuwstelsel (2): Cerebrovasculaire aandoeningen .......................................... 35
Onderzoek doen & toepassen ......................................................................................................................... 39
OZ 4.1: Evidence Based Practice (EBP) ............................................................................................................ 39
OZ 4.2: Toepassen van Evidence Based Practice ............................................................................................. 41
Zorginnovatie & ondernemerschap ................................................................................................................ 43
ZO 4.1: Acceptatie van innovaties ................................................................................................................... 43
ZO 4.2: Analyse wonen in de toekomst ........................................................................................................... 45
Basistechnologie ............................................................................................................................................ 49
BT 4.1: Sensoren............................................................................................................................................... 49
Toegepaste technologie ................................................................................................................................. 52
TT 3.2: eHealth en zelfredzaamheid ................................................................................................................ 52
TT 4.1: Domotica en ondersteunende technologie bij neurologische aandoeningen ................................... 55
Ergonomie ...................................................................................................................................................... 59
EG 3.1: Mentale belasting en belastbaarheid................................................................................................. 59
1
,Verpleegkundige zorgverlening
VZ 4.2: Schei uit over uitscheiding
Leerdoelen:
o Aan de hand van casuïstiek aangeven welke verpleegkundige zorg wordt verwacht bij ondersteuning bij de
uitscheiding;
o Een vochtbalans berekenen;
o Verschillend incontinentiemateriaal en materiaal voor stomaverzorging herkennen en toepassen in casuïstiek.
Stressincontinentie → de inspanningsincontinentie. Bijvoorbeeld bij niezen, lachen, tillen. Door verslapte
bekkenbodemspieren en blaaswand.
Urge-incontinentie → aandrangincontinentie, direct moeten plassen bij aandrang. Overactieve blaas door bijvoorbeeld
neurologische aandoening, stress, overmatig koffie/theegebruik, urineweginfectie.
Overloopincontinentie → druppelincontinentie, door een overvolle en overrekte blaas lekker bij drukverhoging kleine
hoeveelheden urine. Door verzwakte blaasspier of obstructie (bijv. ms, CVA, prostaatproblemen, na operaties in buikholte).
Reflexincontinentie → uitplassen van urine na normale vulling van de blaas, zonder hier controle over te hebben. Bij
bijvoorbeeld dwarslaesie, ms.
Functionele incontinentie → grote hoeveelheden urine verlies, meerdere keren per dag. Geen controle over de mictie,
geengevoel van aandrang = volledige incontinentie. Door bijvoorbeeld medicatie, immobiliteit, dementie.
Uitscheiding → het afvoeren van afvalstoffen door de darmen, de blaas en de uitscheiding is een natuurlijk proces van het
lichaam om afvalstoffen en vocht te verwijderen.
Waarom verleen je zorg bij de uitscheiding:
Let op de hygiéne van de zorgvrager en ook op goede persoonlijke hygiëne. Je beoordeelt hoe de zorgvrager de zorg ervaart,
ook observeer je uitscheidingsproducten en signaleer je eventuele afwijkingen. Alleen direct contact met bloed of
lichaamsvochten levert risico op. Draag dus altijd handschoenen.
Zorgbehoefte inschatten:
• Hoe is het defecatiepatroon: frequentie, vorm, hoeveelheid, consistentie, geur, kleur, verandering in patroon,
gebruik van laxeermiddelen, abnormale bestanddelen, pijnklachten
• Hoe is het mictiepatroon: frequentie, hoeveelheid, kleur, geur, helderheid, gebruik van hulpmiddelen, zoals een
blaaskatheter of plaswekker, pijn of moeite bij mictie
• Problemen met het ophouden van urine of ontlasting
• Overmatig transpireren of sterke transpiratie geur
• Hoe verloopt de menstruatie
• Op welke manier braakt de cliënt en waardoor komt het, kleur, geur, samenstelling, hoeveelheid
• Wat zijn de wensen en gewoonten van de zorgvrager om uitscheiding te bevorderen
• Hoe is de zelfzorg van de zorgvrager voor de mictie en defecatie
• Wil de zorgvrager van jou nog iets weten of leren over de uitscheiding
• Drinkt de zorgvrager voldoende en hoe is zijn vochtbalans
• Beweegt de zorgvrager voldoende
• Heeft de zorgvrager een dieet of gebruikt hij
medicijnen die van invloed zijn op de uitscheiding
• Heeft de zorgvrager last van spanningen of stress
2
, Ondersteunen bij toiletgang:
• Zelfstandigheidsproblemen te signaleren
• Hulpmiddelen aan te bieden en te ondersteunen bij het gebruik
• De zelfzorg gedeeltelijk of helemaal over te nemen
• Lichamelijke verzorging te geven na het defeceren en urineren
Hulpmiddelen bij toiletgang:
• Po of ondersteek, heeft een langgerekt handvat. De po gebruik je om urine en feces op te vangen als de zorgvrager
niet naar het toilet kan of mag
• Postoel, voor zorgvragers die niet naar het toilet kunnen, maar wel uit het bed mogen om te urineren of defeceren
• Urinaal, een fles van glas met een afgeplatte onderkant. Wordt bij mannen de urine mee opgevangen als de
zorgvrager het zelf niet kan. Als het mogelijk is en mag, kan de zorgvrager naast het bed staand plassen.
• Urineschuitje of slof, is een minipo in de vorm van een bootje. Deze schuif je bij vrouwen een stukje tussen de
benen onder de stuit zodat zij platliggend kunnen plassen. Ook de bedslof is bedoeld voor zorgvragers die niet of
moeilijk op een gewone po kunnen zitten.
Bij de urinelozing let je op frequentie, hoeveelheid, bijzonderheden. De urine observeer je op kleur, helderheid en geur. Bij
250ml in de blaas krijg je aandrang. De gemiddelde uitscheiding van urine (de diurese) is 1,2 tot 1,5 liter per 24 uur.
• Oligurie, minder dan 500ml per 24 uur
• Anurie, minder dan 50 ml per 24 uur
• Polyurie, meer dan 2 liter per 24 uur
• Nycturie, urineproductie is in de nacht groter
Kleur van urine:
• Normaal: lichtgeel/strogeel, sterk geconcentreerd ziet er donkerder uit
• Helder en lichtgekleurd, de concentratie van de urine laag is bij een hoge productie
• Donkergeel, bij kleine urineproductie waarbij de concentratie hoog is
• Donkerbruin met geel schuim, duidt op een hoog gehalte aan galkleurstof (bilirubine)
• Roodbruin vleesnatkleurig, duidt op bloed in de urine (hematurie)
Bij UWI is de urine troebel. Wanneer er slijmproppen in drijven kan het een beginnende infectie zijn. Maar ook kan het
vaginale afscheiding of sperma zijn. Urine kan troebel zijn als deze lang bewaard wordt. Bij een UWI ruikt de urine sterk naar
ammoniak. Wanneer de urine naar aceton (zoetige geur) ruikt, is er sprake van een ernstige ontregeling van DM.
Defecatie:
• 150 gram is normaal
• Kleur donkerbruin, grauwwit bij afgesloten galwegen, zwart bij inname ijzerpreparaten of door bloeding in de maag
of 12-vingerige darm. Zwart en teerachtig is door maagbloeding (melaena), grijswit glanzend brijig stinkt en blijf
aan de pot vastplakken → als vet in de darm onvoldoende verteerd wordt en met de ontlasting wordt
uitgescheiden
• Diarree (brijige waterige ontlasting), obstipatie (harde knobbelige en droge ontlasting). Lintvormige of potlood
vormige ontlasting (kan door tumor), kleine brokken en kogeltjes (uitdroging)
• Kan: onverteerbare voedselresten slijm (ontstoken darmvlies), bloed (tumor of aambeien), pus (ontsteking)
bevatten.
Bij incontinentie is het je taak om de zorgvrager te helpen met het juiste materiaal te kiezen, adviezen geven over het gebruik
van het materiaal en het verzorgen van de huid.
3