Antwoordenblad Europese
Economische integratie
Week I:
Opgave I: leg uit voor welk type vraagstuk de theorie van fiscal federalism kan worden
gebruikt en welke afwegingen hierin centraal staan.
‘Fiscal federalism’ behelst de mogelijke baten van overheidsactiviteiten over te hevelen naar
een hoger bestuursniveau. Dit heeft dus betrekking op de mogelijke schaalvoordelen van
publieke diensten op Europees niveau aan te bieden. Doordat het aantal gebruikers van deze
publiek dienst stijgt, dalen de marginale kosten. Echter, tegenover deze economische
overweging dient men in het specifiek twee overwegingen mee af te wegen, namelijk i) de
mate van democratische controle die op Europees niveau minder politiek van aard is, en ii) de
deviatie van lokale voorkeuren.
Bijv.: Frankrijk zal voorstander zijn van een publieke dienst door de staat te laten regelen,
terwijl Nederland dit waarschijnlijk aan private actoren zal overlaten.
Opgave II: gebruik de theorie van fiscal federalism en bespreek aan de hand van een figuur
onder welke voorwaarden een uitbreiding van de EU leidt tot a) een verhoging van de
welvaart en b) een verlaging van de welvaart.
Een uitbreiding van de EU leidt tot een additionele lidstaat waarmee gezamenlijke kosten
gedeeld kunnen worden óf het zorgt voor additionele kosten vanwege de groei aan burgers die
gebruik maken van publieke diensten. Er is sprake van een verhoging van de welvaart als de
marginale kosten dalen, en een verlaging van de welvaart is mogelijk als de marginale kosten
stijgen. Zie schrift.
Opgave III: wat wordt er verstaan onder het subsidiariteitsbeginsel? Leg uit hoe men dit
toetst in de EU.
Subsidiariteitsbeginsel: de regel dat besluitvorming en uitvoering zo veel mogelijk moet
plaatsvinden op het laagst mogelijke bestuurlijke niveau. Dit wordt getoetst a.d.h.v. de
mogelijkheid tot bezwaar voor lidstaten. Indien 1/3de van de nationale parlementen bezwaar
maakt via een ‘reasoned opinion’, dient de EC diens voorstel te herzien (‘gele kaart’). Als een
meerderheid van de nationale parlementen bezwaar maakt, dient de EC diens voorstel weer te
herzien én stuurt het een ‘reasoned opinion’ naar het EP en de RvM ter stemming.
1
,Opgave IV: welk bedrag draagt Nederland bij aan de Europese begroting (neem 2019 als
keuzejaar) en welk bedrag ontvangt Nederland uit de Europese begroting? Kunnen we nu
stellen dat EU lidmaatschap nadelig uitvalt voor Nederland?
“Voor 2019 bedroegen de afdrachten van Nederland circa €8,4 miljard … de inkomsten …
waren ongeveer €1,2 miljard”. Daarmee is het dus een nettobetaler: Nederland draagt meer bij
aan de Europese Unie dan het ontvangt1. Echter, EU lidmaatschap gaat gepaard met andere
voordelen, bijv. t.a.v. schaalvoordelen maar óók toegang tot de interne markt, waardoor de
hogere afdracht niet nadelig uitvalt voor Nederland.
Opgave V: hoe zijn de afdrachten en de ontvangsten opgebouwd?
De afdrachten, o.b.v. een vastgesteld exact percentage, zijn opgebouwd uit traditionele eigen
middelen, een percentage van het bruto binnenlands product en btw-middelen. Doordat de
afdracht vooraf wordt bepaald voor een periode van zeven jaar, kan er een
naheffing/teruggave plaatsvinden. De ontvangsten vloeien terug uit gedeelde fondsen of de
eigen middelen van de Europese Unie, t.b.v. gemeenschappelijk landbouwbeleid, intern beleid
en overige voornamelijk structurele acties.2
Opgave VI: het belangrijkste instituut voor het maken van Europese wetten is de Raad van de
EU. In de periode 1958-1973 bestond de Raad uit slechts zes landen: Duitsland, Frankrijk,
1
Algemene Rekenkamer. (n.d.). Wat draagt Nederland bij aan en wat ontvangt Nederland van de EU?
Retrieved February 5, 2021, from https://www.rekenkamer.nl/publicaties/vragen-en-antwoorden/wat-betaalt-
nederland-aan-de-eu-en-het-zit-het-met-de-netto-betalingspositie-van-nederland#:%7E:text=De%20Nederlandse
%20afdrachten%20voor%20de,lidstaat%20voor%20douaneheffing%20en%20invordering).
2
Centraal Bureau voor Statistiek. (2016, December). Nederland en de Europese Unie betalingen en ontvangsten.
https://www.cbs.nl/nl-nl/publicatie/2016/50/nederland-en-de-europese-unie-betalingen-en-ontvangsten
2
, Italië, België, Nederland en Luxemburg. Deze landen hadden op dat moment de volgende
stemgewichten: 4 voor Duitsland, Frankrijk en Italië; 2 voor België en Nederland; 1 voor
Luxemburg. Een gekwalificeerde meerderheid werd behaald als er tenminste 12 stemmen
voor het voorstel waren. We kunnen dit in spelvorm weergeven als volgt [12; 4, 4, 4, 2, 2, 1].
Bereken de Normalised Banzhaf Index (NBI) voor ieder land, leg vervolgens uit wat de
toegevoegde waarde is van een voting power index zoals de NBI, geef drie redenen waarom
voting power indices toch geen goede maatstaf zijn voor het bestuderen van de macht van een
land in de Raad van de EU en leg een mogelijk alternatief voor.
De ‘Normalised Banzhaf Index’ meet de waarschijnlijkheid waarmee een gegeven lidstaat een
coalitie kan maken of breken. Duitsland, Frankrijk en Italië kennen een NBI van 0.2381,
terwijl België en Nederland een NBI van 0.1429 hebben en Luxemburg zelfs een van 0.0000.
Hierbij valt dus op dat Luxemburg nooit in de positie zal zijn om een coalitie te maken of te
breken. Het zal dus nooit een doorslaggevende stem hebben.
Deze index geeft in een oogopslag wél de potentiële stemmacht die een land kan hebben.
Maar, er zijn drie redenen waarom het toch geen goede maatstaf is voor het bestuderen van
macht, namelijk i) het neemt de politieke overwegingen die ten grondslag liggen aan een
stempositie niet mee (geen rekening houden met voorkeuren), ii) het onderwaardeerd ieders
rol die andere landen kan overtuigen zich aan te sluiten/los te maken van een coalitie, bijv. op
basis van gunfactor en iii) het neemt niet mee dat landen, desondanks de aanwezigheid van
een meerderheidscoalitie, niet zullen doorzetten omwille van amicale betrekkingen waardoor
een besluit alsnog niet wordt genomen. Daarnaast houdt het geen rekening met formele
procedures, en landen hebben verschillende voorkeuren hoe belangrijk bepaalde dossiers zijn
waardoor ze verschillen in de energie die ze in elk dossier sturen. Daarbij houdt het ook geen
rekening met actoren die de agenda kunnen bepalen.
Een alternatief voor deze indexen is kwalitatief onderzoek naar de stemposities van betrokken
actoren.
Week II:
Opgave I: leg uit wat de import-vraagcurve weergeeft. Leg aan de hand van een figuur uit
hoe de import-vraagcurve kan worden afgeleid.
3