Samenvatting verbintenisrecht
Nederlands vermogensrecht Compendium, 13de druk
Hoofdstuk 1 Algemene inleiding
1.2 Begrip vermogensrecht
Het vermogensrecht is dat gedeelte van het objectieve recht, dat een regeling geeft van de
subjectieve rechten en plichten die onderdeel van een vermogen kunnen vormen..
1.4 Algemeen deel, verbintenissenrecht
Verbintenissenrecht, dat ziet op de rechtsverhouding van mens tot mens.
Hoofdstuk 3 Rechtshandelingen
3.28 Begrip rechtshandeling
Een rechtshandeling is een handeling die gekenmerkt wordt door het ermee beoogde
rechtsgevolg.
1. Eenzijdige rechtshandeling:
a) Eenzijdige niet-gerichte rechtshandelingen, bv een testament
b) Eenzijdige gerichte rechtshandelingen, die weliswaar door één persoon worden tot
stad gebracht, maar die tot een of meer bepaalde andere personen moeten worden
gericht, bv ontslag.
2. Meerzijdige rechtshandelingen, tot stand gebracht door twee of meer personen, de
overeenkomsten.
3.29 Begrip ‘partij bij de rechtshandeling’
Partij bij een rechtshandeling zijn degenen die haar tot stand brengen,
3.30 Inhoud titel 3.2
De voor iedere rechtshandeling geldende bepalingen zijn bijeengebracht in titel 3.2
- Afdeling 6.5.2 gaat over regels inzake de totstandkoming, nietigheid en
vernietigbaarheid van rechtshandelingen gelden echter alleen voor
overeenkomsten.
3.32 Totstandkoming gebaseerd op een dubbele grondslag
Een rechtshandeling vereist een op rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring
heeft geopenbaard, art. 3:33 BW.
Er is dus een dubbele grondslag vereist:
1. De openbaarde wil, art. 3:33 BW
2. Het opgewekte vertrouwen, art. 3:35 BW, kan de rechtshandeling tot stand doen
komen in gevallen waarin de wil ontbreekt.
3.33 Grondslag 1
De wil moet in een verklaring zijn geopenbaard, art. 3:33 BW
- De verklaring wordt geregeld in 3:37 BW en is in beginsel vormvrij
3.34 Moment waarop de rechtshandeling tot stand komt
De rechtshandeling komt tot stand op het moment waarop de wilsverklaring haar werking
verkrijgt.
- Hoofdregel de verklaring werkt vanaf het moment waarop zij degene tot wie zij is
gericht heeft bereikt, art. 3:37 lid 3 BW
- Nuancering een verklaring die degene tot wie zij is gericht niet of niet tijdig
bereikt, heeft desondanks haar werking, indien dit niet of niet tijdig bereiken voor
risico van de geadresseerde komt.
,3.35 Discrepantie tussen wil en verklaring
De verklaring kan door verschillende oorzaken van de wil afwijken.
- Bv een geestelijke stoornis, art. 3:34 BW
Degene die zich op het bestaan van een dergelijke discrepantie beroept zal dit moeten
bewijzen.
3.36 Bewijs van discrepantie bij geestelijke stoornis
Art. 3:34 BW, een geestelijk gestoorde. Er moet bewezen worden:
1. Het bestaan van een blijvende of tijdelijke stoornis toen de verklaring werd afgelegd.
2. Verband tussen de stoornis en de verklaring.
a) stoornis belette een redelijke waardering
b) verklaring werd onder invloed van de stoornis gedaan.
Als stoornis en verband zijn bewezen, wordt de wil geacht te hebben ontbroken. Gevolg
hiervan is dat de rechtshandeling vernietigbaar is, art 3:34 lid 2 BW.
3.37 Grondslag 2
Art. 3:35 BW is van toepassing in alle gevallen, waarin bij een eenzijdige gerichte of een
meerzijdige rechtshandeling een discrepantie bestaat.
Er moet voldaan zijn aan:
1. Een verklaring of gedraging van A
2. B vatte deze verklaring op als een tot hem gerichte verklaring van een bepaalde
strekking, subjectief criterium
3. De opvatting van B kwam overeen met de zin die hij in de gegeven omstandigheden
redelijkerwijze aan A mocht toekennen, objectiverend element.
De wederpartij of geadresseerde moet dus gerechtvaardigd hebben vertrouwd op een door
de ander gewekte schijn.
Gevolg is dat de rechtshandeling krachtens art. 3:35 jo 3:33 BW geldig tot stand is gekomen.
3.38a ‘Nadeel’ als gezichtspunt
Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het vertrouwen kan in het licht van
omstandigheden een onderzoeksverplicht bestaan
- Als zo’n naspeuring behoort te worden verricht maar de betrokkene haar nalaat, zal
niet aan de eis van gerechtvaardigd vertrouwen zijn voldaan.
Bij de toetsing aan redelijkheid en billijkheid, art. 6:2 BW, als het in strijd is met dit beginsel
is art. 3:35 BW niet van kracht.
3.40 De rechtshandeling onder tijdsbepaling of voorwaarde
Tijdsbepaling, de werking van de rechtshandeling wordt afhankelijk gesteld van een
toekomstige gebeurtenis die zeker zal intreden.
Voorwaarde, de werking van de rechtshandeling wordt afhankelijk gesteld van een
toekomstige gebeurtenis waarvan niet zeker is of zij zal intreden,
- Opschortende, de rechtshandeling verkrijgt eerst werking op het moment waarop de
gebeurtenis plaatsvindt.
- Ontbindende, de rechtshandeling verkrijgt direct haar werking, maar vervalt op het
moment waarop de gebeurtenis plaatsvindt.
Wanneer de gebeurtenis plaatsvindt treden de daaraan verbonden rechtsgevolgen zonder
terugwerkende kracht in.
3.41 Rubricering van de nietigheden
Nietigheid, bestaat enkele kracht der wet, en moet door de rechter ambtshalve worden
toegepast ook zonder dat op de nietigheid een beroep wordt gedaan
, - Absolute nietigheid (hoofdregel): op de nietigheid kan door en tegen een ieder een
beroep worden gedaan
- Relatieve nietigheid, de nietigheid werkt slechts ten gunste of ten nadele van
bepaalde personen.
Vernietigbaarheid, de rechtshandeling is geldig totdat de tot vernietiging bevoegde zich in of
buiten rechte op de vernietigbaarheid beroept.
3.43 Handelings(on)bekwaamheid: 3:32
Handelingsonbekwaamheid, de algemene ongeschiktheid om eigen rechtshandelingen te
verrichten.
De handelingsonbekwame heeft een wettelijke vertegenwoordiger.
Wanneer hij namens de onbekwame een rechtshandeling verricht, wordt de
onbekwame bij deze rechtshandeling partij, art. 3:66 lid 1 jo 3:78 BW.
Iedere natuurlijke persoon is bekwaam tot het verrichten van rechtshandelingen (3:32 lid 1
BW). Uitzonderingen:
1. Minderjarigen (1:234 lid 1 BW)
2. Onder curatele gestelde (1:381 lid 2 BW)
3.44 Reikwijdte van de handelingsonbekwaamheid
Handelingsonbekwaamheid ziet slechts op het verrichten van eigen rechtshandelingen.
3.45 Gevolgen van handelingsonbekwaamheid
Een door een handelingsonbekwame – in eigen naam – verrichte rechtshandeling is
vernietigbaar, art. 3:32 lid 2 BW.
Uitzondering een eenzijdige niet-gerichte rechtshandeling is nietig, art. 3:32 lid 2
BW.
3.46 Handelingsonbevoegdheid: 3:43
Handelingsonbevoegdheid is de op de grond van een wettelijke bepaling bestaande
bijzondere ongeschiktheid om bepaalde rechtshandelingen te verrichten.
Rechtshandelingen die strekken tot de gewraakte verkrijgingen zijn nietig, en
verplichten de verkrijgers tot schadevergoeding, art. 3:43 lid 1 BW.
3.47 Overtreding van een vormvoorschrift: 3:39
Het verrichten van een rechtshandeling is in beginsel niet aan vormen gebonden, art. 3:37
lid 1 BW. De wet stelt echter aan bepaalde rechtshandelingen vormvereisten.
3.48 Strijd met wet, goede zeden of openbare orde: 3:40
De wet onderscheidt in 3:40 drie gevallen:
1. Het verrichten van de rechtshandeling is in strijd met een dwingende formele wet
2. De inhoud van de rechtshandeling is in strijd met goede zeden of openbare orde
3. De strekking van de rechtshandeling is in strijd met goede zeden of openbare orde
Verschil tussen een drietal aspecten van de rechtshandeling:
a) Het verrichten van rechtshandeling totstandkomingsfase
b) De inhoud van een rechtshandeling datgene wat partijen hebben verklaard en uit
elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden, art. 3:33 jo 3:35 BW.
c) De strekking van een rechtshandeling:
1. De strekking die de rechtshandeling voor de handelende heeft.
2. Deze gevolgen of motieven moeten voor andere kenbaar zijn.
3.49 Verrichten in strijd met de wet: 3:40 leden 2 en 3
Bevat de wet geen uitdrukkelijke sanctie, dan dient daadwerkelijk aan de vereisten van 3:40
leden 2 en 3 te worden getoetst.
Sanctie, indien aan de genoemde vereisten is voldaan, is de rechtshandeling nietig.